Verslag van de vergadering van 2 juli 2019 (2018/2019 nr. 37)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 11.56 uur
Mevrouw Moonen i (D66):
Voorzitter. Allereerst wil ik de regering een compliment maken voor hoe ze met brede steun erin geslaagd zijn een principeakkoord te sluiten over de vernieuwing van het pensioenstelsel. Aangezien de regering het ontwerpadvies van de Sociaal-Economische Raad over de toekomst van het pensioenstelsel heeft overgenomen, komen de complimenten ook toe aan de Sociaal-Economische Raad.
Door het principeakkoord wordt het pensioenstelsel persoonlijker en robuuster, met behoud van vormen van solidariteit en met behoud van verplichtstellingen aan een fonds. Een stelsel waardoor het voor eenieder haalbaar wordt gezond werkend het pensioen te bereiken.
Het is vanuit de wetsgeschiedenis goed om te vermelden dat bij het Lenteakkoord 2012, waarin de AOW leeftijd met stapjes verhoogd werd, er een ruimte meerderheid in de Eerste Kamer vóór was. Dat gold ook bij de versnelling van de AOW-leeftijd in 2015, waarbij ingestemd werd met het uitkomen op een AOW-leeftijd van 67 jaar in 2021 in plaats van 2023. In beide gevallen speelden de toenemende levensverwachting en de budgettaire aspecten daarvan een cruciale rol. D66 vond al sinds 2006 dat de wetgever de oorspronkelijke relatie tussen het aantal te verwachten pensioenjaren gezien de stijgende levensverwachting moest herstellen. Tot zover de geschiedenis.
Als voormalig voorzitter van het Pensioenfonds Zorg en Welzijn was ik nog vrij recent betrokken bij de pogingen van pensioenfondsen om samen mee te denken over een nieuw stelsel, met behoud van de goede elementen uit het bestaande stelsel, want die zijn er ook. Het is mij in die periode persoonlijk duidelijk geworden dat het met name voor 66-plussers vaak echt lastig is om in goede gezondheid die AOW-leeftijd te halen.
Het is om die reden belangrijk dat het door dit wetsvoorstel mede mogelijk wordt gemaakt om gezond de eindstreep te halen. We weten dat daar meer voor nodig is. Het kabinet zet samen met sociale partners naar mijn idee dan ook terecht ook in op die duurzame inzetbaarheid, zodat veel eerder — collega's spraken hier vandaag ook al over — wanneer het werk zwaar dreigt te worden, tijdig overgestapt kan worden naar bijvoorbeeld andere werkzaamheden. Of denk ook aan zaken als langjarig leren, voortdurend blijven investeren in je mensen. Hier ligt een grote taak, een grote sociale taak, voor werkgevers en voor werknemers om hier invulling aan te geven.
Ik concentreer me in het vervolg van mijn betoog op dit wetsvoorstel dat nu vandaag voorligt. Ik ga dus niet alles van het principeakkoord doornemen, maar ik focus op het wetsvoorstel van vandaag, want dat is belangrijk genoeg. Het is goed om te weten en op te merken dat er in de Tweede Kamer brede steun is voor dit wetsvoorstel Temporisering verhoging AOW-leeftijd.
Voorzitter. Er zijn twee onderwerpen die ik graag nader wil belichten en waar ik ook vragen over heb gesteld aan de minister. Dat is het thema langer doorwerken en de uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel. Ik dank de minister en zijn collega's voor de snelle beantwoording van de vragen die ik hierover heb gesteld.
Allereerst het langer doorwerken. De D66-fractie heeft in eerdere debatten over het onderwerp ook gewezen op personen die juist langer willen doorwerken. Het is in de praktijk denkbaar dat diegenen die langer door willen werken door de vandaag voorgestelde wet eerder met leeftijdsontslag worden geconfronteerd. Nu heeft de minister aangegeven dat langer doorwerken een persoonlijke keuze is van de werknemer. Als ik hier om me heen kijk, zie ik ook meerdere oudere collega's die heel vitaal en met enorm veel plezier hun werk doen. Dat zou je anderen toch ook gunnen? Daarom is het belangrijk dat werkgevers en werknemers het in de toekomst samen eens worden over het doorwerken, zelfs na de AOW-gerechtigde leeftijd.
Nu komt er nog iets bij. Het is algemeen bekend dat we in de komende jaren te maken krijgen met grote tekorten op de arbeidsmarkt in diverse sectoren. Denk bijvoorbeeld aan de sector zorg en de sector onderwijs. Denk ook aan de mensen in de techniek. Ze zijn allemaal heel hard nodig, ook voor uw eigen oude dag. Langer doorwerken kan helpen om aan de toekomstige vraag te voldoen. Nu zien we gelukkig in de praktijk al een spectaculaire toename van de arbeidsdeelname van mensen ouder dan 60 jaar.
U allen begrijpt dat het zowel voor de betrokkenen alsook uit het oogpunt van arbeidsmarktperspectief geen gunstige ontwikkeling is als personen die reeds een reguliere arbeidsovereenkomst hebben en graag door willen werken, toch naar huis worden gestuurd omdat ze hun pensioengerechtigde leeftijd bereiken. De minister geeft als antwoord op mijn vraag hierover aan dat hij bij de evaluatie van de Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd zal onderzoeken of de maatregelen uit deze wet tot het beoogde doel hebben geleid, het doel om het aantrekkelijker te maken om te werken na de AOW-gerechtigde leeftijd op basis van een reguliere arbeidsovereenkomst. Ik heb hier nog wel een aanvullende vraag over, zowel vanuit het perspectief van de betrokkene, van de mens die dit aangaat, als vanuit het perspectief van de schaarste in de vele sectoren op de arbeidsmarkt. Mijn vraag aan de minister is: wat voor mogelijkheden heeft de minister achter de hand indien straks blijkt dat oudere werknemers die willen doorwerken, toch te maken krijgen met leeftijdsontslag?
Ten tweede de uitvoerbaarheid. We kunnen niet genoeg aandacht besteden aan de uitvoering. Het is bekend dat het inkomen van mensen als gevolg van de temporisering van de AOW kan veranderen. Het is belangrijk dat mensen de tijd hebben zich voor te bereiden op een inkomensverandering. Dat geldt misschien wel des te meer wanneer het in een specifieke situatie een inkomensachteruitgang betreft; een aantal collega's spraken hier ook al over. Dat kan zich voordoen bij personen met een loongerelateerde uitkering zoals een arbeidsongeschiktheidsuitkering. In het antwoord op mijn vraag hierover geeft de minister aan dat tijdige aankondiging van belang is. Mensen kunnen zich dan voorbereiden op de inkomensverandering. De minister geeft aan dat personen die in de periode tussen 2020 en 2024 de AOW-leeftijd bereiken, de komende maanden individueel met een brief worden benaderd door de Sociale Verzekeringsbank. De minister zegt toe dat in deze brief wordt aangegeven wat de gevolgen van het wetsvoorstel zijn in de individuele situatie. Maar het is belangrijk om te weten hoe deze informatievoorziening gaat plaatsvinden, want wij weten allemaal dat er vaak brieven worden verstuurd die door betrokkenen helemaal niet goed te lezen of te begrijpen zijn.
Ik kom met een persoonlijke anekdote hierover. Ik ben afkomstig van een agrarisch bedrijf uit Limburg. Ik kan me herinneren dat als ik in mijn studententijd thuiskwam, mijn ouders eerst altijd vroegen of ik met hen de brieven wilde doornemen die ze hadden ontvangen, want die vonden ze toch wel erg lastig te begrijpen. Dan ging het om brieven van de Landinrichtingscommissie, brieven van het waterschap, brieven van de Rabobank en dergelijke. Toen ik dijkgraaf werd — het is al enige tijd geleden — bij het waterschap Brabantse Delta was er tot mijn verbazing weinig veranderd. Daar werden brieven opgesteld die door betrokkenen niet goed te begrijpen waren. Maar inmiddels zat ik als voorzitter en bestuurder in een positie waarin ik er zelf op kon sturen, en dat heb ik gedaan, minister. Ik heb als dijkgraaf alleen brieven ondertekend die goed te lezen waren, die begrijpelijke taal bevatten en waarbij het voor de ontvanger duidelijk was wat er werd bedoeld. We weten immers allemaal dat er in Nederland te vaak te veel verschil zit tussen de duidelijke wetgeving op papier en de uitvoering en de brief die mensen uiteindelijk ontvangen.
Er hoort nog een tweede observatie bij. Ik mag vrijwilligerswerk doen in mijn eigen gemeente Breda. Daarbij begeleid ik huishoudens die vaak te maken hebben met zeer lage inkomens en waar dergelijke brieven van officiële instanties ook op de deurmat vallen. Deze mensen help ik om de brieven te kunnen begrijpen die de overheden en instellingen verstrekken. Vandaar dat ik een vervolgvraag heb aan de minister. Die luidt als volgt. Is de manier waarop gecommuniceerd wordt door de Sociale Verzekeringsbank — dan bedoel ik dus de brief waarbij de individuele situatie wordt geduid — straks wel te begrijpen door de ontvangers? Hoe wordt dat vooraf getoetst, opdat we in de praktijk geen verrassingen krijgen?
Voorzitter. Ten slotte nog één vraag over de rol van de Belastingdienst. Er zijn meerdere instanties die straks een belangrijke rol vervullen bij de uitvoering. Zij zijn terecht ook gevraagd een toets te doen op de uitvoering. Ik heb hier vragen over gesteld. Bij het antwoord over de Belastingdienst wordt aangegeven dat de wijziging technisch realiseerbaar is voor de Belastingdienst, maar dat ze pas een definitief oordeel kunnen geven als er inzicht bestaat in het portfolio van 2024 en volgende jaren. Dat roept bij mij toch een vraag op, minister. Gelet op hoe belangrijk die goede uitvoering is voor burgers en betrokkenen, vraag ik mij af wat de Belastingdienst eigenlijk bedoelt als hij dit opschrijft. Ik houd van duidelijke vragen. Ik zou de minister willen vragen: kan de Belastingdienst straks wel of niet dit wetsvoorstel ordentelijk uitvoeren?
Dit was mijn inbreng in eerste termijn. Samenvattend, zoals u heeft gezien, liggen mijn vragen vooral op het vlak van de uitvoering. Ik heb u uitgelegd waarom ik dat zo belangrijk vind. Ik kijk dan ook met belangstelling uit naar de beantwoording door de minister.
De tijdelijke voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Moonen. Blijft u nog even staan. U heeft inmiddels de gang van zaken bij een maidenspeech gezien. Mijn hartelijke gelukwensen met uw maidenspeech. Staat u mij toe om iets van uw achtergrond te schetsen, in aanvulling op wat u zelf al heeft aangegeven.
U draagt twee ingenieurstitels: ir. en ing. Dit komt omdat u na de middelbare school aan de Hogeschool Van Hall Larenstein in Velp de studies Land- en watermanagement en Plattelandsontwikkeling heeft gedaan en vervolgens in Wageningen Landbouweconomie heeft gestudeerd.
Tijdens uw studie in Wageningen werd u rentmeester van de Stichting Het Geldersch Landschap en Vrienden der Geldersche Kastelen. U stapte vervolgens over naar de rijksoverheid, waar u begon als senior beleidsadviseur bij het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, zoals het toen nog heette. Vervolgens werd u projectdirecteur op het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, plaatsvervangend directeur Inspectie der Rijksfinanciën op het ministerie van Financiën en raadadviseur in het kabinet van de minister-president op het ministerie van Algemene Zaken, ten tijde van de heren Balkenende en Rutte. Veel carrières starten bij de inspectie op het ministerie van Financiën, stel ik vast, minister.
Van 2013 tot 2017 was u dijkgraaf van het Waterschap Brabantse Delta. Affiniteit met het wetsvoorstel dat wij vandaag behandelen, kreeg u toen u bestuursvoorzitter werd van het Pensioenfonds Zorg en Welzijn. Sinds vorig jaar bent u bestuursvoorzitter van — hoe kan het ook anders als ingenieur ingenieur? — de Koninklijke NLingenieurs.
U bent tevens lid van de raad van toezicht van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen Nederland en lid van het dagelijks bestuur van VNO-NCW. Voor D66 bent u actief in de thema-afdelingen Duurzaam en Ruimte en Mobiliteit. Het lidmaatschap van de Eerste Kamer is uw eerste functie als volksvertegenwoordiger.
In een blog over het tekort aan technisch personeel schreef u onlangs over het stimuleren van instroom naar bèta-techniek: "Uit eigen ervaring kan ik zeggen dat dit tot mooie functies en maatschappelijk relevant werk leidt." Waarvan akte. Nogmaals van harte welkom.
Ik schors de vergadering voor een kort moment om de collegae de gelegenheid te geven u geluk te wensen met uw maidenspeech. Daarna volgt de lunchpauze tot het hernemen van de beraadslagingen over dit onderwerp in de middag. Mijnheer Crone, excuus daarvoor.
De beraadslaging wordt geschorst.