Plenair Rosenmöller bij Voortzetting Algemene politieke beschouwingen



Verslag van de vergadering van 29 oktober 2019 (2019/2020 nr. 4)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 23.04 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Rosenmöller i (GroenLinks):

Voorzitter. Uiteraard een welgemeend woord van dank aan de minister-president voor zijn beantwoording in eerste termijn. Ik wil vier opmerkingen maken in drie minuten. Als u constateert dat ik een beetje snel spreek, dan komt dat daardoor.

Mijn eerste opmerking. Ik heb met belangstelling geluisterd naar het pleidooi van de minister-president voor een sterke markt, een sterke marktmeester en een sterke overheid. Hij deed alsof hij dat al twintig jaar vond. Vergeef mij dat ik dit zo interpreteer dat dit een wat moderner opvatting is van het liberalisme anno 2019. Ik vind dat winst, omdat ik zelf in mijn eerste termijn sprak over de noodzaak van het opnieuw tegen de overheid aankijken.

Het laatste raakt ook aan mijn tweede opmerking. Zoals ik in eerste termijn opmerkte, moet de overheid een goede uitvoerder zijn. De minister-president zei dat het kabinet later dit jaar komt met een kabinetsagenda als het gaat om de uitvoeringsorganisaties. Daar zullen wij uiteraard op wachten. Voor mij is wel een van de conclusies van dit debat en het werk dat in de afgelopen maanden in dat kader is verricht, dat wij ons ongelofelijk bewust moeten zijn van het belang van een goede uitvoering die gekoppeld moet zijn aan de wetten die wij hier aannemen. Dat is wat de burgers van ons mogen verwachten. Wij hebben straks de hele discussie over de Omgevingswet. Sommigen voorspellen een nieuwe crisis bij de uitvoering van die wet. Ik leg dat ook bij de collega's op tafel.

Mijn derde opmerking. Ik had twee interruptiedebatten waarvan ik vond dat ze eigenlijk onvoldoende eindigden, namelijk in een woordenspel. Ten eerste. Het kabinet heeft in het regeerakkoord een zinsnede opgenomen waarin wordt gezegd dat de mensen, naast al die statistieken, het ook zelf moeten ervaren. Dat is een opvatting van het kabinet. Dan wil ik weten hoe wij het kabinet kunnen houden aan het feit dat die doelstelling ook wordt gerealiseerd. Dan moeten wij niet in een semantische discussie eindigen.

Ten tweede het interruptiedebat over Urgenda. Er ligt een wettelijke uitspraak. Dan vind ik dat het kabinet rechttoe rechtaan tegen de Kamer moet zeggen: die voeren wij uit. Dan moet het niet zeggen: wij streven ernaar. Het gaat hier immers niet om een inspanningsverplichting, maar om een resultaatverplichting.

Mijn laatste opmerking. Aan het eind van een debat vraag je je toch af wat de oogst is van dat debat. Voor ons is het doel van zo'n debat tweeledig. Ten eerste een confrontatie van ideeën, opvattingen en visies over het beleid van 2020. Ten tweede zeg ik tegen de minister-president dat hier fracties zijn die ook iets willen bereiken in zo'n debat. En dat is tot nu toe niet gelukt. De minister-president gaf geen positief antwoord op een punt dat voor onze fractie aangelegen was in de eerste termijn. Dat betreft het punt van de instelling van een onafhankelijke commissie, naar aanleiding van onder andere een opmerking van korpschef Akerboom. Hij zei dat wij de rechtsstaat niet overeind kunnen houden als wij niet kiezen voor een constantere financiering. Op dat punt dien ik een redelijk breed ondertekende motie in.

De voorzitter:

Door de leden Rosenmöller, Bikker, Bredenoord, Vos, Knapen, Koffeman en Kox wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de afgelopen kabinetsperiodes de organisaties die de rechtsstaat dienen, te weten politie, Openbaar Ministerie en rechtspraak, geconfronteerd zijn met wisselend beleid en financiering;

van mening dat onze rechtsstaat gebaat is bij een langjarige visie en continuïteit in de bekostiging;

verzoekt de regering een onafhankelijk onderzoek te laten verrichten naar de mogelijkheden en condities waaronder die continuïteit beter kan worden geborgd en de rechtsstaat duurzaam wordt versterkt, en de Kamer hierover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter C (35300).

De voorzitter:

Ik dank de heer Rosenmöller en geef het woord aan de heer Knapen, die nog één minuut heeft overgehouden van zijn oorspronkelijke spreektijd.