Verslag van de vergadering van 16 december 2019 (2019/2020 nr. 13)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 15.16 uur
De heer Koole i (PvdA):
Dank u wel, meneer de voorzitter. Wij spreken vandaag over een onderwerp, de wijziging van de Meststoffenwet, dat deel uitmaakt van de veel grotere problematiek van de bescherming van het klimaat en het milieu. De urgentie van die problematiek is groot. Daarom zijn we teleurgesteld over de magere uitkomsten van de klimaatconferentie in Madrid. De geringe voortgang die daar is geboekt, betekent niet dat wij het daarbij moeten laten. Integendeel. De Europese Unie heeft ambitieuze plannen voor een Green Deal geformuleerd. De PvdA is verheugd over deze ambitie en hoopt dan ook dat de regering deze ambitie onderschrijft en zo veel mogelijk mensen op een sociaal rechtvaardige wijze probeert mee te nemen in de verschillende trajecten die al lopen en nog zullen worden gestart om deze wereld op een verantwoorde wijze over te kunnen dragen aan onze kinderen en kleinkinderen.
Intussen moeten we waar het kan de nodige stappen zetten. Morgen komen we te spreken over een belangrijk aspect van deze problematiek: de Spoedwet aanpak stikstof. Vandaag gaat het over de Nitraatrichtlijn. Die is hard nodig voor de bescherming van milieu, water en biodiversiteit. Daarom is de implementatie van het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn van groot belang. De PvdA-fractie heeft daarover net als andere fracties vragen gesteld en we danken de regering voor de beantwoording. Niettemin zijn er nog enkele vragen blijven bestaan.
De eerste gaat over het systeem van derogatie in het algemeen. Mevrouw Kluit heeft daar al de nodige opmerkingen over gemaakt. In de beantwoording van vragen van deze Kamer bevestigt de regering dat een algemene herbezinning van mestbeleid noodzakelijk is en dat de contouren van een toekomstig mestbeleid volgend voorjaar zullen worden vastgesteld. Zowel in de memorie van toelichting als in de nota naar aanleiding van het verslag benadrukt de regering dat de nu voorliggende voorstellen tot wijziging van de Meststoffenwet nodig zijn voor het verkrijgen van een nieuwe derogatie bij de Europese Commissie. Daarom is aanname van deze voorstellen voor 1 januari aanstaande ook van belang. Is het dan niet vreemd dat we, nu inmiddels het zevende actieprogramma Nitraatrichtlijn in de maak is, nog steeds als vanzelfsprekend van de uitgebreide mogelijkheid van derogatie uitgaan? Derogatie betekent immers afwijken van de Nitraatrichtlijn. Zou het niet wenselijk zijn dat in een toekomstig meststoffenbeleid het beroep op een derogatie geleidelijk verdwijnt of ten minste tot een minimum wordt beperkt, dat het Nederlandse meststoffenbeleid zich in de toekomst vrijwel zonder afwijking houdt aan de vereisten van de Nitraatrichtlijn? Dan neemt ook het risico af dat Nederland de afspraken met Europa niet waarmaakt, want wie steeds langs de afgrond loopt, valt er een keer in.
Die verandering zal niet van de ene op de andere dag kunnen. Een plotselinge stopzetting van de derogatie zou vele boerenbedrijven de kop kosten en dat willen wij niet. Maar zou het niet beter zijn als in de wat verdere toekomst uiteindelijk geen of een zo klein mogelijk beroep wordt gedaan op derogatie, maar dat er, zoals mevrouw Kluit al zei, buffers worden gebouwd? Zou het niet beter zijn als in de contouren van het toekomstig mestbeleid, die volgend voorjaar worden vastgesteld, dat einddoel van een zo klein mogelijke derogatie wordt geformuleerd en een eerste verdere stap in die richting concreet wordt aangegeven? Worden in die contouren voor toekomstig beleid ook aandacht besteed aan het verder vergroten van adequate handhaving en daarmee ook aan de bestrijding van fraude bij het verwerken van mest? Daarover heeft mevrouw Teunissen al het nodige gezegd.
Een tweede thema ligt in het verlengde hiervan en betreft de omvang van de veestapel. Gezien de bredere milieuproblematiek die nu speelt, ontkomen we er niet aan om de omvang van de veestapel in Nederland te verkleinen. Is de regering het daarmee eens? De mestproductie heeft daar rechtstreeks mee te maken. In antwoord op een van onze vragen stelt de regering dat dit wetsvoorstel niet voorziet in een versnelde verlaging van de mestproductie door middel van een verhoging van het afromingspercentage bij overdracht van productierechten. Maar dat was geen antwoord op de gestelde vraag.
De vraag was of het voor de bevordering van een duurzame landbouw niet te overwegen zou zijn om het percentage van de afroming bij de overdracht van dier- en fosfaatrechten geleidelijk te verhogen, zodat de mestproductie sneller omlaaggaat, het herstel van de natuur wordt versneld en de agrarische sector daarin mee kan ontwikkelen naar die duurzamere kringlooplandbouw. Het antwoord was dat het wetsvoorstel daarin niet voorziet. Maar dat is niet echt een antwoord op de vraag. Dat is het weergeven van een stand van zaken, maar niet een antwoord op de vraag over gewenste en noodzakelijke toekomstige ontwikkelingen. Daarom vraag ik de regering genoemde vraag alsnog te beantwoorden.
Datzelfde wil ik doen bij de vraag of het niet beter is het tijdelijke percentage van 20% bij de afroming bij de verkoop van fosfaatrechten permanent te maken. Juist in het licht van de urgentie van de bescherming van klimaat en milieu zou je dat moeten overwegen volgens de Partij van de Arbeid. Het antwoord in de nota naar aanleiding van het verslag is dat dit percentage tijdelijk is en weer naar 10% zal worden bijgesteld twee weken nadat het aantal fosfaatrechten onder het sectoraal fosfaatplafond is gebracht. Ja, dat is nu de situatie, maar onze vraag was — en die stel ik opnieuw — of het niet beter is het percentage van 20% permanent te maken zodat ook de boeren weten waar ze aan toe zijn en de handel in fosfaatrechten niet vertraagt op dit moment, in afwachting van een mogelijke terugkeer naar een lager percentage.
Een volgende vraag heeft te maken met het eigendomsrecht. De regering stelt dat een eventuele generieke korting van het fosfaatrecht een ultimum remedium is — dat zijn we met de regering eens — en dat wanneer dit zou spelen een eerlijke afweging dient te worden gemaakt tussen doel en middel, waar we het ook mee eens zijn. Maar is een dergelijke vermindering van het fosfaatrecht door een generieke korting niet een ontneming van eigendom in de zin van artikel 1 van het eerste protocol van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens? Als dat niet het geval is, zoals de Hoge Raad oordeelt, deelt de regering dan de opvatting van de PvdA-fractie dat van een dergelijke vergoeding alleen sprake kan zijn als er een dwingende juridische grond voor bestaat?
Het fosfaatrechtenstelsel is ingevoerd tijdens het kabinet-Rutte II. Sinds de invoering is er een omvangrijke handel in fosfaatrechten ontstaan. Vele miljarden euro's gaan daarin om. Kan de regering een precieze indicatie geven van de huidige waarde van het totaal aan fosfaatrechten en hoeveel dat gemiddeld per bedrijf is?
De heer Van Pareren i (FvD):
Ik zou aan de heer Koole het volgende willen vragen. U gaf eerder in uw toespraak aan dat u een sociale, rechtvaardige aanpak voorstaat. Verderop hoor ik dat er veel straffen in uw aanpak zitten. Wat ik met name tegen u wil zeggen, is dat er sprake is van een enorme industrietak waar we over praten naar wiens producten wereldwijd grote vraag is. Er wordt voor meer dan 50 miljard euro geëxporteerd door onze agrariërs, door onze landbouwers, door onze boeren of hoe je ze wil noemen. Hoe ziet u dat? Het zou een enorme klap zijn als u zegt: het moet anders en we gaan verkleinen, verkleinen, verkleinen. Hoe stelt u zich dat toekomstige beeld voor?
De voorzitter:
Dank u wel, maar zou u het woord via de voorzitter willen voeren?
De heer Koole (PvdA):
Sociaal rechtvaardig. Op verschillende terreinen is verandering noodzakelijk. Waar het gaat om het klimaatbeleid en het meststoffenbeleid is verandering nodig, gegeven de grote problematiek van bescherming van natuur en milieu en de problematiek van de steeds kleiner geworden biodiversiteit over een lange reeks van jaren. Er moeten dus maatregelen genomen worden en dat raakt mensen. Dat soort transitieprocessen moet je goed begeleiden en dat moet sociaal rechtvaardig gebeuren. Dat raakt dus ook in dit geval een belangrijke sector voor Nederland. Om dat goed te kunnen doen en juist ook de boeren perspectief te bieden door de omslag te maken naar de duurzame landbouw, moet je bereid zijn om als overheid zo goed mogelijk maatregelen te nemen zodat men op de langere termijn weet waar men aan toe is.
Ik denk dat je er niet aan ontkomt om te constateren dat, naast welke innovatieve maatregel je ook invoert, de veestapel in zijn geheel in dit relatief kleine Nederland kleiner zal moeten worden. Daar zijn we van overtuigd. Anders los je de andere problematiek van bescherming van milieu, water en biodiversiteit niet op. Dus zal er moeten worden ingegrepen. Dat gebeurt op andere terreinen ook. Dat soort ingrepen zal altijd moeten gebeuren vanuit de overtuiging dat, ook al is de sector nog zo belangrijk — en die is zeker belangrijk — de mensen die het raakt, weten waar ze aan toe zijn. Het moet gebeuren op een sociaal rechtvaardige manier.
De heer Van Pareren (FvD):
Ik moet nog even oefenen, voorzitter, hoe ik via u moet spreken. Ik ga het nu weer een keer proberen, voorzitter. Meneer Koolen, u ...
(Hilariteit)
De voorzitter:
Lees u het nog eens rustig na, morgen. Het komt voor morgen goed, ga uw gang.
De heer Van Pareren (FvD):
Voorzitter. Ik ben nu wel heel nieuwsgierig. Het lijkt nu zo over te komen dat duurzaamheid verkleining betekent. Dus de toekomst van de duurzaamheid betekent: een kleinere economie, kleine veestapel, verkleinde activiteit. Voorzitter. Ik ben nieuwsgierig hoe de heer Koole daarnaar kijkt.
De voorzitter:
Heel goed. De heer Koole.
De heer Koole (PvdA):
Die verduurzaming betekent niet in alle opzichten een verkleining. Er zullen ook nieuwe takken ontstaan. Er zal een groeiende duurzame landbouw komen, waar inderdaad ook innovatie kan plaatsvinden. Maar de overtuiging van de Partij van de Arbeid is dat dit niet voldoende zal zijn om de problematiek die is ontstaan, bijvoorbeeld met de mest, volledig terug te dringen tot het niveau waarover deze Nitraatrichtlijn gaat. Je ontkomt er dus niet aan om naast al die andere zaken, die ook kunnen groeien, zoals innovatie en andere technieken, te constateren dat de omvang van de veestapel, de gigantische hoeveelheid dieren die in Nederland worden gehouden, kleiner zal moeten, wil je aan het totale probleem iets kunnen doen. Nee, duurzaamheid — daar zijn we erg voor — betekent niet altijd verkleinen. Het betekent juist dat je innovatief een andere richting op moet gaan, naar die duurzame landbouw. Maar het betekent wel dat je ook onder ogen moet zien, heel reëel, dat het niet kan zoals het nu gaat. Bij die oplossing hoort een verkleining van de veestapel. Daarom heb ik ook aan de minister gevraagd of de regering die opvatting deelt.
De voorzitter:
Meneer Van Pareren nog een korte derde en laatste vraag.
De heer Van Pareren (FvD):
Het is geen vraag, het is duidelijk. Dank u.
De voorzitter:
Dank u wel. Meneer Koole.
De heer Koole (PvdA):
Ik was bij het fosfaatrechtenstelsel. Dat is ingevoerd tijdens het kabinet-Rutte II. Sinds de invoering, heb ik gezegd, is er een omvangrijke handel ontstaan. Wat is nou precies de totale hoeveelheid geld die daaraan verbonden is? Hoeveel is de waarde daarvan gemiddeld per bedrijf? In de beantwoording van de vragen zegt de regering: "Of productierechten kunnen worden meegerekend tot de vermogens van individuele boeren, hangt af van hun situatie. In het geval van bedrijfsbeëindiging of extensivering van het bedrijf dat wordt uitgeoefend, kunnen productierechten worden verkocht." Betekent dit, zo vraag ik de regering, dat een boer die bij de invoering van het fosfaatrechtenstelsel gratis een aantal rechten verkreeg, die bij de verkoop van zijn bedrijf ten eigen bate te gelde kan maken? Volgens de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen van 25 november jongsleden, wordt het varkensrecht dat een varkenshouder moet inleveren, marktconform vergoed. Betekent dit nu dat bij deze vergoeding in het geheel geen rekening wordt gehouden met de mogelijkheid dat de betreffende varkenshouder mogelijk bij invoering van het fosfaatrechtenstelsel het geheel of een deel van zijn rechten gratis heeft gekregen?
Wij zien de beantwoording van onze vragen met belangstelling tegemoet, maar ik gebruik mijn laatste zin om toch ook nog mijn felicitaties te uiten aan de heer Van Pareren en mevrouw Kluit met hun maidenspeech.
De voorzitter:
Dank u wel meneer Koolen. Dan is het woord aan mevrouw Huizinga, maar eerst mevrouw Faber.
Mevrouw Faber-van de Klashorst i (PVV):
Ik heb met belangstelling geluisterd naar het betoog van meneer Koole. Hij heeft het steeds over duurzame landbouw, maar wat verstaat meneer Koole nou onder "duurzame landbouw"?
De heer Koole (PvdA):
Er zijn veel definities van duurzame landbouw. Het is een landbouw die zichzelf in stand kan houden zonder steeds meer de omgeving te moeten belasten, met bijvoorbeeld de uitstoot van fosfaten, zodanig dat het op den duur niet meer handhaafbaar is. Het moet een zelfvoorzienend systeem zijn, een kringlooplandbouw, zoals de minister het zelf noemt. Dat versta ik onder "duurzaam".
Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):
Maar in feite hebben we dat toch al? Fosfaten en nitraten en alles worden toch gewoon opgenomen? Dat zijn toch stoffen die wij nodig hebben, die dieren nodig hebben om te kunnen groeien?
De voorzitter:
Meneer Koole, graag kort.
De heer Koole (PvdA):
De heer Van Pareren had het er ook al over. Natuurlijk zijn er stoffen die we nodig hebben, maar van sommige stoffen kun je er te veel hebben. We hebben allemaal water nodig, maar als je gedwongen wordt om vier liter achter elkaar te drinken, dan ga je eraan dood. En als er een overstroming is, kunnen mensen verdrinken. Dat wil niet zeggen dat je geen water nodig hebt, maar te veel is te veel.
De voorzitter:
Mevrouw Faber, de derde.
Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):
Maar kunt u mij dan iemand noemen die niet lekker is geworden van te veel stikstof of te veel fosfaat?
De heer Koole (PvdA):
De hele biodiversiteit is drastisch teruggelopen. Voor een heleboel dieren geldt dus dat ze er meer dan niet lekker van zijn geworden.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Koole. Dan is het woord aan mevrouw Huizinga.