Plenair Klip-Martin bij behandeling Invoeringswet Omgevingswet



Verslag van de vergadering van 27 januari 2020 (2019/2020 nr. 17)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 22.10 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Klip-Martin i (VVD):

Voorzitter, dank u wel. Mijn betoog is als volgt opgebouwd. Ik begin met een hele korte opmerking vooraf, gevolgd door een schets in vijf punten van de huidige stand van zaken van het Omgevingswetspeelveld met een paar vragen daaraan gekoppeld. Tot slot focus ik de bijdrage van de VVD-fractie op enkele restpunten. U heeft al gehoord dat we met een aantal fracties hebben gepoogd een aantal onderwerpen op elkaar af te stemmen. Dat betekent dat de VVD-fractie zich graag aansluit bij de opmerkingen van de fractie van de ChristenUnie over het DSO. Onze vragen betreffen voor een belangrijk deel, niet uitsluitend, de systematiek van de ondersteuning van inwoners, bedrijven en overheden én de implementatie van de enorme hoeveelheid monitoringsgegevens.

Voorzitter. Ik begin om nog maar eens te vermelden dat ik in het dagelijks leven dijkgraaf ben van Waterschap Vallei en Veluwe. Dat is één van de 21 waterschappen in ons land. De waterschappen hebben als één van de decentrale overheden regelrecht te maken het hele omgevingsrechtstelsel en zitten via hun koepelorganisatie de Unie van Waterschappen samen met VNG en IPO aan tafel met het Rijk. Ik hecht eraan om te zeggen dat ik niet betrokken ben bij welk gesprek of welke onderhandeling dan ook, en ben dat op dit terrein ook nooit geweest.

Voorzitter. Wat betreft het Omgevingswetspeelveld belicht ik graag vijf punten. Ten eerste. De overheid heeft zich eeuwenlang uiterst terughoudend opgesteld wat betreft de ruimtelijke inrichting van ons land. Haar bemoeienis met het Nederlandse landschap was tot de 19de eeuw marginaal. Daarna nam de rol van de overheid echter snel toe, om in de twintigste eeuw een hoge vlucht te nemen. Dat is niet verwonderlijk in een delta die voor 60% overstroombaar is en waar inwoneraantal en bedrijvigheid zeker in de loop van de 20ste eeuw snel groeiden. Rond het begin van deze eeuw maakten we de overstap van een redelijk centralistische benadering — denk bijvoorbeeld aan de Vinex-wijken — naar een meer decentrale benadering van de ruimtelijke ontwikkeling, met de Omgevingswet als meest recente exponent daarvan.

Om in die steeds dichter bevolkte delta als Nederlanders gestructureerd te kunnen samenleven, is een fijnmazig web van wet- en regelgeving ontstaan op het gebied van ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur en water. We zijn daarbij, in combinatie met onder meer een zeer geïndividualiseerde samenleving, inmiddels vastgelopen in onze eigen regelgeving, met tientallen wetten en honderden regelingen. Het totale stelsel van het omgevingsrecht is daardoor zeer onoverzichtelijk en inflexibel geworden.

Mevrouw Kluit i (GroenLinks):

Kunt u nader omschrijven wat "helemaal vastgelopen" betekent als het gaat om het ruimtelijk domein?

Mevrouw Klip-Martin (VVD):

De combinatie van ruimtelijk domein met wonen, milieu, natuur, water, de hele riedel die we kennen, betekent dat bijvoorbeeld milieu op zes verschillende plekken in verschillende wetgeving voorkwam. Dat betekent dat je daar niet eenduidig op één plek iets over vindt. Dat is nog steeds zo, we hebben de wet nog niet aangenomen. Maar bijna hetzelfde onderwerp is op heel veel verschillende plekken verspreid over de 26 wetten, die we nu gaan samenbundelen.

Mevrouw Kluit (GroenLinks):

Dat is misschien inzichtelijker, maar daarmee is Nederland nog niet ruimtelijk vastgelopen, toch?

Mevrouw Klip-Martin (VVD):

Het gaat niet over het ruimtelijk vastlopen van Nederland, het gaat om het ruimtelijk vastlopen van onze besluitvorming daarover.

De voorzitter:

De laatste keer.

Mevrouw Kluit (GroenLinks):

Waar baseert u dat dan op? Ik zie gemeenten heel vaak bestemmingsplannen maken, ik zie nieuwe projecten ontwikkeld worden, windparken verschijnen, dus er gebeurt van alles.

Mevrouw Klip-Martin (VVD):

Het valt mij op dat u heel vaak windparken noemt. Ik dacht dat u van GroenLinks was en daar heel blij mee zou zijn, maar wel op de goede plaats, begrijp ik. Nee, dat klopt. Natuurlijk is het niet zo dat er helemaal niets meer gebeurt in ons land, gelukkig niet. Maar als overheid is het je verantwoordelijkheid in onze optiek om voortdurend ook je wetgeving beter te maken. Er zijn partijen, ook in deze Kamer, die er wel van overtuigd zijn dat de wetgeving die nu voorligt, gecombineerd met een aantal stevige randvoorwaarden, dat kan bereiken.

De heer Nicolaï i (PvdD):

Ik heb een vraag over de ingewikkeldheid waar het net over ging, met al die verschillende wetten. Ik denk niet dat er een gewone burger is die op dit moment een aanvraag doet waar 26 milieuwetten bij betrokken zijn. Je komt al heel snel bij een advocaat, en dat is eigenlijk mijn vraag. In een stuk in het Nederlands Juristenblad zeggen specialisten op dat terrein: als mensen die ermee werken is dat voor ons een overzichtelijk landschap waarin wij onze weg weten te vinden. Zij zeggen dus dat het allemaal onzin is wat er gezegd wordt. Het is een overzichtelijk landschap en het wordt eigenlijk minder overzichtelijk. Daar wil ik graag een reactie van de VVD op.

Mevrouw Klip-Martin (VVD):

Wij hebben net als u en net als iedereen ongelooflijk veel gelezen, maar niet iedereen zegt dat het er onoverzichtelijker door wordt. U citeert een aantal mensen. Er zijn ook heel veel andere mensen te citeren die ervan uitgaan dat het door de voorliggende wetgeving wel beter wordt. Natuurlijk is het een leerproces. Ik kom daar in de loop van mijn betoog op terug. Het is niet zo dat op het moment waarop die wet ingaat het walhalla is ontstaan. Natuurlijk is dat een proces van oefenen en leren.

De heer Nicolaï (PvdD):

Dat was mijn vraag of mijn opmerking niet. Ik had het over de Jenga-bouwdoos van de heer Dessing. Ik begreep dat mevrouw Klip zei dat het nodig is dat het zo moet gaan, omdat het onoverzichtelijk is. De mensen die ermee werken, zeggen: het is niet onoverzichtelijk.

Mevrouw Klip-Martin (VVD):

Ik kom later in mijn betoog bij een citaat van een van de wethouders in ons land die wel degelijk aangeven ernstig behoefte te hebben aan deze nieuwe wetgeving, juist omdat zij op dit moment niet kunnen voldoen aan de vragen die uit de samenleving op deze terreinen bij hen terechtkomen.

De heer Otten i (Fractie-Otten):

Ik heb een vraag aan mevrouw Klip. Deze wetgeving is vooral afkomstig van de VVD, als ik me niet vergis van mevrouw Schultz Verhagen, de vorige minister van Infrastructuur. Ik heb hier veel over gelezen. Ik refereer ook aan het stuk van de huisadvocaat van Forum voor Democratie, die zegt dat de sectorale indeling veel beter werkt dan de integrale indeling die nu wordt gekozen. Kunt u mij nou eens goed uitleggen voor welk probleem dit volgens de VVD precies de oplossing is? Ik heb het, na dit eindeloos bestudeerd te hebben, niet kunnen vinden. Legt u mij dat nou eens op een overtuigende wijze uit.

De voorzitter:

Voor de Handelingen: het was minister Schultz Van Haegen. Gaat uw gang, mevrouw Klip.

Mevrouw Klip-Martin (VVD):

Misschien is de heer Otten ietwat ongeduldig. Ik heb, juist om die vraag te beantwoorden, voor 25 minuten ingetekend. Misschien vindt de voorzitter het goed dat ik tegen de heer Otten zeg dat ik dat via mijn betoog doe.

De heer Otten (Fractie-Otten):

Als de voordelen volgens de VVD dermate evident zijn, kan mevrouw Klip dat toch kort en bondig uitleggen, lijkt mij.

Mevrouw Klip-Martin (VVD):

De heer Otten interrumpeert mij op het moment dat ik aangeef dat uit den lande door heel veel verschillende partijen wordt gewezen op de huidige opstapeling van die 26 wetten, heel veel AMvB's en regelingen, in een samenleving die veel meer geïndividualiseerd is en die veel meer veelsoortige vragen stelt. Op enig moment moet je daar je wetgeving op aanpassen. Het is heel vaak zo dat wetgeving achterloopt bij de wensen van de samenleving. Dit is daar een goed voorbeeld van.

De voorzitter:

Ik stel voor dat we mevrouw Klip nu even de kans geven om haar betoog te vervolgen.

Mevrouw Klip-Martin (VVD):

Ik was bij de zin dat het totale stelsel van het omgevingsrecht onoverzichtelijk is en inflexibel is geworden en bovendien een meer innovatieve en initiatiefrijke benadering van de ruimtelijke inrichting in de weg staat. Samengevat: in onze optiek moesten we echt wat en dat moeten we nog steeds. Om die reden — de heer Otten zei het al — presenteerde voormalig minister Schultz Van Haegen in 2011 namens de toenmalige regering, waarin PvdA en VVD vertegenwoordigd waren, haar voorstel voor een nieuw omgevingsrecht, aangepast aan de hedendaagse wensen en de maatschappelijke en bijvoorbeeld ook klimatologische ontwikkelingen, waarbij een aantal uitgangspunten werd geformuleerd die we inmiddels allemaal kennen. Namens de VVD formuleer ik ze net iets anders dan de vorige sprekers.

Om te beginnen meer samenhang in het beleid voor de fysieke leefomgeving met minder regels en meer ruimte voor het initiatief van burgers en bedrijven en voor lokaal maatwerk met een hoofdrol voor gemeenten. Duidelijk en voorspelbaar omgevingsrecht, eenvoudiger in het gebruik. Kijk wat mogelijk is om vervolgens daarbinnen duidelijke regels te stellen. Dus van "nee, tenzij" naar "ja, mits". Met andere woorden, om met mevrouw Schultz Van Haegen te spreken: beschermen is niet bevriezen. Met een expliciete nadruk op de balans tussen benutten en beschermen, met veiligheid en gezondheid als hoofdijkpunten en het besef dat onderling vertrouwen essentieel is voor deze besluitvorming. De hamvraag is natuurlijk of de voorliggende invoeringswet gaat bijdragen aan het behalen van die doelstellingen. Met inachtneming van een aantal stevige randvoorwaarden is de VVD-fractie van mening dat die vraag bevestigend beantwoord kan worden.

Dat brengt mij bij punt twee. Het gaat hierbij om een megastelselherziening die op basis van in de praktijk ervaren problemen aan de tekentafel is bedacht. Aangezien wij in ons land niet kiezen voor een Noord-Koreaanse uitrol, is bewust een organische aanpak in gang gezet. De ontwikkeling van de wetgeving vindt stapsgewijs plaats tussen 2012 en 2021, net als de ontwikkeling van het Digitaal Stelsel Omgevingsrecht tussen 2015 en 2024 en het leren werken met de nieuwe kerninstrumenten tussen 2015 en 2029. Stapsgewijs beginnen, kleinschalig oefenen en experimenteren, en van daaruit doorontwikkelen en uitbouwen. Kortom, "work in progress".

Ook de onafhankelijke Integrale Adviescommissie Omgevingswet benadrukt dat de overgang naar de Omgevingswet een traject is en dat de focus daarom veel minder zou moeten liggen op het moment van inwerkingtreding en meer op het traject als geheel. Zo is er inmiddels veel informatie beschikbaar via websites en social media en wordt via het programma "Aan de slag met de Omgevingswet" — dat net ook al door mevrouw Moonen werd genoemd — veel info gedeeld en worden activiteiten, praktische hulp, toolkits en oefenmogelijkheden georganiseerd. Daarnaast wordt de introductie van het DSO begeleid door een migratieteam, een helpdesk, regiomanagers, een interbestuurlijk acceptatieteam en een online ontwikkelaarsportaal. En dan ben ik niet volledig. Kortom, hier is echt over nagedacht. De dynamiek van het systeem vraagt om samenwerking en voortdurend overleg bij de geleidelijke overgang van oud naar nieuw. Die geleidelijke overgang kan ook voordelen bieden, want achterblijvende gemeenten kunnen leren van hun vooroplopende collega-overheden.

De leden van de VVD-fractie hebben vertrouwen in deze aanpak en zijn het niet eens met het commentaar van sommigen dat deze stelselherziening te snel zou gaan. Immers, het traject loopt van 2012 tot 2029. Ook delen de leden van mijn fractie de opvatting van sommigen niet dat tot nu toe snelheid ten koste zou gaan van zorgvuldigheid. Anderzijds constateren ook wij dat het tijdpad tot 1 januari 2021 kritisch is en dat zich niet veel meer vertragingen moeten voordoen. Medio dit jaar zal door de gezamenlijke overheden de balans worden opgemaakt en zal het definitieve besluit tot accordering van de invoering worden genomen, gevolgd door de voorhang van het betreffende KB bij beide Kamers. De door de gezamenlijke overheden vastgestelde ijkpunten betreffen, kort samengevat, een behoorlijke mate van stabiliteit van de wetgeving, het voldoen aan de minimale vereisten van de implementatievoortgang bij de bevoegde gezagen en voldoende voortgang bij het DSO. Wij vragen aan de minister of dit ook voor haar nog steeds de harde voorwaarden zijn voor de voorhang van het KB.

Het feit dat dit betekent dat hier sprake is van een procesmatige ontwikkeling, betekent ook dat we moeten accepteren dat er de komende jaren fouten gemaakt zullen worden, dat zaken onbedoeld niet goed gaan en dat sommige regelgeving in de praktijk niet echt uitvoerbaar blijkt, alle oefenprogramma's van de afgelopen periode ten spijt. Natuurlijk moet dat zo veel mogelijk voorkomen worden, maar te vermijden zal het niet zijn. Je kunt dus de invoering van de Omgevingswet het best omschrijven als een lerend proces. Om die reden spelen monitoring en een goed ontworpen systeem van implementatie van de lessons learned een uiterst belangrijke rol. Ik kom daar dadelijk wat uitgebreider op terug.

Er zullen zich ook verschillen in ambities en tempo tussen gemeenten voordoen. Dat is nu al het geval. De rol van de gemeenteraad is hierbij belangrijk. Immers, het te hanteren ambitieniveau is het gevolg van bestuurlijk lef en politieke keuzes.

De voorzitter:

Mevrouw Kluit, graag via de voorzitter.

Mevrouw Kluit (GroenLinks):

Kan mevrouw Klip misschien de vraag beantwoorden ...

Mevrouw Klip-Martin (VVD):

Mijn tijd loopt door. Ik vond het al te snel gaan.

De voorzitter:

Dat is mijn fout. Ik geef een minuutje extra. Gaat u door.

Mevrouw Kluit (GroenLinks):

Iedereen begrijpt dat je moet oefenen in de praktijk. De Binckhorst in Den Haag is daarvan een voorbeeld, alsook mijn eigen stad, met een regelvrij bestemmingsplan, waar in plaats van woningen, een distributiecentrum belandde. Het experimenteren heeft wel gevolgen en die gevolgen kunnen ook heel langdurig zijn. Wat zou u nou willen doen met pilots, projecten en de eerste serieuze dingen die wij doen na de invoering van de Omgevingswet die toch niet lopen zoals we willen? In de Binckhorst wonen zo meteen 5.000 mensen die in hun wijk geen school hebben, geen fysiotherapie, geen fietsenstallingen. Heeft u daar ook een idee over?

De voorzitter:

U begon zo goed, maar nu gaat u toch weer "u" zeggen tegen mevrouw Klip. Dat zegt u tegen mij. Dat geeft niet. Dat komt goed. Mevrouw Klip.

Mevrouw Klip-Martin (VVD):

Wat ik hier zeg en wat ik nog twee keer in mijn betoog ga zeggen, is dat er echt een cruciale rol is weggelegd voor de gemeenteraad. Dat is natuurlijk niet alleen in dat nieuwe systeem zo. Als ik door mijn oogharen kijk naar de bijdragen van alle voorgaande sprekers, dan lijkt het net alsof werkelijk de hele wereld wordt omgeturnd en of er niet op basis van de huidige wetgeving ook al heel veel bevoegdheden liggen bij gemeenteraden. Ook nu al wordt er heel veel alertheid, kennis en — ik zei het net — bestuurlijk lef gevraagd van gemeenteraden om op basis van de huidige wetgeving wat te doen. Nu komen er bij de verschuiving van deze wetgeving meer beslisvrijheden voor gemeenten. Dat maakt de verantwoordelijkheid voor gemeenteraden groter. Nogmaals, ik kom daar dadelijk, iets verder in mijn betoog, op terug. In het eind van mijn betoog kom ik nog op wat je doet wanneer zaken echt misgaan. Wat doe je met alles wat je tegenkomt tijdens dat monitoren? Mijn fractie vindt niet dat je lukraak elke fout meteen moet herstellen. Natuurlijk, als er iets fout gaat, moeten we daar wat mee. Maar op een iets hoger abstractieniveau moeten we proberen te kijken naar wat er nou komt uit al die monitoringsgegevens, zodat we vervolgens ook beredeneerd de wetgeving kunnen verfijnen. Als we dat niet doen, zijn we over een aantal jaren namelijk weer terug bij af en bij de uitgangspositie waarmee het vorige kabinet met deze wetgeving begonnen is, namelijk dat het een opeenstapeling was van allemaal besluiten enzovoort.

Mevrouw Kluit (GroenLinks):

Ik kan een heel eind meegaan in wat u zegt, maar mijn vraag was eigenlijk wat we doen op de plekken waar het niet goed gaat. Daar wonen zo meteen namelijk ook mensen. Wat gebeurt er voor die mensen? Hoe kunnen we die helpen om dat weer recht te zetten? De gemeenteraad kan er nog maar beperkt wat aan doen als er op een plek waar een school had moeten staan een Sligro staat.

Mevrouw Klip-Martin (VVD):

Je kunt niet ineens de Sligro weer afbreken. Dat begrijp ik. Maar nogmaals, ik denk dat er een belangrijke verantwoordelijkheid ligt bij gemeenteraad. Ik heb er ook niet direct een antwoord op, maar ik vind het ook te risicovol om op heel incidenteel niveau, bijvoorbeeld nu bij de Binckhorst, waarvan het nog maar de vraag is of die echt mislukt is, conclusies te trekken. Ik denk dat je zaken langer de tijd moet gunnen. Dat zegt de onafhankelijke adviescommissie ook: gun de wet de tijd om ook echt uitgekristalliseerd te raken. Nogmaals, natuurlijk moet je fouten vermijden, maar ik denk dat het te makkelijk is om meteen naar een oplossing te gaan. Dan doen we de wet en de filosofie achter de voorliggende wet geen recht.

De heer Nicolaï (PvdD):

Ik ben het geheel eens met mevrouw Klip dat er heel veel bij de gemeente terechtkomt, dat de gemeentelijke verantwoordelijkheid groter wordt, dat er meer vrijheden zijn en dat dat traject heel veel tijd in beslag gaat nemen. Mijn vraag is of mevrouw Klip het met mij eens is dat het goed zou zijn, al was het maar voor ons hier in de Eerste Kamer wanneer we straks weer al dan niet groen licht moeten geven, dat wij op de hoogte komen van hoe al die gemeentes, vooral de kleinere gemeentes, tegen dat project aankijken.

Mevrouw Klip-Martin (VVD):

Ik krijg de indruk dat de heer Nicolaï vraagt om een soort extra informatieronde om te weten hoe kleine gemeentes daartegen aankijken. Ik heb overigens dadelijk ook nog wel een vraag over de enquête die gehouden is. Daar hebben andere sprekers ook al wat over gezegd. Wij hebben als commissie aangegeven dat we voldoende geïnformeerd waren om dit debat nu te voeren. Ik heb het de voorzitter net horen zeggen. Ik denk dus wel dat ik namens mijn fractie kan spreken als ik zeg dat wij natuurlijk geïnteresseerd zijn in de voortgang, maar ik zou geen extra informatieronde willen inlassen voor we in deze Kamer tot besluitvorming overgaan.

De voorzitter:

De heer Nicolaï, nog kort.

De heer Nicolaï (PvdD):

Ik heb nog een aansluitende opmerking. Ik heb aan de minister gevraagd of de regering bereid is om op korte termijn aan alle gemeenten schriftelijk de volgende vraag te stellen. Zullen zij bereid en in staat zijn om de majeure transitie te realiseren? Hierbij zullen zij in de brief gedetailleerd geïnformeerd worden over de taken die op dat gebied van hen in de komende jaren verwacht worden. Mijn vraag is of dat niet een heel gewone vraag is. En waarom zou de minister die vraag niet met "ja" kunnen beantwoorden?

Mevrouw Klip-Martin (VVD):

Ik ga er niet van uit dat de heer Nicolaï verwacht dat ik namens de minister antwoord. Die lijkt mij daar buitengewoon mans genoeg voor. Ik denk ook niet, wat eigenlijk een ander onderwerp is en ook in de Tweede Kamer al een aantal keer behandeld is, dat uitstel het wondermiddel zal zijn waardoor alles ineens goed gaat. Natuurlijk moeten we wel verantwoord overgaan tot introductie van de wet. Daar zult u mij aan uw zijde vinden. Maar alleen maar uitstellen en nog meer vragen ... De optiek van mijn fractie is dat we inmiddels voldoende informatie hebben gekregen, de duizenden pagina's van een aantal voorgaande sprekers, om in ieder geval nu, prudent, over de Invoeringswet een besluit te nemen. Nogmaals, ook het KB is weer een volgend besluitmoment.

De voorzitter:

De heer Nicolaï, tot slot.

De heer Nicolaï (PvdD):

Ik heb een opmerking over het laatste punt. Het is niet de bedoeling dat wij die vraag gaan stellen en dat we weer een commissie gaan benoemen, enzovoorts. Mijn punt is dat, als wij instemmen met deze wet, het Rijk een wet invoert, waarvan mevrouw Klip zelf zegt dat de gemeentes dat straks allemaal moeten gaan doen. Mijn vraag is of het Rijk geïnformeerd is over de positie van de gemeentes, of ze wel precies doorhebben wat ze allemaal moeten gaan doen, wat het pakket is, en hoe ze daarover denken? Dat is mijn vraag. Mijn vraag aan mevrouw Klip is of de VVD dat een terechte vraag vindt.

De voorzitter:

Mevrouw Klip, en vervolgt u daarna uw betoog.

Mevrouw Klip-Martin (VVD):

Om meneer Nicolaï te antwoorden; ik vind het een interessante vraag. Aan de andere kant zit de VNG echter samen met het IPO en de Unie van Waterschappen al jaren bij de minister aan tafel. Dat is de partij waarmee de minister spreekt. De VNG is een grote, professionele organisatie. Die heeft niet alleen een mening over Amsterdam, maar ook over Appelscha. Ik hoor overigens net naast mij dat Appelscha geen gemeente is. Dat zou kunnen, want de herindelingen tuimelen over elkaar heen.

Voorzitter. Ik begin even een regel terug. Had u mij een extra minuut gegeven, voorzitter? Ik mag nu een minuut gratis praten, dank u wel. Er zullen zich verschillen tussen gemeenten voordoen in ambitie en tempo. Ik zei het al. Dat is nu ook al het geval. De rol van de gemeenteraad is hierbij belangrijk. Het te hanteren ambitieniveau — ik zei het net — is immers het gevolg van bestuurlijk lef en politieke keuzes, én van kennis, kunde en de benodigde competenties bij bestuur en ambtenaren. Hier hebben de rijksoverheid en koepelorganisaties een belangrijke rol via kennisprogramma's, die in onze optiek niet zouden moeten ophouden per 1 januari 2021. De minister heeft aangegeven deze opvatting te delen. Hoe ziet zij dit in de praktijk voor zich? Het interbestuurlijk programma Aan de slag met de Omgevingswet loopt immers tot ongeveer medio 2021. Met andere woorden, waar blijft de kennis van de huidige ambtenaren op BZK, die op enig moment — en de vraag is wanneer — weer een andere klus gaan klaren? De regering geeft in haar beantwoording aan dat steun door de koepels en het Rijk geboden zal blijven worden. Ook voor de leden van de VVD-fractie is dat een cruciaal aspect. Hoe gaat dit georganiseerd en geborgd worden? Welke criteria gaan gehanteerd worden voor continuering of afbouw van deze ondersteuning? Wij vragen de minister naar de beredeneerde systematiek op dit punt voor de toekomst en waar en hoe die afspraken zijn of worden vastgelegd.

Het succes van de Omgevingswet hangt niet alleen af van gecomprimeerde en herschikte regelgeving. De grootste succesfactor zal gelegen zijn in een andere manier van werken, binnen de afzonderlijke overheden, tussen overheden onderling en, misschien wel het allerbelangrijkste, van overheden met hun eigen inwoners. Dat is niet van de ene op de andere dag ook daadwerkelijk helemaal praktijk. Kortom, alle betrokken actoren, inclusief het Rijk, bepalen zelf voor een groot deel het succes van de nieuwe Omgevingswet. Vrijblijvend is dit zeker niet.

De leden van mijn fractie kunnen zich goed vinden in de woorden van de wethouder van Leiden, Fleur Spijker, te gast op onze deskundigenbijeenkomst op 15 oktober jongstleden. Zij drong duidelijk aan op het doorzetten en op tempo houden van de invoeringswet en het daarin opgenomen DSO. Want juist die druk op de ketel en het behoud van momentum zorgen, volgens haar, voor het inventief zoeken náár en doorvoeren ván verbeteringen. Of zoals een ruimtelijk adviesbureau het verwoordde: "Misschien moeten we af en toe even klunen, maar het ijs zal harder aangroeien wanneer we de zwakke plekken in beeld kunnen krijgen en gericht aandacht kunnen geven." De VNG onderschrijft deze overtuiging van harte, evenals de beide andere koepelorganisaties en bijvoorbeeld ook de gezamenlijke omgevingsdiensten. Daarbij refereer ik aan het op 11 december jongstleden in de Tweede Kamer gehouden rondetafeloverleg, waarbij genoemde organisaties hun expliciete steun uitspraken, vanzelfsprekend — ik herhaal het — met inachtneming van de afgesproken randvoorwaarden.

Dat brengt mij bij ons derde punt. De Omgevingswet is geen doel op zich, maar een noodzakelijk middel om in het huidige tijdsgewricht de vele gewenste ontwikkelingen met ruimtelijke implicaties vorm te geven, slim gecombineerd en met een duidelijke visie op de toekomst. Denk alleen al aan de noodzakelijke integratie van de regionale adaptatiescenario's, omgevingsagenda's en regionale energiestrategieën. Lees bijvoorbeeld ook het recente rapport De som der delen van de Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur. De decentrale overheden formuleren het als volgt, en ik citeer mevrouw Grijsen, wethouder van Deventer, woordvoerder namens de VNG op dat rondetafeloverleg op 11 december vorig jaar: "Marktpartijen en inwoners komen met initiatieven en vragen, die niet passen binnen het huidige sectorale model van de overheid. Er is behoefte aan de mogelijkheid tot een integrale afweging en het in één keer duidelijkheid geven over wat wel of niet kan. Zonder Omgevingswet gaan we de gewenste maatschappelijke doelen niet halen. We hebben dus groot belang bij de invoering". En even later zegt deze mevrouw Grijsen: "En Rijk, laat daarbij los in vertrouwen!"

Voorzitter. Mijn vierde punt is dat er heel veel op gemeenten afkomt en dat realiseert de VVD-fractie zich terdege, maar die ontwikkelingen zijn ook wat betreft het fysieke domein al veel eerder ingezet. Daar zijn voorbeelden genoeg van te noemen, maar als recent voorbeeld noem ik de Wabo, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die in 2010 werd ingevoerd. Daarbij komt dat gemeenten zich al een jaar of vijftien als "de eerste overheid" presenteren, die het dichtst bij haar inwoners staat.

De leden van de VVD-fractie onderschrijven die visie en overtuiging. Maar, noblesse oblige: dan moet je je als gemeente ook zo opstellen, met een dienstbare en open houding in de richting van je inwoners! Ook hierin is de rol van de gemeenteraad niet te onderschatten en dient ook echt de lokale democratie haar werk te doen. Heel veel gemeenten stellen zich ook zo op. Uit de recente navraag bij gemeenten komt een wat onduidelijk beeld naar voren over hoe ver gemeenten nu eigenlijk zijn met hun voorbereidingen op de Ow. Niet reageren op een enquête betekent immers niet dat je er niet mee bezig bent, maar heel helder waren de uitkomsten niet. Mijn vraag aan de minister is — en ik heb die vraag vaker horen formuleren — of er inmiddels wat meer duidelijkheid is over de mate van voorbereiding bij de meeste gemeenten.

Dan brengt mij op het punt van de gemeentefinanciën. Daarvoor is tussen decentrale partners en het Rijk het Financieel Dialoogmodel ontwikkeld, met als hoofdvraag: is er een evenwichtige verhouding tussen investeringen ín en baten ván het nieuwe stelsel? De afspraak is om in 2023 voor het eerst de balans op te maken. De minister heeft in de nadere memorie van antwoord daar al iets over gezegd, maar toch vragen de leden van de VVD-fractie de minister daar nog eens op te reflecteren, zeker tegen de achtergrond van de opmerking van de koepels dat bij een mogelijke disbalans de minister bereid zou moeten zijn meer geld te fourneren.

Voorzitter, ten vijfde. De onafhankelijke Integrale Adviescommissie Omgevingswet geeft de regering een goed rapportcijfer. Het ontworpen wetgevingsstelsel kan gaan werken zoals het bedoeld is. Het is, met andere woorden, uitvoerbaar en doeltreffend. Zij bepleit daarbij een paar zaken, waarop de minister in haar reactie antwoord geeft. Er blijft een enkel punt open.

Ik citeer: "Accepteer fouten, evenals ambitie- en tempoverschillen tussen gemeenten". Waarbij ligt hier voor de minister wat betreft dat laatste punt, dus de tempoverschillen, eventueel een grens? En hoe kan het Rijk of meer waarschijnlijk de provincie de druk op die betreffende gemeenten opvoeren?

"Betracht bij het op orde houden van het stelsel (bijvoorbeeld aanpassing van de regels ten gevolge van beleidswijzigingen) de bestuurlijke hygiëne van het voor ogen houden van de maatschappelijke doelen, gewenste verbeterdoelen en bestuurlijke kerninstrumenten". De minister geeft in een reactie aan hier met andere departementen over in gesprek te gaan. Hoe zou je dit dan kunnen borgen bij veel minder aangehaakte ministeries? Ik kom daar dadelijk nog even op terug. Wij horen graag de reactie van de minister op deze twee punten.

Voorzitter. Dan kom ik bij het derde en laatste deel van mijn bijdrage in eerste termijn. Ik begin met te constateren dat er de afgelopen periode ongelofelijk veel informatie is verstrekt aan de woordvoerders Omgevingswet van deze Kamer, via deskundigenbijeenkomsten, ambtelijke bijpraatsessies, technische briefings, schriftelijke vragenronden en mondeling overleg. Wij danken de regering en de vele betrokken ambtenaren nogmaals voor hun uitvoerige toelichtingen, presentaties en informatievoorziening.

Dat brengt mij bij het laatste blokje, het DSO; ik zei het al. Het DSO-LV — de landelijke voorziening voor het DSO — is in wezen een outsourcing van een IT-oplossing die door en voor overheden is gemaakt. De standaard en informatiemodellen voor het respectievelijk valideren en publiceren van Omgevingswetbesluiten, de befaamde STOP- en TPOD-standaarden die we tegenkomen in de teksten, dienen tijdig stabiel te zijn. Daarnaast zijn de continuïteit en de kwaliteit van de service essentieel. De decentrale overheden zijn daarbij sterk afhankelijk van rijkspartijen, te weten het ministerie van Binnenlandse Zaken, het Kadaster en Rijkswaterstaat, die respectievelijk het strategisch, tactisch en operationeel beheer op zich zullen nemen. Welke afspraken, zo vraagt de VVD-fractie zich af, worden er gemaakt in verband met de continuïteit van de dienstverlening met het oog op storingen, onderbrekingen en het verlies of de verminking van data? Wanneer de aanstaande Wet modernisering elektronisch bestuurlijk verkeer in werking treedt, mogelijk per 1 januari 2021, wordt het risico van een storing volgens onze informatie afgewenteld op de decentrale overheden. Maar die decentrale overheden hebben geen zicht op of controle over het beheer, dat immers in handen is van het ministerie van Binnenlandse Zaken, het Kadaster en Rijkswaterstaat. Hoe kijkt de regering aan tegen noodzakelijke afspraken op dit punt?

Onze tweede en laatste vraag met betrekking tot het DSO betreft het Bureau ICT-toetsing, het BIT. Dit gaat per 1 januari 2021 verder als onafhankelijk adviescollege en krijgt een permanente functie. Hoe ziet de regering de rol van het BIT vanuit haar nieuwe positie in relatie tot het DSO, los van de opdracht omtrent de uitbouw van het DSO die al gegeven is?

Dat brengt mij bij participatie, voorzitter. Immers, de nieuwe wetgeving introduceert participatie; we hebben het er hier al vaak over gehad, ook vanavond al. Hoe ingrijpender het besluit, bijvoorbeeld over het omgevingsplan, hoe intensiever het participatietraject dient te zijn. Ondersteuning vindt hierbij onder meer plaats via het programma Democratie in Actie, via een toolkit en direct via het lokale of regionale bestuur.

Participatie staat niet gelijk aan het recht op je zin te krijgen, maar is wel cruciaal in het nieuwe stelsel. Het is ook geen vervanging van rechtsbescherming. Kennisgeving en motiveringsplicht voor participatie zijn geborgd. De Omgevingswet stelt geen inhoudelijke eisen aan de wijze waarop participatie exact moet plaatsvinden. In tegenstelling tot een aantal voorgaande sprekers kan de VVD zich hier wél goed in vinden. Dit raakt immers aan een van de kernen van de wet: ruimte en inhoudelijk maatwerk op lokaal niveau. Hierbij past de mogelijkheid voor de gemeenteraad, mede via een bijbehorende wijziging van de Gemeentewet, om criteria op te stellen waaraan participatiemogelijkheden moeten voldoen, maar hierbij hoort tevens de expliciete verantwoordelijkheid van de gemeenteraad om een goede kwaliteit van de participatie ook te bewaken; mevrouw Moonen zei dat al. Immers — ik citeer nu mevrouw Kluit — democratie betekent dat de meerderheid besluit met inachtneming van de mening van de minderheid. Daar is de VVD het mee eens. Maar nogmaals, dat brengt ook een grote verantwoordelijkheid voor die democratisch gekozen gemeenteraad met zich mee.

De regering geeft onder andere in de nota naar aanleiding van het verslag, bij vraag 110, aan voornemens te zijn op een toegankelijke en begrijpelijke manier het participatieproces voor een breed publiek uit te leggen. Kort daarvoor, één vraag eerder namelijk, bij vraag 109, geeft de regering aan juist niet te kiezen voor een landelijke voorlichtingscampagne, maar voor een communicatietoolkit voor decentrale overheden. Dat schept verwarring. Mijn fractie krijgt graag een toelichting. Een combinatie van beide lijkt ons zeer gewenst. Kan de minister toezeggen, op korte termijn een communicatieplan te presenteren dat de introductie van de Omgevingswet breed en gedurende geruime tijd begeleidt? Ik denk dat ik daarmee aansluit bij opmerkingen van mevrouw Nooren.

Dan mijn laatste punt, de monitoring. De Omgevingswet bepaalt dat de wet elke vijf jaar, voor het eerst in 2026, geëvalueerd wordt op doeltreffendheid en effecten in de praktijk. Blijft bijvoorbeeld het evenwicht tussen benutten en beschermen in stand? Tevens zullen de maatwerkmogelijkheden gemonitord worden. Daarnaast wordt gekeken naar de taakuitvoering en samenwerking van de verschillende overheden, de gewenste interne cultuurverandering bij overheden, het adequaat zijn van de uitvoeringspraktijk en bijvoorbeeld de eventuele extra werklast voor de rechterlijke macht. Ook de invoering van de wet wordt gemonitord via de halfjaarlijkse implementatiemonitor. Bovendien houdt een transitieteam regie op eventueel noodzakelijke aanpassingen in regelgeving, digitale voorzieningen en landelijke en decentrale dienstverlening. Daarnaast gaat door het PBL gemonitord worden op de feitelijke inhoud, op de ontwikkeling, bij voorkeur verbetering van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving, ten minste een keer in de vier jaar, bijvoorbeeld op het gebied van lucht- en waterkwaliteit, geluid en natuur. Het DSO kent zijn eigen nulmeting, gateway review, BIT-advies wat betreft de uitbouw en het halfjaarlijkse monitoringsonderzoek op het gebied van de voortgang van de implementatie en het proces van aansluiten, vullen van en oefenen met. En ook hier zijn wij niet volledig. Kortom, er wordt nogal wat afgemonitord in het kader van het nieuwe omgevingswetstelsel.

Aan de andere kant — ik zei er net al wat over — bepleit de onafhankelijk Integrale Adviescommissie Omgevingswet een open houding en het niet bij de eerste de beste casus in de regelreflex schieten. Zij beveelt stellig aan het nieuwe systeem een kans te gunnen, waar het maken en leren van fouten bij hoort. Anders zijn we immers over een paar jaar terug bij af. Maar hoe wordt dit laatste punt goed gewaarborgd? Met andere woorden: hoe ziet de regering het op overzichtelijke wijze vormgeven en combineren en soms implementeren van al deze veelsoortige monitoringsresultaten zonder in de genoemde regelreflex te schieten, waardoor de essentie van het nieuwe omgevingsrechtstelsel juist verloren gaat?

Mede in dat kader bepleit de onafhankelijke Integrale Adviescommissie Omgevingswet de benoeming van een externe commissie of een commissaris die adviseert over het bewaken van de kaders, doelstellingen en kerninstrumenten. De minister geeft aan hierover met collega's in gesprek te gaan; ik zei dat ook al eerder. Wanneer verwacht de minister hier een reactie op te kunnen geven? Anders geformuleerd: hoe gaat de regering het behoud van de kaders, kerninstrumenten en doelstellingen borgen?

Voorzitter. De leden van mijn fractie zijn ook op dit punt geïnteresseerd in de bedachte systematiek. Dat wil zeggen: in de systemische benadering van de implementatie van verbeteringen, wijzigingen et cetera in combinatie met het overeind houden van de filosofie van de Omgevingswet. Kan de minister toezeggen een implementatiesystematiek met betrekking tot de verschillende monitoringsresultaten aan de Kamer voor te leggen?

De voorzitter:

Ik heb het gevoel dat u bijna uw einde nadert, althans dat van uw inbreng. Klopt dat?

Mevrouw Klip-Martin (VVD):

Ja, dat klopt.

De voorzitter:

Vindt u het goed dat we dat even afmaken? Dan doen we daarna alle interrupties.

Mevrouw Klip-Martin (VVD):

Voorzitter, ik kom aan het eind van mijn betoog in eerste termijn.

Tot slot. Er zullen zich nieuwe onderwerpen met betrekking tot de fysieke leefomgeving aandienen die worden vertaald in wetgeving naast de Omgevingswet, zoals bijvoorbeeld nu al het geval is met de Klimaatwet. Wat zijn de criteria voor de ontwikkeling van parallelle wetgeving ten opzichte van inbouw in het omgevingswetstelsel, vragen de leden van mijn fractie de minister tot slot.

Voorzitter. Vanzelfsprekend wachten wij de antwoorden van de minister met de grootst mogelijke belangstelling af en hopen wij op een toezegging op de vragen die we op dat punt gesteld hebben, maar op voorhand geven wij als VVD-fractie graag aan in principe positief tegenover deze invoeringswet te staan.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Klip. Dan is het woord aan de heer Janssen, met dank voor zijn geduld.

De heer Janssen i (SP):

Graag gedaan, voorzitter. Mevrouw Klip verwees terecht naar de gemeenteraad. Ik heb daar zeer veel oog voor, maar het is niet dé gemeenteraad die de zeven jaar gaat behelzen van de invoeringstermijn. Het zijn drie gemeenteraden, want we hebben in 2022 en 2026 verkiezingen. Ziet mevrouw Klip het ook als een reëel risico dat van die zeven jaar twee jaar sowieso al weglopen met een halfjaar voor de verkiezingen en een halfjaar na de verkiezingen, nieuwe colleges en wisselingen, en dat dat weleens te kort zou kunnen zijn? Hoe denkt zij dat de continuïteit van die doorontwikkeling niet in gevaar gaat komen, maar dat die geborgd kan worden?

Mevrouw Klip-Martin (VVD):

Dat is inderdaad een risico. Maar als je het als gemeente en als gemeenteraad zo belangrijk vindt, als dit een van de majeure trajecten is waar inderdaad drie gemeenteraden bij betrokken zijn, kun je je voorstellen dat je daar in je informatieoverdracht extra aandacht aan geeft. Je kunt niet én het binnen één bestuursperiode regelen, én ruim de tijd nemen voor de implementatie van zo'n majeure wetgevingsoperatie. Maar ik ben het met u eens dat het een kritische factor is waar heel zorgvuldig naar gekeken moet worden.

Mevrouw Nooren i (PvdA):

Mevrouw Klip heeft het heel vaak over de onafhankelijke integrale adviescommissie. In de commissie Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving hebben we herhaaldelijk gesproken over de vraag of deze commissie nou zo onafhankelijk was, want ze is niet onafhankelijk gepositioneerd. Daar zou ik graag een reactie op willen van mevrouw Klip.

Mevrouw Klip-Martin (VVD):

Deze commissie is in eerste instantie ingesteld — want daar doelt mevrouw Nooren waarschijnlijk op — om de vorige minister te informeren of te adviseren. Toen de commissie IWO vroeg om een eigen commissie, zei de vorige minister: ik heb al een commissie en daar mogen jullie — ik zeg het even huiselijk — ook gebruik van maken. De VVD-fractie heeft, zeker ook gezien de hele brede samenstelling van die commissie, geen enkele aanwijzing om te twijfelen aan de onafhankelijke advisering. Het is ook niet zo dat deze commissie alleen maar een soort halleluja-adviezen heeft gegeven; ze zijn wel degelijk kritisch. Ik noem die commissie geloof ik twee of drie keer, dat klopt.

Mevrouw Nooren (PvdA):

Dan een vraag naar de voorkant toe. Hecht de VVD er waarde aan om ook in de toekomst, vanaf 2021, een onafhankelijke commissie te hebben die kan meekijken naar al die monitoring? Nu lijkt het alsof mevrouw Klip de vraag alleen aan de minister stelt, terwijl onze fractie en andere fracties vragen om een onafhankelijke partij die meekijkt naar de monitoringresultaten en op basis daarvan de minister of de regering adviseert.

Mevrouw Klip-Martin (VVD):

Meneer de voorzitter, als antwoord op deze vraag: een systematische benadering vinden wij sowieso belangrijk, maar dat zou samen kunnen gaan. Wat betreft de vraag over de commissie: dat heb ik nog niet met mijn fractie besproken, dus dat zou ik eerst met mijn fractie willen bespreken. Daar kom ik daarna op terug.

Mevrouw Kluit (GroenLinks):

U geeft aan dat u in principe voorstander bent van deze wet. U duidt ook een aantal risico's. We hebben het ook tegen elkaar gezegd: we hebben een aantal wetstrajecten gehad waarvan het eindresultaat in de praktijk niet was wat we wilden, bijvoorbeeld de PAS. Welke risico's ziet u vanuit die kennis voor het omgevingsrechtsdomein?

De voorzitter:

Graag via de voorzitter, mevrouw Kluit.

Mevrouw Klip-Martin (VVD):

Voorzitter. Dat is een vraag waar je wel heel lang over kan filosoferen. Ik denk dat het belangrijk is dat de overheid — en dat zijn we met zijn allen, is mijn heilige overtuiging; de gemeenteraad is ook een democratisch gekozen orgaan — zorgt dat we zorgvuldig omgaan met de beperkte ruimte in ons land. Ik zei niet voor niks dat 30% van ons land onder zeeniveau ligt. We moeten met zijn allen — daar speelt de overheid een rol in, maar daar spelen we allemaal een rol in — ervoor zorgen dat we veilig in dit land kunnen blijven wonen met inachtneming van een goede biodiversiteit en van wat we aan klimaatadaptatie en energietransitie moeten doen, om maar een paar recente voorbeelden te noemen. Dat betekent dus dat de Omgevingswet niet zal moeten leiden tot een soort wildwest in de ruimtelijke ordening, maar daar zijn wij niet bang voor.

Mevrouw Kluit (GroenLinks):

Mijn vraag was eigenlijk meer op het wetgevingstraject gericht. Een van de conclusies die ik in ieder geval in de wandelgangen heb gehoord, is dat we de signalen rondom de PAS gemist hebben. Nu hebben we een wetgevingstraject waarin weer serieuze signalen uit de praktijk komen, met name uit het juridisch domein: is dit wel werkbaar en haalbaar; gaat het wel werken zoals jullie verwachten? Kunt u ... Kan de VVD-fractie daar nog iets over zeggen, voorzitter?

Mevrouw Klip-Martin (VVD):

Ik denk dat je alle signalen, kritisch en positief, goed tot je moet nemen en daar vervolgens je eigen weging op moet loslaten. Maar natuurlijk zijn al die signalen relevant en moeten we daarnaar kijken. Dat heeft de VVD-fractie ook gedaan, maar er zijn ook heel veel positieve signalen over deze wetgeving. Ik denk dat dat toch ook een beetje het verschil is in de politieke achtergrond van de woordvoerders hier. Op dit moment heeft de VVD — om die vreselijke uitspraak te hanteren — een positieve grondhouding ten opzichte van de invoering van deze wet. Maar nogmaals, we wachten de antwoorden van de minister graag af. Het is geenszins zo dat wij lichtvaardig kijken naar de invoering van deze wet en tegen de problemen en de risico's die er zeker zullen zijn.

De voorzitter:

Met uw welnemen ga ik naar de heer Otten, die nog een korte verheldering nodig heeft.

De heer Otten (Fractie-Otten):

Voorzitter, dat heeft u goed geraden; u kunt gedachten lezen. Ik heb uitgebreid en goed geluisterd naar het betoog van mevrouw Klip van de VVD over dit staaltje VVD-wetgeving. Nou is de VVD een partij die altijd probeert uit te blinken in heldere, duidelijke communicatie. Legt u mij nou eens in drie zinnen uit voor welk probleem dit volgens u nu de oplossing is en wat nu de voordelen zijn van deze Omgevingwet. Want dat heb ik nog niet gehoord.

Mevrouw Klip-Martin (VVD):

Dat kan ook aan u liggen, zeg ik daar dan maar bij.

De voorzitter:

Kort.

Mevrouw Klip-Martin (VVD):

Voorzitter, ik zal het vriendelijk formuleren: het zou eventueel ook aan de heer Otten kunnen liggen. Ik noem man en paard: qua energietransitie — daar gaan we geen discussie over krijgen — en qua klimaatadaptatie, biodiversiteit, groei van de bevolking en behoefte aan verantwoorde klimaatneutrale huizen komt er een ongelofelijke druk op de ruimte in ons land. We hebben een geïndividualiseerde samenleving met steeds meer burgers en bedrijven die zelf iets willen ondernemen. Daar gaat deze wet, waarmee we initiatiefnemers sneller een antwoord kunnen geven op wat verantwoord binnen dit bijzondere land wel of niet kan, aan bijdragen.

De voorzitter:

Een korte laatste vraag en dan ga ik naar de volgende spreker.

De heer Otten (Fractie-Otten):

Hoe dan?

De voorzitter:

Een heel kort antwoord, mevrouw Klip, en dan gaan we echt door naar mevrouw Moonen.

Mevrouw Klip-Martin (VVD):

Doordat de verschillende aspecten die spelen bij besluitvorming die op deze terreinen heel vaak een ruimtelijke implicatie heeft — je kunt allerlei andere dingen bedenken, maar zij hebben in dit land een ruimtelijke implicatie — integraler worden bekeken en sneller tot een eindoordeel komen. Daardoor weten initiatiefnemers waar ze aan toe zijn. Dat hebben we ook heel veel wethouders horen zeggen. Maar ik zeg nogmaals dat dit binnen randvoorwaarden en met de grootst mogelijke zorgvuldigheid moet gebeuren, want we moeten wel zuinig blijven op dit land.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Klip. Dan gaan we naar mevrouw Moonen namens de fractie van D66 voor haar 25 minuten.