Verslag van de vergadering van 28 januari 2020 (2019/2020 nr. 18)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 11.07 uur
De heer Nicolaï i (PvdD):
Dank u wel, voorzitter. De heer Janssen is met Proust begonnen. Zojuist hebben we ook Goethe in deze zaal binnengekregen. Ik wou dat ik het allemaal nog kon lezen, maar sinds ik lid van deze Kamer ben, moet ik mij tot de krant beperken. De heer Cliteur snapt dat wel. We komen allebei uit de wetenschap en houden van lezen, maar literatuur is er niet meer bij. In de krant zag ik iets dat ik wil citeren. Er stond boven een heel groot stuk in de Volkskrant: "Ontworpen door clowns onder leiding van apen". Nu zult u misschien denken dat mij die titel opviel omdat er apen in voorkwamen. Velen in dit huis weten boven welk stuk die kop stond, namelijk boven een groot artikel over de Boeing 737 MAX. Het was een citaat van iemand uit het productieproces van dat vliegende monster. Voorzitter. Een clown houdt ons voor de gek. Hij probeert ons te laten geloven in het onmogelijke, maar dan, pats, daar in de piste van het circus spat het uit elkaar en blijkt het een verzinsel met dramatische afloop. Dat zal de reden zijn dat de medewerkers van Boeing de ontwerpers van het rampvliegtuig als clowns neerzetten, want de veiligheid van het vliegtuig bleek een luchtkasteel.
Voorzitter. Of je nu een vliegtuig bouwt of een nieuw wetgevingsstelsel van grote omvang in elkaar zet, bij beide projecten bestaat eenzelfde dynamiek; een dynamiek van schouders eronder, afvallers niet gewenst. Ontwerpers willen je doen geloven dat het project gaat slagen; luchtkastelen, en gebreken die verdoezeld worden. Naarmate er meer mensen bij betrokken raken, heeft iedereen er een toenemend belang bij dat de lange mars tot het einde wordt afgelegd.
Voorzitter. Kijken we naar het traject van de Omgevingswet. Dat heeft de allure gekregen van het lanceren van een nieuw product door een grote onderneming, waarbij websites, reclameachtige campagnes en steunverwerving onder vermeende afnemers een belangrijke rol spelen. Alles was en is erop gericht om mogelijke kritiek die tot uitstel of zelfs afstel zou leiden, de pas af te snijden. Het organiseren van bijeenkomsten waarin IPO, VNG en de Unie van Waterschappen bezweren dat niemand het in zijn hoofd moet halen om het proces te vertragen, roept het beeld op van de grote vliegtuighal waarin met gejuich wordt aangekondigd dat de Boeing 737 MAX de lucht in móét, "want dat vinden we toch allemaal?" Aan de slag met de Omgevingswet!
Als het om veiligheid gaat, is in een beschaafde maatschappij gelukkig voorzien in een externe toetsende instantie. Dat was voor de Boeing 737 MAX de Amerikaanse FAA. Maar wat gebeurde daar? Onderzoek van journalisten heeft uitgewezen dat deze controlerende instantie door Boeing werd ingepakt, om de tuin geleid, gesust en bewerkt, misschien wel met cadeautjes hier en daar. Dan gaat het dus mis.
Voorzitter. Dat brengt mij bij ons, de senatoren hier, die nu voor de beslissing staan of het luchtkasteel van de Omgevingswet mag opstijgen. Gaan wij, anders dan de FAA, wél serieus onze toetsende en controlerende taak verrichten? Zijn wij wél bestand tegen de druk die van alle kanten op ons uitgeoefend wordt om niet meer dwars te liggen, nu we al zo ver zijn?
Bij de voorbereiding van deze plenaire zitting en in het hele wetgevingsproces waren heel veel van mijn medesenatoren zeer kritisch, maar nu het moment van de beslissing nadert, bespeur ik bij velen ongemak, onrust, vluchtgedrag. Moeten we de waarschuwingen wel in de wind slaan? De heer Janssen heeft al andere wetgevingsprocessen aangehaald waarin waarschuwingen inderdaad in de wind zijn geslagen. Die waarschuwingen vind je toch echt in de adviezen van de Raad van State en in de adviezen van de Raad voor de rechtspraak. De Nationale ombudsman heeft zich erover uitgelaten, net als deskundigen. Uiteindelijk was er ook het artikel in het Nederlands Juristenblad.
De heer Otten i (Fractie-Otten):
Een zeer treffende vergelijking van de heer Nicolaï met de Boeing 737 MAX, die inderdaad allerlei fatale constructiefouten bleek te bevatten en er toch door werd gedrukt. Mijn vraag, voorzitter, aan de heer Nicolaï is: wat zijn in uw observaties als expert — u bent hoogleraar bestuursrecht — de grootste constructiefouten in deze Omgevingswet?
De heer Nicolaï (PvdD):
Als de heer Otten het goedvindt dat ik mijn betoog vervolg, dan kom ik vanzelf op al die constructiefouten. Wellicht valt de Jengatoren bij mij wel om, net als bij u, maar niet bij de heer Dessing. Als het gebeurt, wie worden daar dan op aangekeken? Wij, en dat moeten we goed in de gaten houden.
De voorzitter:
U vervolgt uw betoog.
De heer Nicolaï (PvdD):
Voorzitter. Dit is niet zomaar een van de wetten waarvoor onze toestemming vereist is. Het gaat om een heel complex van wetten die ineengevoegd worden, een wetgevingsoperatie die je kan vergelijken met de totstandkoming van het nieuwe Burgerlijk Wetboek of van de Algemene wet bestuursrecht. Die twee wetgevingsprocessen hebben decennia in beslag genomen. Met de grootste zorgvuldigheid is daaraan gewerkt: met voorontwerpen, commissies van externe juristen, een opbouw in tranches; met gepaste voorzichtigheid. Hoe anders is het gegaan met het stelsel van de Omgevingswet. We zijn opgejaagd. Het ontbrak er nog maar net aan dat op de parlementaire stukken die afkomstig waren van het ministerie, een sticker zat met de tekst "aan de slag met de Omgevingswet!" Ons werd voorgespiegeld dat het allemaal om een beleidsneutrale omzetting zou gaan, maar toen wij vroegen om dat eens in een schema uit te werken, bleken er heel veel kruisjes te staan in andere rubrieken dan die van "beleidsarm". Na deze jachtige tocht staan we nu op het punt om ja of nee te zeggen.
Voorzitter. Ik zie ongemak bij velen van mijn medesenatoren. Diep in hun hart voelen ze dat de kans op ongelukken niet te verwaarlozen is. De hoeveelheid vragen die op de minister zijn afgevuurd, spreekt boekdelen. Collega Verkerk sprak mij enige tijd geleden toe met de woorden "weet je, Peter, soms moet je gewoon maar beginnen". Dat is exact wat de leiders bij Boeing samen met de bewerkte FAA-controleurs ook zeiden.
De heer Verkerk i (ChristenUnie):
In de vergelijking met Boeing werd net de formulering "om de tuin leiden" gebruikt. Ik vind het heel ongelukkig om die toe te passen op de Omgevingswet.
De heer Nicolaï (PvdD):
Als vragen niet beantwoord worden, voel ik dat ook als om de tuin leiden. Ik kan in detail treden en een aantal vragen laten zien waarop een aantoonbaar onjuist antwoord is gegeven. Dat kan een vergissing zijn. Ik zeg niet dat we om de tuin geleid zijn. Ik heb ook niet gezegd tegen meneer Rietkerk dat er verkeerde spelletjes zijn gespeeld. Ik heb in deze vergelijking naar voren willen brengen dat wij in dit huis heel secuur onze toetsende taak moeten verrichten. Ik ben blij dat er door de medesenatoren heel veel vragen zijn gesteld. Dat wijst erop dat er ook onrust is, omdat men niet helemaal zeker is of het allemaal wel klopt. Wanneer ben je niet helemaal zeker of het allemaal wel klopt? Als je niet het gevoel hebt dat je de juiste en volledige informatie hebt gekregen.
De heer Verkerk (ChristenUnie):
Sommige wetten zijn zo complex dat je nooit de volledige informatie kunt hebben. Achter de woorden "om de tuin leiden" zit een kwade intentie. Ik distantieer mij van die intentie.
De heer Nicolaï (PvdD):
Zo is het niet bedoeld. Laat ik dat bij dezen zeggen.
De voorzitter:
Uitstekend.
De heer Nicolaï (PvdD):
Ik had het volgens mij alleen over de clown die de boel om de tuin leidde, maar goed.
De voorzitter:
Herneemt u het woord.
De heer Nicolaï (PvdD):
Bij alle fracties bespeur ik een grote zorg over de positie van de gemeenten. Die zorg is terecht. Ook in de adviezen van de Raad van State wordt die zorg gedeeld. Onze fractie constateert, net als andere fracties, het volgende. De gemeenten komen voor een enorme opgave te staan. In alle bestemmingsplannen die op dit moment gelden, zijn er straks van rechtswege meer dan 400 artikelen ingesluisd. Dat is de bruidsschat. De gemeenten moeten zelf gedurende negen jaar — die periode krijgen ze ervoor — die artikelen verwerken. Ze moeten kijken wat ze gaan overnemen, wat ze niet gaan overnemen, wat ze gaan aanpassen enzovoorts. Dat is een enorme opgave. Wat mij in de beantwoording van de vragen trof, was dat de regering uitdrukkelijk erkent dat in die negen jaar de gemeente zelf verantwoordelijk is voor de kwaliteit van de artikelen die ze niet zelf in het omgevingsplan heeft gezet, maar die er vanuit Den Haag in terechtgekomen zijn. Verder dreigen kleinere gemeenten tegen elkaar te worden uitgespeeld door grote initiatiefnemers. Daar hebben we het gisteren ook over gehad. Het recht van de sterkste werd al genoemd. Waar komt dat recht van de sterkste uit voort? Uit een ontbrekende wettelijke normering. Dat is ook exact wat de Raad van State naar voren heeft gebracht. Wie zijn daar straks de dupe van? De kleinere gemeenten die worden uitgespeeld.
Ik constateer verder dat door de complexiteit en ingewikkeldheid de gemeenten eigenlijk overgeleverd zijn aan technocraten. Ik hoorde de heer Rietkerk daarnet nog zeggen "wees blij, ze hebben de omgevingsdienst", maar daar gaat het natuurlijk niet om. Een omgevingsdienst kan technische adviezen geven en technische oplossingen brengen, maar uiteindelijk — dan praten we over de democratische legitimatie en legitimering waar ook de heer Van Dijk zijn zorgen over uitsprak — moet een wethouder in een gemeenteraad straks kunnen uitleggen wat nou precies de afweging is die ten grondslag ligt aan allerlei juridische frasen die door de technocraten aan hem of haar zijn gegeven. Daar gaat het in onze optiek mislopen.
Tot slot is er onvoldoende technische kennis en onvoldoende budget om die uitdaging aan te gaan. Ook daarop is al door diverse partijen, onder andere van de heer Rietkerk, gewezen.
De heer Rietkerk i (CDA):
Kan de heer Nicolaï aangeven hoe het de afgelopen tien jaar op gemeentelijk niveau gegaan is bij de legitimatie van planvorming — bestemmingsplannen, want daar is de raad voor, en straks de omgevingsplannen, de omgevingsvisie — in relatie tot het beeld dat hij schetst dat deze Omgevingswet geeft?
De heer Nicolaï (PvdD):
Ik denk dat de heer Rietkerk en ik het eens zullen zijn dat als je nu een klein bestemmingsplan van welke gemeente dan ook pakt, dat redelijk overzichtelijk is, en dat je zelfs als leek redelijk goed kan begrijpen wat daar geregeld is. Uiteindelijk gaat het alleen om het aspect van de ruimtelijke ordening.
Het omgevingsplan gaat heel veel meer onderwerpen regelen. Ik hoop dat ik me daar niet in vergis, maar dat is volgens mij toch juist de bedoeling van de Omgevingswet? Allerlei regels die betrekking hebben op milieu en recht komen ook in het omgevingsplan en komen straks ook in omgevingsvergunningen, die in heel veel gevallen maatwerk gaan worden. Dat wil zeggen dat het gemeentebestuur met een initiatiefnemer rond de tafel gaat zitten en dan een planologische en milieurechtelijke afweging gaat maken en die vervolgens vertaalt in een omgevingsvergunning. Dat is een heel complexe zaak. Over die complexe zaak heb ik het.
De heer Rietkerk (CDA):
Is de heer Nicolaï bekend met de situatie bij een heel aantal gemeenten en provincies die al jaren integraal beleid voeren, in de zin dat het ruimtelijk beleid verbonden is met het milieubeleid en ook met de gezondheid en de luchtkwaliteit? In de uitvoering is het inderdaad ingewikkeld als het gaat om vergunningen. Maar het gaat mij meer om de legitimatievraag die u terecht stelt, dat ook nú een gemeente niet alleen naar de ruimtelijke inrichting kijkt bij een bestemmingsplan, maar ook kijkt naar milieuzaken en ook naar natuur. Gelukkig, zou ik zeggen. Bent u dat ook met mij van mening?
De heer Nicolaï (PvdD):
Ik ben heel blij dat gemeenten daar ook naar kijken. Daar moeten ze naar kijken, dus ik hoef niet eens blij te zijn, dat is gewoon een verplichting. Maar wat de heer Rietkerk over het hoofd ziet, is dat dat nu sectoraal is geregeld. Als er straks in een gemeente een initiatiefnemer komt en het is niet uitvoerig afgedekt en geregeld in het omgevingsplan, dan komt daar eigenlijk een ad hoc-omgevingsplannetje voor dat initiatief tot stand. Daar komt alles in. Daar komen de ruimtelijke ordeningsvragen in, daar komen de milieurechtsvragen in. Dat is een zó complex geheel dat ik daarvan zeg, wat ik de heer Rietkerk eigenlijk ook in zijn eigen betoog heb horen zeggen, dat dat komt in handen van de omgevingsdienst of van een ander betaald bureau dat zich gespecialiseerd heeft op dat gebied. Dat wordt een hele technische uitwerking. In die technische uitwerking is mijn angst dat het gesprek tussen het gemeentebestuur en de gemeenteraadsleden op niets meer uitloopt omdat een wethouder zal zeggen: ja, dat gaat mij ook boven de pet.
De voorzitter:
Dan ga ik naar mevrouw Kluit.
Mevrouw Kluit i (GroenLinks):
Kan de heer Nicolaï misschien ook nog zeggen of zijn zorg ermee te maken heeft dat bij buitenplanse omgevingsactiviteiten, waar u het over heeft, die complexe omgevingsvergunning dan wordt afgegeven? Dat is een mini-omgevingsplannetje, zoals u het zegt. Na vijf jaar moet dat verplicht opgenomen worden in het omgevingsplan. Dan kunnen mensen daar geen beroep en bezwaar tegen aantekenen omdat ervan uitgegaan wordt dat dat al binnen het vergunningverleningstraject afgehandeld is. Zit daar ook een zorg van u?
De heer Nicolaï (PvdD):
Dat is de zorg die zich meer beweegt op het gebied van de rechtsbescherming. Natuurlijk zit daar een zorg, maar dat is ook een zorg die is uitgesproken door de Raad van State. Er zijn veel meer zorgen op het gebied van de rechtsbescherming uitgesproken door de Raad van State. Juist van een partij als D66, waar ook de minister toe behoort, zou ik denken dat dit bij uitstek een onderwerp is dat die partij goed in de gaten zou moeten houden. Ik ben heel erg bang dat zich op dat vlak een ontwikkeling gaat voltrekken waarbij eigenlijk de rechtsbescherming in het verdomhoekje komt te staan. Ik kom daar nog uitvoerig op terug.
Mevrouw Nooren i (PvdA):
Ik hoor een soort negativiteit over die integrale omgevingsvisie. In mijn betoog heb ik gezegd dat die heel belangrijk is en dat het er uiteindelijk om gaat hoe we dat gaan uitwerken. Mijn vraag aan de heer Nicolaï is: hoe dan wel?
De voorzitter:
De heer Nicolaï, een kort antwoord graag.
De heer Nicolaï (PvdD):
Ja, kort. Ik zou bijna zeggen: anders moeten we misschien wisselen met de minister. Hoe dan wel? Zoals het nu gaat, want het gaat dus, als ik de heer Rietkerk mag geloven, in heel veel gevallen al heel goed, omdat er eigenlijk al integraal gewerkt wordt. Mijn grote vraag is ook waarom dit hele luchtkasteel nodig is geweest. Dat is de allereerste vraag die je moet stellen. Het was ook de eerste vraag die ik aan de heer Dessing stelde: leg nou eens uit waarom u begint met die Jengasteentjes? Als je zegt dat de procedures sneller moeten, dan kan je gewoon de Wet op de Ruimtelijke Ordening aanpassen; dan kan je gewoon de Wabo aanpassen. Als je zegt dat er meer integraal moet gebeuren, dan kan je dat ook allemaal regelen. Er is nu een bouwwerk in elkaar gezet dat op zichzelf, op de tekentafel, heel goed oogt, maar we hebben het nu over de uitvoerbaarheid van dat bouwwerk. En we hebben het over de rechtsbescherming. We hebben het eventueel over de gaten die de heer Dessing ook heeft genoemd, de dingetjes die je eruit getrokken hebt. Wij moeten daarop een reactie geven.
De voorzitter:
Ik ga u onderbreken. Dit is te lang. Mevrouw Nooren.
Mevrouw Nooren (PvdA):
Volgens mij zijn er twee opties mogelijk. Of we hebben nu een ruimtelijke ordening die te smal is en die we willen verbreden. Dat is de Omgevingswet, een integrale visie, meer perspectieven nemen. Of we vinden het nu goed en dan zegt u: ik ben niet geïnteresseerd in die verbreding. Maar het kan niet zijn dat de heer Nicolaï zegt "de ruimtelijke ordening is te smal" — dat is wat wij zeggen, dus doe het verbreed — en vervolgens zegt "het kan nu ook want nu is het niet verplicht om breed te kijken". De Omgevingswet verplicht partijen om het breed te benaderen. Dus ik wil even de positie weten van de Partij voor de Dieren in dezen.
De voorzitter:
Meneer Nicolaï, kort.
De heer Nicolaï (PvdD):
U hebt mij niet horen zeggen dat ik tegen een integrale afweging ben. Dat heb ik niet gezegd. Het gaat om de instrumentaria die je daarvoor ontwerpt. Bij het instrument dat nu ontworpen is, hebben wij als Partij voor de Dieren hele grote twijfels.
Mevrouw Klip-Martin i (VVD):
Dat sluit een beetje aan bij het debatje dat de heer Nicolaï met de heer Rietkerk had, maar sluit ook aan bij de vragen van mevrouw Nooren. Ik hoorde de heer Nicolaï toch duidelijk formuleren "nu hebben we dat sectoraal geregeld en dat werkt heel goed". Vervolgens zegt u: "ik ben niet tegen een integrale benadering". We hadden er gisteravond ook samen een debatje over dat je ziet dat wetgeving eigenlijk altijd iets achterloopt op de ontwikkelingen in de samenleving. We zien wat er op ons afkomt, los van het feit dat als je wát dan ook neerzet, dat ruimtelijke implicaties heeft en gevolgen heeft voor je ondergrond, je waterbeheer, eventueel je luchtkwaliteit, enzovoorts. Klimaatadaptie, verbetering van de biodiversiteit, de energietransitie — toch allemaal onderwerpen die ook zeker u als lid van de Partij voor de Dieren zouden moeten aanspreken — zijn allemaal onderwerpen die ruimtelijke implicaties hebben. Is de heer Nicolaï het dan met ons eens dat als je het sectoraal gaat bekijken, je ten eerste jaren verder bent, maar je bovendien niet goed al die ontwikkelingen op elkaar kunt laten aansluiten? Een integrale afweging betekent natuurlijk dat je keuzes moet maken, want niet alles kan wat je misschien zou wensen op één locatie. Dan begrijp ik. Ik zie de heer Nicolaï knikken terwijl ik dit zeg.
De voorzitter:
Wilt u afronden, mevrouw Klip?
Mevrouw Klip-Martin (VVD):
Ja, voorzitter. Dan is mijn vraag: hoe kunt u dan formuleren dat het goed geregeld is nu het sectoraal geregeld is?
De voorzitter:
De heer Nicolaï, een kort antwoord graag.
De heer Nicolaï (PvdD):
Voorzitter, ik verwijs weer naar het artikel in het Nederlands Juristenblad, waarin de mensen die werken met die regelgeving, zelf zeggen: wij hebben daar geen probleem mee. Dat is één. Het verhaal dat is opgehangen rondom de Omgevingswet is: het is allemaal te ingewikkeld en wij moeten het allemaal bundelen en we moeten het bij elkaar zetten. Dat is gebeurd en daardoor is er juist een heel ingewikkeld stelsel ontstaan. Dat is mijn punt. Het tweede is de afweging. Daar kun je verschillende instrumenten voor gaan inzetten. Je kunt ook beginnen met kijken hoe je daar vanuit de bestaande regelgeving veranderingen in kunt aanbrengen. Dan ga je dat stapsgewijs onderzoeken en ga je misschien eens een experiment uitvoeren. Wat we nu hebben gekregen, is dat er een enorm gebouw is opgetrokken, en iedereen roept: "aan de slag, aan de slag!" Terwijl wij in de Eerste Kamer daar nog over moeten oordelen, hoor ik al zeven jaar lang "aan de slag met de Omgevingswet!" Dát bevalt mij niet.
De voorzitter:
Mevrouw Klip nog een aanvullende korte vraag.
Mevrouw Klip-Martin (VVD):
Voorzitter, ik doe mijn best. Ik hoor nog steeds niet of de heer Nicolaï nu voor een integrale of een sectorale benadering is. U zegt: wij hebben nu een enorm bouwwerk opgetuigd. Natuurlijk is het een ingewikkeld traject, dat zal niemand ontkennen, maar waarom hebben we dat nu zo? Waarom proberen we dat integrale bouwwerk te organiseren? Omdat er juist in de loop van de jaren steeds meer druk op de ruimtelijke ontwikkeling en de ruimte in ons land is komen te liggen, omdat we steeds regeling na regeling op wetgeving hebben gestapeld en het langzamerhand zo onoverzichtelijk werd dat ook inwoners en bedrijven door de bomen het bos niet meer zien.
De voorzitter:
Dan heeft mevrouw Moonen een vraag.
Mevrouw Moonen i (D66):
Ik heb een heel gerichte vraag aan de heer Nicolaï. Heeft de heer Nicolaï kennisgenomen van het slotadvies van de Integrale Adviescommissie Omgevingswet?
De heer Nicolaï (PvdD):
Ja.
Mevrouw Moonen (D66):
De vervolgvraag is: is de heer Nicolaï op de hoogte van de leden van deze integrale adviescommissie, van wie daar in zitten?
De heer Nicolaï (PvdD):
Ik verstond niet helemaal wat u zei.
Mevrouw Moonen (D66):
De vraag aan de heer Nicolaï is, of hij op de hoogte is van de leden die deel uitmaken van de Integrale Adviescommissie Omgevingswet?
De heer Nicolaï (PvdD):
Ik denk niet dat ik daar specifiek naar gekeken heb.
De voorzitter:
Mevrouw Moonen weet het vast wel.
Mevrouw Moonen (D66):
Wat misschien goed is om te weten, is dat daar in ieder geval deel van uitmaken: de hoogleraar Bastmeijer, hoogleraar natuurbeheer Tilburg University, hoogleraren Bregman en Van der Veen, maar ook heel veel mensen uit de praktijk, onder wie een dijkgraaf, Hetty Klavers, en andere mensen die juist uit het openbaar bestuur komen, in gemeenten hebben gewerkt, in provincies hebben gewerkt. Zij concluderen in een slotadvies dat het juridische bouwwerk van de Omgevingswet op zich stevig in elkaar zit.
De voorzitter:
En uw vraag is?
Mevrouw Moonen (D66):
Mijn vraag was of de heer Nicolaï daar kennis van had genomen.
De heer Nicolaï (PvdD):
Dat zij zeggen dat het stevig in elkaar zit, ja, dat heb ik ook gelezen. Maar daarmee staat nog niet vast dat het zo is.
De voorzitter:
U vervolgt uw betoog.
De heer Nicolaï (PvdD):
Voorzitter. Het was mij opgevallen dat uit de gegevens van de monitoring bleek dat bijna de helft van de kleine gemeenten volgens de enquête nog niet kon aangeven, klaar te zijn om per 1 januari 2021 van start te gaan met de Omgevingswet. Omdat ook nog eens meer dan honderd gemeenten in het geheel niet gereageerd hadden op de enquête, kon ik mij niet aan de indruk onttrekken dat het percentage van niet-klaarstaande kleinere gemeenten wellicht rond de 80% of 90% zou zitten. Ik heb toen zelf een dertigtal gemeenten aangeschreven. Opvallend was dat er ook nadat ik een tweede maal geschreven had, maar weinig reacties kwamen. Kennelijk omdat de meerderheid van die aangeschreven gemeenten zich geen raad weet met haar positie. Van hen wordt verwacht dat zij een democratisch aangenomen wet uitvoeren, dus hoe pijnlijk is het om publiekelijk mee te delen dat men daar eigenlijk niet toe in staat is? De gemeenten die op mijn vragen wel reageerden, gaven aan op zich de doelstellingen te onderschrijven, maar goed beschouwd waren hun reacties in meerderheid weinig bemoedigend waar erop gewezen werd hoe zwaar de gevolgen zijn die deze majeure wetgevingsoperatie voor die gemeenten meebrengt.
Voorzitter. Staat u mij enkele citaten toe. Ik begin met een citaat van een kleine gemeente in Noord-Holland. "Wij maken ons echter wel ernstige zorgen om de technische, juridische en financiële haalbaarheid. Het grote probleem is dat van ons verwacht wordt dat we zonder extra middelen invulling geven aan de grootste wetswijziging. Een nieuwe decentralisatie, die hoge investeringen van de gemeenten vergt, terwijl allerminst zeker is of dit in de toekomst gaat leiden tot besparingen." Ik zeg meteen tegen de heer Rietkerk: ook deze gemeente gebruikt het woord "decentralisatie", want zo wordt het gevoeld. Als je heel veel taken van bovenaf op je nek krijgt, dan heet dat decentralisatie. En als je al taken op je nek had, dan ben ik met de heer Rietkerk eens dat de juridische bevoegdheid er al was, maar de invulling, zoals mevrouw Kluit ook heeft aangegeven, zoveel omvangrijker is geworden.
Ik kom bij een citaat van een kleine gemeente in Friesland. Het is jammer dat collega Gerbrandy wegens ziekte afwezig is, want het werd met een paar Friese woorden afgesloten en ik moet u eerlijk zeggen: daar kon ik de vertaling niet van geven. Maar in die reactie staat het volgende, en ik denk dat het ook voor de Partij van de Arbeid van groot belang is om hier goed naar te luisteren. "Voor de inwoners van onze gemeente betekent dat voor 2020 een recordhoge verzwaring van gemeentelijke lasten en ingrijpende bezuinigingen op bijvoorbeeld zorg, welzijnswerk, maatschappelijke voorzieningen en op burgerparticipatie. Een uiterst onwenselijke situatie, die wordt veroorzaakt door de in Den Haag genomen besluiten, waar wij als gemeente dus geen of minimaal grip op hebben."
Tot slot een kleine gemeente in Noord-Brabant. "Als kleine gemeente hebben we deze wet nooit gewild. Het kost heel veel energie en levert relatief weinig op. De belangrijkste voordelen, onder andere kortere procedures, zouden ook bereikt kunnen worden door aanpassing van de huidige wetgeving. Het is inderdaad een grachtengordelwet, omgeven door megaveel propaganda. Neem bijvoorbeeld participatie. Dat doen we al jaren op heel veel manieren. De Omgevingswet verandert daar helemaal niets aan, ook voor cultuurverandering heb je die wet niet nodig, het wordt zeker niet eenvoudiger. De wetteksten zijn zeer ingewikkeld en moeilijk hanteerbaar, de advocatuur krijgt er veel werk bij."
Voorzitter. Fracties die zich sterk maken voor de lokale democratie en het lokaal bestuur moeten zich toch achter de oren krabben. Een beetje geld erbij bevrijdt die gemeenten niet van de ondragelijke last. Zij moeten in 9 jaar meer dan 400 bruidsschatsartikelen wegwerken, vanaf 1 januari 2021 moeten ze aanvragen voor omgevingsvergunningen behandelen, die veel omvangrijker zijn dan ooit tevoren, en omgevingsplannen in elkaar zetten, die alleen met hulp van dure bureaus kunnen worden geformuleerd, en ze moeten tegen hun gemeenteraadsleden zeggen dat het ze boven de pet gaat en ambtenaren aan het loket instrueren dat ze maar naar de provincie of het ministerie moeten doorverwijzen als de vragen te moeilijk zijn die de burger komt stellen, omdat die al helemaal de weg kwijt is.
Wij hier in Den Haag zadelen gemeenten op met een enorme klus. Heeft de minister eigenlijk via inspraak een juist beeld van hoe die gemeenten — en ik denk vooral aan de kleinere — hierover denken? Wat zegt het eigenlijk als de VNG sussend beweert dat het wel goedkomt? Maakt de VNG deze wet? Horen niet de minister en de Kamer de overtuiging te hebben dat de wet uitvoerbaar is? Moeten wij niet zelf eerst voldoende zicht krijgen op wat de wet voor gevolgen heeft voor de gemeentelijke dienstverlening, besluitvorming en haar democratisch functioneren? Wij moeten nog het groene licht geven straks. Daarvoor is zulke informatie onmisbaar. Ik zou graag nogmaals de vraag aan de minister willen voorleggen of de regering bereid is om op korte termijn aan alle gemeenten schriftelijk de vraag te stellen of zij bereid en in staat zullen zijn om de majeure transitie te realiseren, waarbij zij in de brief gedetailleerd geïnformeerd worden over de taken die van hen op dat gebied in de komende jaren verwacht worden. Ik vind dat een essentiële vraag. Ik vind niet dat we dat moeten laten afhangen van wat een VNG daarover meldt. Ik merk bij eigenlijk alle fracties hoe betrokken wij zijn bij wat wij de gemeenten gaan aandoen. Daar kan een goede reden voor zijn, maar we moeten echt een goed beeld hebben van hoe het zit. De heer Janssen zei al uit zijn praktijkervaring: ach, zo'n briefje van het IPO, ach zo'n briefje van de VNG, we weten het wel. Ik zou graag willen dat wij als Kamer precies inzicht krijgen in hoe gemeenten daarin staan, of ze het wel aankunnen en wat hun zorgen zijn. Wat gaat er allemaal mis zodat zij het gevoel hebben dat wij het door hun strot duwen?
Voorzitter. Die vraag wil ik graag beantwoord hebben. Ik moet u eerlijk zeggen dat ik die vraag al gesteld had, maar ik schrok ongelooflijk van het antwoord dat ik kreeg. Het antwoord luidde: de regering is echter van mening dat het in dit stadium niet opportuun is om alle gemeenten actief gedetailleerd te informeren over wat van hen verwacht wordt na de inwerkingtreding van de Omgevingswet en hen in aanvulling op de implementatiemonitor naar de voortgang hierbij te vragen. Hallo? Dit leidt onnodig af van het hetgeen gemeenten in het jaar 2020 nog moeten realiseren om ervoor te zorgen dat de Omgevingswet in werking kan treden. Wat is dit voor wetgeving, voorzitter? Ik schrik me daar wezenloos van. Ik moet altijd van de CHU de juiste woorden gebruiken, dus ik laat het hierbij.
Voorzitter. Dat brengt mij bij het recht van de sterkste. De Nationale ombudsman waarschuwde al dat deze wet ruimte biedt voor de participatie-elite en dat gewone burgers en allen die minder goed mee kunnen komen aan de kant staan en nog meer op achterstand komen. Diverse fracties hebben dat vraagstuk ook naar voren gebracht. In feite ligt aan de kritiek van de Raad van State op het verlies van rechtszekerheid en aan rechtsbescherming ook een waarschuwing ten grondslag, namelijk dat onze rechtsstaat uit balans raakt. Wetten normeren rechtszekerheid. Wat er in deze wet gebeurt — dat is geconstateerd door de Raad van State en wij weten het allemaal — is dat er heel veel vrije ruimte wordt gegeven, vrije onderhandelingsruimte. In dat opzicht is al over een terrein voor cowboys gesproken.
Als de belangenafweging uit balans dreigt te raken en dat kan als je vrije ruimte geeft, dan moet de rechter kunnen ingrijpen. Wij zitten hier als de FAA om te oordelen over dit vliegtuig. Wij moeten kijken wat voor instrumenten we op dit moment nog kunnen verzinnen of aan de minister kunnen vragen om het verlies aan rechtszekerheid, het verlies aan normering terug te dringen. Wij hebben daar allemaal geen prettig gevoel bij, maar soms kan het nodig zijn.
Er is gesproken over de rechterlijke toetsing. De heer Rietkerk heeft dat zelfs uitdrukkelijk naar voren gebracht. U weet dat er een bepaling over het evenredigheidsbeginsel in de Algemene wet bestuursrecht staat, artikel 3:4 tweede lid. Daarin is de proportionaliteit van de belangenafweging gecodificeerd. De bestuursrechter heeft zelf het standpunt ingenomen dat hij, als er beleidsvrijheid is, als er beoordelingsvrijheid is, niet integraal toetst op proportionaliteit, hoewel dat wel in de wet staat. Dat was oorspronkelijk niet de bedoeling. Ik weet nog dat Hirsch Ballin, een van de bedenkers, ervoor was dat rechtstreeks aan de proportionaliteit getoetst zou worden. Dat is een keuze van de bestuursrechter geweest om een terughoudende toetsing te gebruiken.
Voorzitter. Als je kijkt naar de adviezen van de Raad van State, als je kijkt naar het advies van de Raad voor de rechtspraak, als je kijkt naar de bijeenkomst van juridische deskundigen, dan zeggen ze allemaal: als dat het uitgangspunt is, dan verwatert de rechtsbescherming. De initiatiefnemer heeft niks aan de rechter als zijn plan wordt afgewezen. Een omwonende of een inwoner heeft niks aan de rechter wanneer een plan is goedgekeurd. Zodra het om beleidsvrijheid gaat, zal de rechter terugtreden. Hij zal zeggen: ik kan alleen maar kijken of het voor redelijk oordelende mensen echt onbegrijpelijk is wat hier gebeurd is en verder laat ik het bestuur met rust.
Voorzitter. Ook namens een hoop andere fracties heb ik de vraag gesteld of het niet verstandig is dat we als wetgever op dat punt iets regelen. Als het nodig is om die ruimte te geven, moet er aan de andere kant uit oogpunt van rechtszekerheid en het belang van onze burgers ook iets gebeuren. De rechter moet een betere techniek krijgen om bescherming te kunnen bieden. Mijn vraag aan de minister is of zij toch niet nog eens wil overwegen of er in deze wet een bepaling moet komen dat er een integrale toetsing kan plaatsvinden aan de proportionaliteit die in artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht ligt besloten.
Het antwoord van de regering is dat de rechter zelf wel mans of vrouws genoeg is om aan te geven hoever hij of zij zich beperkt in de toetsing. Ik vind dat een slap antwoord, als ik dat zo mag zeggen van de CHU. Ik vind het ook een slap antwoord dat er verwezen wordt naar een heel belangrijke kwestie waar heel veel fracties mee zitten, namelijk dat de burger met het DSO gaat toetsen of hij iets mag, vervolgens afgaat op het antwoord dat hij daaruit krijgt, maar er later alsnog juridisch op afgerekend kan worden. Ik ga hier niet met u discussiëren over het vertrouwensbeginsel. Ik sta geen college te geven. Ik denk dat het niet klopt wat in het antwoord van de regering staat. Het enige dat klopt is dat men zegt dat we het nog moeten afwachten. Ook hier zeggen wij dat wij toch de wetgever zijn. Het primaat hoort toch hier te liggen? Als wij burgers willen beschermen die daarop afgegaan zijn, dan geeft het geen pas om te zeggen dat de rechter dat wel gaat oplossen. Het geeft ook geen pas om te zeggen: laat de rechter maar aantonen of hij ballen heeft en of hij gaat ingrijpen. Dan staat straks weer in de krant dat de minister teruggefloten is door de rechter. De rechter heeft weer politiek bedreven. Nee, laten we niet weglopen voor onze verantwoordelijkheid. Horen wij niet alleen met betrekking tot artikel 3:4 en de proportionaliteitstoetsing maar überhaupt als wetgever de rechter een sterkere positie in de wet te geven? Horen wij ook niet als wetgever zelf het vertrouwensbeginsel te regelen voor de burger die is afgegaan op het DSO of op andere informatie? Moeten wij daar niet zelf een oplossing voor vinden? Dat is mijn vraag. Die heeft te maken met het terugwinnen van de rechtszekerheid.
Er is nog een ander aspect met betrekking tot het terugwinnen van de rechtszekerheid. Als je het allemaal opengooit, als je zegt dat er vrije bevoegdheden zijn, dan kan er beleid worden gemaakt, kunnen er afwegingen gemaakt worden en zullen de bestuursorganen zelf criteria gaan ontwikkelen. In de Algemene wet bestuursrecht staat geen verplichting om het in een beleidsregeling vast te leggen en te publiceren als je beleid maakt. Mijn vraag namens onze fractie en misschien ook namens anderen aan de minister is: waarom wordt er in deze wet niet op dat vlak nog een aanvulling gegeven dat het bestuursorgaan verplicht is om het in een beleidsregeling vast te leggen en te publiceren als men beleidscriteria ontwikkelt en in regels neerlegt? Dan winnen we iets terug van die rechtsonzekerheid.
Tot slot, voorzitter, ook over die rechtsonzekerheid. De Raad van State heeft gezegd dat je grote problemen krijgt als je de mogelijkheid opent dat er vergunningsvrije gebieden zijn qua bouwen. Neem het voorbeeld waarin iemand iets op zijn huis wil bouwen en naar de hypotheekbank gaat om daarvoor een hypotheek te krijgen. De hypotheekbank zegt dan: laat eerst de vergunning maar zien. De hypotheekaanvrager kan zo'n vergunning niet laten zien als het vergunningsvrij is. Ik heb hierover tot in detail een hele discussie gevoerd in de vragenronde. Ik ga die juridische discussie hier niet herhalen. Als het waar is — het is niet waar, of althans, juridisch is het betwistbaar — dat er mogelijkheden zijn om een aanvraag in te dienen, ook als je helemaal geen vergunning kunt aanvragen, en het langs die weg lukt ... Ik constateer dat de Raad van State zelf zegt: hier ontbreekt iets; u moet iets regelen, namelijk een conformiteitsverklaring. Een bevoegdheid daartoe moet in de wet komen. Dat wil zeggen dat als er geen vergunning aangevraagd kan worden, je in ieder geval aan de gemeente kan vragen of je gevaar loopt in strijd met de wettelijke regels te handelen als je iets gaat uitvoeren. Daar komt dan een antwoord op. Als dat geregeld is in de wet — nu is het niet geregeld in de wet — dan is dat een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht en dan kan men op grond daarvan in ieder geval naar de rechter. Dat heeft de Raad van State gevraagd. Ik vind het een beetje apart dat de regering zich in haar antwoorden op het standpunt stelt dat de Raad van State het bij het verkeerde eind heeft en het niet goed ziet omdat er al een mogelijkheid is om te vragen om een vergunning. De Raad van State ziet het niet goed? Ze maken het uit, zou ik zeggen, maar goed.
Voorzitter. Een wet die onvoldoende doordacht is, die zelfs voor de specialisten te ingewikkeld is, die burgers die niet kunnen meekomen nog meer op achterstand zet, die de rechtszekerheid en de rechtsbescherming uitholt, die de technocraten beloont en de lokale democratie op de tocht zet. Wie volgende week gaat stemmen, moet de burgers en de lokale overheden die de dupe gaan worden van dit, wat juristen hebben genoemd, monstrum, dat met de sticker "aan de slag met de Omgevingswet!" op ons is afgevuurd, recht in de ogen kunnen kijken. Recht in de ogen, dus met de neus omhoog. Dat was voor de Boeing 737 MAX ook beter geweest, de neus omhoog ... Laten we hier in dit huis in meerderheid voor de burgers de neus omhoog houden, omdat we hen met een "nee" recht in de ogen willen kunnen kijken.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Nicolaï. Dan geef ik het woord aan de heer Verkerk voor zijn maidenspeech.