Verslag van de vergadering van 4 februari 2020 (2019/2020 nr. 19)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 22.53 uur
De heer Dittrich i (D66):
Voorzitter. Dank aan de minister voor de uitgebreide beantwoording. Allereerst wil ik collega Doornhof feliciteren met zijn mooie maidenspeech. Zoals de minister heeft gezegd, is het een hoofdlijnendebat. Op veel van de dingen die wij hier naar voren hebben gebracht, moest de minister dan toch antwoorden dat hij niet vooruit kan lopen op standpuntbepaling in het kabinet. Of: het komt spoedig, zo spoedig mogelijk, misschien morgen, misschien voor de zomer, maar misschien ook na de zomer. Ik snap het allemaal, maar het ongeduld bij velen hier in de Kamer is toch wel vrij groot. Mijn verzoek aan de regering is dan ook om zo veel mogelijk spoed te betrachten.
Ik heb een aantal onderwerpen genoteerd waarvoor ik zie dat er toch een soort meerderheid aan het gloren is. Het correctief bindend wetgevingsreferendum is zo'n voorbeeld. Vele sprekers zeiden daarover dat dat interessant was. In 2018 is hier een debat geweest over de intrekking van het raadgevend referendum. Toen is al door de regering gezegd dat zij spoedig met voorstellen over het correctief wetgevingsreferendum zou komen. We zijn nu anderhalf jaar verder, dus het zou mooi zijn als dat echt op korte termijn hiernaartoe zou kunnen komen. Het andere onderwerp is het terugzendrecht waarvan ik ook geconstateerd heb dat meerdere fracties daar interesse in hebben. Het zou mooi zijn als ook dat snel deze kant op zou komen.
De heer Van Hattem i (PVV):
Ik heb bij het debat over de intrekking van het raadgevend referendum hier ook gestaan met uw voorganger, de heer Engels van D66. Toen hebben we het duidelijk gehad over wat er moest gebeuren. De heer Engels vond het prima dat het raadgevend referendum werd ingetrokken. Deze staatscommissie werd toen als perspectief in het vooruitzicht gesteld. Nu hoor ik de heer Dittrich zeggen dat hij hoopt dat het correctief bindend referendum er zo snel mogelijk gaat komen. Maar zojuist hebben we de minister van het kabinet waar zijn partij ook onderdeel van uitmaakt, horen zeggen dat hij voor de zomer nergens mee gaat komen op dat vlak. Niks met directe democratie, niks met correctief bindende referenda. Hoe kunt u uw oproep om er zo snel mogelijk mee te komen, nu rijmen met de reactie die we zojuist van het kabinet hebben gehad dat er voorlopig helemaal niks gaat komen? Bent u met zo weinig tevreden? Komt D66, als coalitiepartij, nu niet met iets meer peper?
De heer Dittrich (D66):
Peper in de zin van peper en niet in de zin van het Engelse woord "paper"?
De heer Van Hattem (PVV):
Een hele vlijmscherpe, vlammende peper.
De heer Dittrich (D66):
Oké, dan begrijpen we elkaar goed. Ik zit niet in het kabinet. Ik constateer dat al in 2018 door dit kabinet is gezegd dat zij met voorstellen komt over een correctief wetgevingsreferendum. Naar aanleiding van de staatscommissie-Remkes is er nog geen standpunt ingenomen. Dat is de beruchte B-lijst. Wij zitten daarop te wachten. Ik kan hier als Eerste Kamerlid niet veel meer doen dan manen tot spoed. Maar ik tel hier in de Kamer wel degelijk meerdere fracties die voor invoering van een bindend correctief wetgevingsreferendum zijn. Wij zijn dat altijd geweest. Dat staat ook in verschillende verkiezingsprogramma's. Maar ik zie ook dat dit een kabinet is van vier partijen die daar misschien verschillend over denken. Als u goed hebt geluisterd naar de minister, zit er natuurlijk ook veel debat binnen het kabinet. Mijn positie als D66 is om, zo snel als mogelijk is, met een voorstel naar de Tweede Kamer en de Eerste Kamer te komen.
De voorzitter:
Meneer Van Hattem, tot slot.
De heer Van Hattem (PVV):
Neemt de heer Dittrich van D66 dan wel genoegen met het feit dat de minister zegt voor de zomer helemaal nergens mee te komen en niks in het vooruitzicht te stellen? Kan hij daar zomaar genoegen mee nemen?
De heer Dittrich (D66):
Ik heb goed geluisterd naar de minister. De minister is hier, in dit hoofdlijnendebat, komen luisteren naar wat er in de Kamer leeft. Hij heeft duidelijk gehoord dat ik namens de fractie van D66 om haast, om spoed vraag, evenals andere fracties. Mevrouw Vos heeft daar zelfs een motie over. Ik heb duidelijk uitgesproken dat wij hier voortvarend mee te werk willen gaan. Ik heb ook gehoord dat de minister dat mee terugneemt naar het kabinet. Ik begrijp dat er ook nog een voortgangsbrief aankomt. Ik hoop dus dat het allemaal snel gaat.
De voorzitter:
Ik ga het nu echt even iets korter houden. We zijn nu in de tweede termijn, dus ik ga nu naar meneer Otten.
De heer Otten i (Fractie-Otten):
Ik zal het kort houden. Ik heb een vraag aan de heer Dittrich. D66 is opgericht in 1966 en had, volgens mij, in haar programma de gekozen minister-president en het referendum staan. Het referendum hebben ze inmiddels vakkundig zelf om zeep geholpen, dus wat dat betreft zijn we weer full circle waar we waren in 1965. Hoe staat de heer Dittrich namens D66 ten opzichte van de gekozen minister-president, het oude kroonjuweel van D66? In het huidige tijdsgewricht zou dat een hele goede oplossing kunnen zijn om meer regie te pakken en de kloof met de kiezer te verkleinen, zoals dat ook in 1966 al aan de orde was. Ik heb daar vandaag weinig over gehoord van D66. Ik ben geïnteresseerd hoe D66 daar heden ten dage naar kijkt.
De voorzitter:
Meneer Otten, nu doet u het weer. Ik geef de heer Dittrich heel kort de kans om daarop in te gaan, maar dat is vandaag niet aan de orde.
De heer Dittrich (D66):
Ik wilde twee antwoorden geven. Ten eerste gooit u de verschillende typen referenda op een hoop. Je hebt een raadgevend niet-bindend referendum aan de voorkant. En je hebt na afloop, als de Eerste Kamer en de Tweede Kamer een wetsvoorstel hebben aanvaard, een referendum dat correctief kan zijn en burgers aan de noodrem kunnen trekken. Dat is een ander soort referendum. Daar zijn wij groot voorstander van. Net heb ik gezegd, in een debatje met de heer Van Hattem, dat ik hoop dat daar snelheid in komt.
Over het tweede onderdeel is niet geadviseerd door de commissie-Remkes. Als u bij de commissievergaderingen van de commissie Binnenlandse Zaken zou zijn geweest, dan had u geweten dat wij hier over het rapport van de commissie-Remkes praten en niet over allerlei andere voorstellen. Het klopt dat D66 de gekozen formateur, de gekozen minister-president, in het verleden een heel goed voorstel vond. Daar wil ik graag een keer met u over debatteren, maar niet in het kader van het rapport van de commissie-Remkes, want daar gaat dat rapport niet over.
De heer Otten (Fractie-Otten):
Die commissie voor Binnenlandse Zaken, die u trouwens zelf heel vakkundig voorzat ...
De heer Dittrich (D66):
Ah! Dank u wel.
De heer Otten (Fractie-Otten):
... heb ik gisteren nog uitgebreid op het uitstekende videoverslag teruggekeken, zeg ik tegen de heer Dittrich via de voorzitter. Maar ik vind toch dat wij ons nu te veel zelfbeperking opleggen en af en toe misschien ook wel laten opleggen door de voorzitter. Het rapport van de commissie-Remkes, vind ik, mag toch wel in een breder kader worden geplaatst. De commissie-Biesheuvel kwam volgens mij 1982 of 1983 al met het voorstel van een correctief referendum. Wij zijn inmiddels bijna 40 jaar verder. Waarom zouden wij onszelf vastketenen aan de commissie-Remkes, een commissie van iemand die helemaal niet gekozen is in deze Kamer? We hebben toch grondwettelijk het recht om dit in een breder kader te plaatsen? Of bent u dat niet met mij eens, meneer Dittrich, vraag ik via de voorzitter.
De voorzitter:
Korte reactie, gezien de tijd.
De heer Dittrich (D66):
Dank u wel voor uw vraag, meneer Otten. We zijn vanmiddag om half drie, geloof ik, met dit debat begonnen. Het is nu elf uur 's avonds en in de tweede termijn brengt u dit op, in míjn tweede termijn. Ik wil daar graag een keer met u over debatteren, maar dan moeten we dat ook echt fully fledged doen, zou ik bijna zeggen, maar dat mag je niet zeggen in dit huis want het is Engels. Dan moeten we daar een grondig debat over voeren. Graag, maar nu niet. Ik vind het nu niet het moment en niet de tijd daarvoor.
Ik was al aan een afronding toe, meneer de voorzitter. Over de constitutionele toetsing is er een interessant debat geweest. Ook op dat punt kijken we verlangend uit naar wat daarover eventueel naar voren komt.
Ten aanzien van de wet op de politieke partijen heb ik aan het kabinet gevraagd of daar ook het partijverbod als onderdeel in komt. Daarmee heb ik niet willen suggereren dat wij enthousiast een partijverbod bepleiten, maar we willen daar graag met de regering over debatteren. De heer Kox heeft er gelijk in dat dat wel een heel principieel debat zou worden, want wat de commissie-Remkes voorstelt, is nogal wat, gelet op de bedreigingen die de democratische rechtsstaat in gevaar zouden kunnen brengen. Daar moet dus ook een grondig debat over zijn, wat ons betreft in het kader van dat wetsvoorstel of wellicht er uitgelicht, maar het zou mooi zijn als dat in een breder kader van een wet op de politieke partijen zou worden gepresenteerd.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u, meneer Dittrich. Dan is het woord aan de heer Otten.