Verslag van de vergadering van 11 februari 2020 (2019/2020 nr. 20)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 10.17 uur
De heer Arbouw i (VVD):
Goedemorgen minister, goedemorgen voorzitter. Laat ik mijn betoog starten met te benoemen wat ik in het kader van de nieuwe Omgevingswet in het verleden voor een betrokkenheid heb gehad bij het ministerie. In 2014 heb ik als zelfstandige, als oud-wethouder het toenmalige ministerie van Infrastructuur en Milieu geadviseerd over de Omgevingswet. Dat ging met name over een inventarisatie van de mate waarin lagere overheden al voorbereidingen aan het treffen waren voor en betrokken waren bij de invoering van de Omgevingswet en hoe die betrokkenheid met name vergroot zou kunnen worden. Verder heb ik mij beziggehouden met de verbrede reikwijdte van het omgevingsplan. Dat houdt in dat dit een onafhankelijke beoordeling van mijn kant van het voorliggende onderwerp in ieder geval niet in de weg staat.
Voorzitter. Vandaag spreken we over een van de aanvullingswetten en aanvullingsbesluiten, namelijk over geluid. Straks bespreken we die over de bodem. Voor de VVD-fractie is het van belang dat de aanvullingswetten en -besluiten binnen de kaders en de bedoeling van de Omgevingswet passen, vastgelegd in de vier verbeterdoelen en ruim twintig uitgangspunten. Alleen dan zorgen we er immers voor dat deze enorme wetgevingsoperatie ook echt leidt tot deregulering, meer transparantie en eenduidigheid, kortom: dat de wet eenvoudig en beter wordt en leidt tot snellere en slagvaardigere besluitvorming en doorzettingsmacht voor de lagere overheden in het ruimtelijke domein. Dat "eenvoudig" belangrijk is, blijkt ook wel uit het artikel in de NRC.
De VVD heeft in de schriftelijke vragenronde ook aandacht gevraagd voor de koppeling met de verbeterdoelen. Van de koepelorganisaties en grote gemeenten kwamen er immers signalen dat de beleidsrijke invoeging van met name de Swung-2-wetgeving de achterliggende doelstelling van de Omgevingswet dreigde te verstoren. We zijn dan ook blij dat de minister de afgelopen tijd het gesprek met de koepelorganisaties is blijven voeren en dat veel van de kritiek nu ook is opgepakt. Ook is het goed dat de consequenties van de voorgestelde verschuiving van bevoegdheden voor het geluid van treinen op spoorwegemplacementen alsnog besproken worden aan de bestuurlijke tafel van het emplacementenproject. Zou de minister nog kunnen ingaan op de resultaten van het bestuurlijk overleg met de koepelorganisaties van vorige week dinsdag 4 februari?
Voorzitter. Een van de belangrijkste verbeterdoelen van de invoering van de Omgevingswet is het vergroten van de lokale bestuurlijke afwegingsruimte. Bij het onderwerp geluid zijn gelijkwaardige bescherming, gezondheid, veiligheid en omgevingskwaliteit natuurlijk belangrijke uitgangspunten. Bij de uitwerking van de regelgeving blijkt soms dat de verbeterdoelen en uitgangspunten met elkaar botsen. In die gevallen is dus een politieke keuze nodig. Die keuzes worden van geval tot geval gemaakt, zonder dat op voorhand vastligt dat het ene doel of uitgangspunt zwaarder weegt dan het andere. Daar ligt dus een belangrijke afweging waar in dit huis over gesproken moet worden. Is die balans in voldoende mate gevonden? Is in het voorliggende besluit de juiste balans neergelegd tussen het beschermen van de gezondheid van mensen en het benutten van ontwikkelingsmogelijkheden met voldoende lokale afwegingsruimte, zeker met het oog op de enorme woningbouwopgave die voor ons ligt? Ook in het advies van de Integrale Adviescommissie Omgevingswet wordt daarop gewezen. Kan de minister nog eens aangeven hoe zij die balans weegt?
In de memorie van antwoord van 15 november jongstleden geeft de minister aan dat het RIVM ook nog werkt aan een advies over de doorwerking van het WHO-advies van oktober 2018 en dat het kabinet daarover binnenkort een standpunt inneemt. Mogelijk zal dit WHO-advies opnieuw leiden tot een verdere aanscherping van het geluidbeleid. De VVD-fractie maakt zich toch zorgen dat we op dit moment de juiste balans proberen vast te leggen, met een zorgvuldige afweging en een gesprek met alle decentrale overheden, maar dat dan vervolgens in een apart traject die balans weer verstoord gaat worden, door aanvullende aanscherping van die regelgeving. Kan de minister ons op dit punt geruststellen?
Een laatste punt betreft uiteraard het volgen en monitoren van de ontwikkelingen van het geluidsstelsel. We gaan immers nieuw werken met Swung-2. Kan de minister aangeven hoe zij de uitvoeringspraktijk gaat volgen, met name de nieuw ingevoerde systematieken, zoals de geluidsproductieplafonds voor industrieterreinen en provinciale wegen en de basisgeluidsemissie voor gemeentewegen en waterschapswegen? Hoe gaat dat gevolgd worden?
Bij het monitoren hoort ook het inzicht hoe uiteindelijk de bestuurslast en de uitvoeringslasten voor de lagere overheden gaan uitpakken. Kan de minister ons toezeggen dat als deze lasten voor de lagere overheden te fors uitpakken, het Rijk in ieder geval met hen rond de tafel gaat?
Tot slot, voorzitter. Voor de monitoring is het van belang dat de geluidsgegevens worden vastgelegd in een digitaal systeem. Kan de minister aangeven wanneer deze centrale voorziening geluidsgegevens dan beschikbaar is voor ons?
Voorzitter, ik rond af. De VVD-fractie kijkt uit naar de beantwoording door de minister.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Arbouw. Dan is het woord aan de heer Rietkerk.