Plenair Janssen bij behandeling Aanvullingswet bodem Omgevingswet



Verslag van de vergadering van 11 februari 2020 (2019/2020 nr. 20)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 11.43 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Janssen i (SP):

Voorzitter. De onzekerheid van de Omgevingswet werkt ook door in de aanvullingswetten. De SP maakt zich grote zorgen om de gevolgen van de bestuurlijke afwegingsruimte die wordt gecreëerd. Foute keuzes kunnen gevolgen hebben voor de leefomgeving. En die kunnen niet meer worden teruggedraaid. Mevrouw Klip had het daar ook over. De steeds toenemende kennis over bijvoorbeeld zeer zorgwekkende stoffen en potentieel zeer zorgwekkende stoffen en met name de catastrofale effecten die deze stoffen op de leefomgeving kunnen hebben, vraagt om vroegtijdig daadkrachtig optreden. Daarbij past naar onze mening geen systematiek van die bestuurlijke afwegingsruimte. Kan de minister hierop reflecteren, mede gelet op, bijvoorbeeld, de minimalisatieverplichting die bij deze stoffen hoort? Onderkent de minister dat hiermee een groot risico voor de leefomgeving wordt gecreëerd, omdat deze materie zeer complex is, zoals de minister en ik beiden uit ervaring weten? Anderen spraken ook al over de kennis. Zo ja, op welke wijze gaat de minister er dan voor zorgen dat dit noodzakelijke daadkrachtige optreden door de bevoegde gezagen daadwerkelijk plaats gaat vinden en dat er niet pas na jaren wordt teruggeblikt op hoe het ook alweer gegaan is? Dan is het namelijk te laat.

In dit verband wil ik ook wijzen op de risico's voor met name de bodem en het bodemwater als gevolg van ondermijning. De combinatie van gemeenten in financieel zwaar weer, beperkte kennis, criminelen met goed gevulde zakken, onduidelijke wetgeving en ruimte voor bestuurlijke afweging zijn op lokaal niveau een gevaarlijke cocktail. Er gaat immers meer geld om in afvalfraude dan in drugs, wil ik nog maar een keer gezegd hebben.

Heeft de minister over ondermijning en de risico's daarvan overleg gevoerd met haar collega van Justitie en Veiligheid? Zo ja, wat is de concrete uitkomst daarvan? Welke afspraken zijn er gemaakt? Zo nee, wordt het dan niet hoog tijd om dit wel te doen? Zou de minister het ook een goed idee of een goede suggestie van mijn kant vinden om zich tussentijds, dus niet pas bij de evaluatie, door de regionale informatie- en expertisecentra of het Landelijk Informatie- en Expertisecentrum op de hoogte te laten stellen over zaken van milieufraude die bodemgerelateerd zijn, actueel zijn en op dat moment spelen? Als zich concrete signalen aandienen, zou de minister toch ook niet willen wachten tot de gevolgen zich verder hebben uitgebreid, maar meteen willen ingrijpen? Is het ministerie erop ingericht en voorbereid om bij dergelijke signalen in actie te komen? Graag een reactie van de minister op dit punt.

En nog een vraag: zou bijvoorbeeld de Strategische Milieukamer niet een rol moeten krijgen in de monitoring en evaluatie? Ik vraag dat ook omdat ik uit eigen ervaring weet — ik heb daar zitting in mogen nemen namens het IPO — dat de signalen die daar binnenkomen, nog weleens vertraagd doorwerken in beleid of naar ministeries. Dat zou wat mij betreft sneller moeten kunnen.

In de nadere memorie van antwoord geeft de minister aan dat er geen openstaande punten meer zijn tussen de koepels en het Rijk. Mijn vraag is: gaat het dan alleen over geluid of ook over bodem? Zegt de minister daarmee dan dat er geen onduidelijkheden meer zijn over wie welke taken en bevoegdheden vanaf welk moment uitvoert en hoe dat gebeurt? En zegt zij dat er ook geen geschilpunten meer zijn over de financiering daarvan? Graag op dat punt een verduidelijking van de minister.

Als de minister dit zo stellig zegt in haar antwoorden, betekent dit dan ook dat we geen brieven van individuele koepels meer zullen ontvangen met "er is te weinig geld", "we hebben te veel taken" en "de taken zijn onduidelijk"? Is dat nu opgelost? Collega's verwezen daar ook al naar. We hebben de saneringen. De heer Rietkerk had het over lood en zelf ik heb nog diffuus lood in de bodem meegemaakt. Dat is op dit moment ook nog een punt dat speelt. We hebben asbest, we hebben PFAS en we hebben zeer zorgwekkende stoffen in het algemeen. Er is nogal wat! Wordt dat vooruitgeschoven of is daar nu echt helderheid over?

Voorzitter. Dan iets over de uitvoering door de omgevingsdiensten. Niet op alle plekken in het land is er evenveel enthousiasme over de omgevingsdiensten, mogen we wel zeggen als we kijken naar de ontstaansgeschiedenis ervan. Dat is geen waardeoordeel, maar gewoon een vaststelling. Dit kan de uitvoering wel in de weg staan. Dat is ook niets nieuws. In sommige delen van het land worden omgevingsdiensten nog steeds gezien als van boven opgelegde samenwerkingsverbanden en is die samenwerking nog steeds niet helemaal doorleefd. Wat dat betreft ben ik dan ook verbaasd dat de minister in de nadere memorie van antwoord voor wat betreft de efficiencywinst teruggrijpt op de commissie-Mans. Er is namelijk sinds 2007-2008 nogal wat gebeurd in de ontwikkeling, zou ik de minister voor willen houden. Om maar even een beeld te schetsen: gemeenten en omgevingsdiensten werden in het begin, indachtig Mans, opgeroepen tot het vooral komen tot een dienst voor integrale uitvoering van taken, inclusief bouw- en woningtaken. Toen daar vervolgens invulling aan werd gegeven, presteerde die zelfde rijksoverheid het, moet ik helaas zeggen, te komen met een plan om de bouwtaken maar weer te gaan privatiseren en die taken uit de omgevingsdiensten te slopen. Dat is toch een gebrek aan consistent beleid. Gemeenten en omgevingsdiensten bleven met de kosten zitten, omdat ze de integratie al geregeld hadden. Om dan nu terug te grijpen op het rapport-Mans en te zeggen "kijk eens naar de efficiencywinst", vind ik dan ook een zwaktebod. Ik ben persoonlijk overtuigd van de meerwaarde van omgevingsdiensten, maar die moeten dus niet worden tegengewerkt.

Dat geldt bijvoorbeeld ook voor de asbesttaken. Wanneer een gemeente weigert om een redelijke bijdrage te leveren aan een zorgvuldige invulling, die kwalitatief hoogstaand is, blijft de omgevingsdienst achter met de problemen, zowel bestuurlijk als in de uitvoering. Dan is er weliswaar een wettelijke verplichting, maar is het niveau van uitvoering dan weer maatwerk. De gevallen waarin het budget leidend is, en niet de kwaliteit van uitvoering, zijn helaas eenvoudig ook in de praktijk aan te wijzen. Daarmee wordt er een papieren werkelijkheid van kwaliteit gecreëerd zonder dat die door de praktijk wordt gedragen. Het gevolg is dat er grote risico's worden gelopen, die pas weer openbaar worden bij calamiteiten. Dit zijn toch niet het maatwerk en de afwegingsruimte die de minister voor ogen staan?

Voorzitter. De wetten in relatie tot de Omgevingswet staan bol van de omschrijvende normen, zoals "aanzienlijk" en "significant". Daar kun je alle kanten mee op. De jurisprudentie zal dus invulling moeten geven aan deze normeringen. In de tussentijd heerst er wel onduidelijkheid en kan er onherstelbare schade voor onze leefomgeving optreden. In dat verband is het natuurlijk ook van belang om het DSO te noemen. Wanneer wordt duidelijk of en, zo ja, in welke mate en wanneer bodeminformatie in het DSO zal worden opgenomen? Ik noemde net al een aantal voorbeelden van stoffen waar steeds meer over bekend wordt, dus ik denk dat de urgentie alleen maar groter wordt. Is het dan ook niet verwonderlijk, even bovenover kijkend, dat het uitgangspunt van deze hele operatie is dat er een gelijkwaardig beschermingsniveau wordt geboden, zij het dat er met het introduceren van de bestuurlijke afwegingsruimte risico's worden opgenomen dat dat beschermingsniveau niet wordt gehaald? De vraag is dan natuurlijk: waarom dit hele gedoe om eenzelfde beschermingsniveau te regelen, maar dan met meer risico's dat het misgaat? Waarom, waarom, waarom, zou dan de trits zijn, die ik nog eens aan de minister voor zou willen leggen.

Tot slot nog een vraag over de toepassing van innovatieve materialen in gebieden die te kampen hebben met bodemdaling. Dat is echt een probleem. Ik heb daar twee keer schriftelijk naar gevraagd, maar het antwoord komt niet, dus ik doe het nog maar een derde keer. Die gebieden hebben te kampen met enorme kosten voor hun infrastructuur. Het is gewoon veel duurder om in die gebieden op een goede manier infrastructuur aan te leggen, te onderhouden en te beheren. Dat ga je niet redden met datgene wat we al hebben. De vraag die ik tot twee keer toe heb gesteld en die ik nu voor de derde keer stel, is: is de minister bereid om in gebieden met bodemdaling, waar in de bebouwde omgeving beheer en onderhoud van infrastructuur echt tot minimaal twee keer zo duur is als in gebieden met stevige grond, het gebruik van experimentele bouwstoffen toe te staan? Twee keer heb ik hier schriftelijk naar gevraagd. Het antwoord dat ik dan krijg, is een antwoord over recycling. Dat was mijn vraag niet. Mijn vraag is: is de minister bereid om hierin mee te denken? Ervaring opdoen in de praktijk is van levensbelang om deze gebieden leefbaar en betaalbaar te houden. Op grond van de huidige, maar ook de voorgestelde wetgeving, is het onmogelijk om de benodigde ervaring op te doen en om doorontwikkeling mogelijk te maken tot een product dat regulier toepasbaar wordt. Is de minister bereid gebieden met bodemdaling deze experimenteerruimte toe te staan? Dat is mijn concrete vraag.

Dan rond ik echt af. De bezwaren die ik generiek heb tegen de Omgevingswet, te weten het creëren van onzekerheid door grijs te maken wat zwart-wit is, gelden voor mij ook onverkort voor de Aanvullingswet bodem. Ik heb dat net al geschetst. Er wordt veel overhoop gehaald om een vergelijkbaar beschermingsniveau tot stand te brengen, waarbij extra risico's worden geïntroduceerd. Daarnaast komt er voor de rechterlijke macht een stroom aan rechtszaken om jurisprudentie op te bouwen. Die heb je nodig, want dat grijs moet in de komende tijd weer ergens zwart-wit worden. Dat lijkt mij, zoals ik eerder over de Invoeringswet heb gezegd, onverminderd onlogisch, ondoordacht en daarmee wat mijn fractie betreft ook onwenselijk.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Janssen. Dan is het woord aan mevrouw Moonen.