Verslag van de vergadering van 11 februari 2020 (2019/2020 nr. 20)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 11.53 uur
Mevrouw Moonen i (D66):
Voorzitter. Rivieren, ijs, zee, wind en de mens hebben in de loop der eeuwen grote invloed gehad op het ontstaan van de bodem van Nederland. Deze invloeden en de geografische ligging van ons land hebben ervoor gezorgd dat ons land een grote variatie aan bodemtypes kent. Onze voedselproductie, ons drinkwater, wonen en recreëren, zonder de bodem is het niet voor te stellen. Maar ook bij de kringlopen van organische stof en voedingselementen speelt de bodem een cruciale rol.
De Aanvullingswet bodem gaat dus over de grond waarop we leven, wonen en werken. De landschappen die zijn ontstaan vanwege die variatie in bodemtypes markeren ons thuis, waar we vandaan komen. Iemand die geboren is op het zand, op de klei of die juist van het veen komt, dat maakt mede tot wie je bent als mens.
Met die betrokkenheid en met kennis van bodems heb ik me nog verdiept in de Aanvullingswet bodem. En dan zijn er drie onderwerpen waar ik mij in dit debat op wil richten. Dat zijn: bodemverontreiniging, rechtszekerheid en handhaving.
Om te beginnen met bodemverontreiniging. Wat ik ook bij geluid aangaf, geldt ook voor bodem. De gezondheid van mensen is voor onze fractie van groot belang. Mensen dienen zo veel mogelijk beschermd te worden tegen verontreinigde bodem of de indirecte of directe gevolgen daarvan.
Met de Omgevingswet worden alle gemeenten verantwoordelijk voor de aanpak van bodemverontreiniging. Er zit een zorg bij onze fractie over deze aanpak. De Adviescommissie Omgevingswet schrijft hierover in een advies aan de minister: "Het vervallen van de eindbeschikking na de uitvoering van de bodemsanering leidt tot ongewenst rechtsonzekerheid. Dat kan ook een probleem zijn bij overdracht van eigendom of bij andere handelingen in het economische rechtsverkeer. In de huidige situatie worden verontreinigde locaties op grond van artikel 29 Wet bodembescherming aangewezen en op perceelsniveau vastgelegd in openbare registers door het Kadaster conform de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen."
In de huidige situatie geeft het bestuur ook eindbeschikkingen af na afronding van een sanering en die worden dus kenbaar gemaakt in de registers.
Mijn vraag aan de minister is: hoe komt de minister tegemoet aan het verbeteren van de kenbaarheid bij bodemsaneringen in de Aanvullingswet bodem? Hoe worden verklaringen over het feit dat een bodemsanering is uitgevoerd, vastgelegd? Is dat in openbare registers bij het Kadaster? Hoe zit dat met de kenbaarheid in het Digitale Stelsel Omgevingswet? Kunnen we dat daar ook allemaal in lezen? Collega Verkerk stelde ook al vragen over wat we wel of niet kunnen vinden in het Digitale Stelsel Omgevingswet.
Er zullen altijd verontreinigde locaties zijn die thans nog niet bekend zijn, dat is een realiteit. De adviescommissie adviseert om de gemeente ook verantwoordelijk te maken voor de kenbaarheid van wat we noemen de toevalsvondst. De commissie schrijft dat in de Aanvullingswet bodem onduidelijk is hoe ver de verantwoordelijkheid van de gemeente reikt, waar het gaat om toevalsvondsten van bodemverontreiniging. Immers, de gemeente staat aan de lat voor het beheer en de sanering, maar tegelijkertijd is de provincie vanuit de Grondwaterrichtlijn eindverantwoordelijk op grond van "prevent and limit".
Mijn vraag aan de minister is of verantwoordelijkheden nu in alle gevallen, ook bij een toevalsvondst, goed geregeld zijn. Is in alle gevallen duidelijk of de gemeente of de provincie het verantwoordelijk gezag is?
In het debat over de Invoeringswet Omgevingswet is afgesproken jaarlijks de voortgang te monitoren. Kan de minister toezeggen expliciet in de monitoring mee te nemen de ervaringen met de Aanvullingswet bodem en in het bijzonder de ervaringen in de praktijk bij bodemverontreinigingen en met de verantwoordelijkheidsverdeling?
Dan kom ik nu op mijn volgende onderwerp: rechtszekerheid. Voor bedrijven die willen investeren is het nodig dat de overheid zekerheid biedt over hoe zij omgaat met de verkregen bestuurlijke afwegingsruimte. Eerder hebben we adviezen gezien, onder andere van de Adviescommissie Omgevingswet, om in de memorie van toelichting op te nemen dat gemeenten nadrukkelijk in overweging wordt gegeven om de eigen beleidsregels vast te leggen, ook om te bevorderen dat — vaak onvoorziene — initiatieven vergelijkbaar getoetst kunnen worden. Deze beleidsregels winnen aan kracht wanneer deze consistent doorvertaald zijn vanuit de integrale omgevingsvisie. Dat geldt dus ook voor de inzet van regels omtrent de bodem.
Mijn vraag aan de minister is: hoe kan de minister de rechtszekerheid bevorderen voor burgers en bedrijven? Kan ze ingaan op de wenselijkheid dat beleidsregels worden vastgelegd, zodat gelijke gevallen in een gemeente gelijk behandeld worden?
Met de toenemende klimaatveranderingen wordt het steeds belangrijker dat de verantwoordelijkheden voor het beheer van grondwaterkwaliteit en het beheer van de grondwaterkwantiteit duidelijk zijn. Onder de Omgevingswet stelt de provincie de beleidskaders, de strategische doelen en de opgaven voor watersystemen vast, ook als wateren niet in beheer zijn bij het Rijk. Dat wordt dan uitgewerkt in verplichte waterprogramma's, waarbij ook aandacht wordt besteed aan waterkwaliteitsaspecten.
Mij bereiken signalen dat niet altijd voor alle gezagen duidelijk is wie waarvoor verantwoordelijk is. Mijn vraag aan de minister is: is voor alle bevoegde gezagen helder wie verantwoordelijk is voor welke wateren, als het gaat om de grondwaterkwantiteit, maar ook om de grondwaterkwaliteit, dus niet alleen bij de wateren, maar specifiek voor grondwater?
Voorzitter. Dan wil ik ingaan op de bodemdaling, waar de SP zojuist ook aandacht voor heeft gevraagd. Mijn invalshoek is een iets andere en gaat meer over de problematiek van de bodemdaling. Het is een groot probleem. Het is bekend dat de bodemdaling daadwerkelijk gaande is in veenweidegebieden. Maar ook door de gaswinning en mijnbouw daalt de bodem, bijvoorbeeld in Noord-Nederland, rondom Groningen. Maar ook de steden in de kustgebieden zijn zeer kwetsbaar voor bodemdaling.
Deze bodemdaling heeft gevolgen voor maatregelen die eerst genomen moeten worden, voordat er bijvoorbeeld gebouwd kan worden, denk bijvoorbeeld aan de maatregel om eerst de bodem op te hogen. Die bodemdaling kan ook eisen stellen aan basisbescherming en voorwaarden stellen aan welke wettelijke onder- en bovengrenzen wenselijk te hanteren zijn.
Als het om bodemdaling gaat, komen er steeds nieuwe inzichten beschikbaar over de bodem en over de snelheid van die daling. Mijn vraag aan de minister is: hoe worden nieuwe, vaak wetenschappelijke inzichten over bijvoorbeeld bodemdaling doorvertaald naar maatregelen en naar wettelijke onder- en bovengrenzen? Hoe wordt ervoor gezorgd dat die wettelijke onder- en bovengrenzen steeds aansluiten op de nieuwste wetenschappelijke inzichten in die bodemdaling?
Dan een klein uitstapje naar archeologie. In de Aanvullingswet bodem is geregeld hoe om te gaan met bekende en te verwachten archeologische monumenten. Gemeenten houden daar in het omgevingsplan rekening mee, daar is ook alle ruimte voor. Mijn vraag aan de minister is: wat wordt er geregeld voor onverwachte archeologische vonden, als je tijdens graafwerkzaamheden, dus onverwacht, interessante vondsten doet? Wat is dan de leidraad die je hebt in de Aanvullingswet bodem om ter plaatse onverwachte archeologische vondsten te kunnen beschermen?
Dan ga ik naar mijn derde en laatste ontwerp: de handhaving. Tot de verbeterdoelen van de stelselherziening behoren onder meer het verhogen van de inzichtelijkheid en voorspelbaarheid en een snellere en betere doorloop. Dat zijn goede verbeterdoelen. In het aanvullingsbesluit is dit onder meer vormgegeven door minder meldplichten en meer algemene regels toe te passen. In de consultatie geven overheden, maar ook de onafhankelijke, zeer gewaardeerde Inspectie Leefomgeving en Transport, aan dat zij straks minder informatie hebben voor beleid en handhaving. Daar gaat mijn vraag over. Wat is de reactie van de minister op het signaal van de eigen onafhankelijke Inspectie Leefomgeving en Transport, die nu al aangeeft dat handhaven wel eens lastiger kan worden?
Door de introductie van de Omgevingswet ontstaan er verschillen in regelgeving tussen gemeenten. Dat is ook het kenmerk. Bestuurders krijgen afwegingsruimte om maatwerk te leveren per situatie. Daarbij zullen zij zich laten adviseren door adviseurs vanuit handhaving. Gemeenten hebben die taken veelal belegd bij omgevingsdiensten.
Mijn vraag aan de minister hierover is: hoe ziet zij de extra aandacht die deze combinatie van taken bij de omgevingsdiensten vraagt bovenop de inspanningen op de recent ingezette koers die gaat over vergunningverlening, toezicht en handhaving?
Wij wachten met interesse de antwoorden van de minister af. Dank ook aan de ambtenaren voor de afhandeling van de grote hoeveelheid vragen en de wijze waarop zij geprobeerd hebben deze vragen ordentelijk te beantwoorden.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Moonen.
Dan is het woord aan de heer Verkerk.