Verslag van de vergadering van 10 maart 2020 (2019/2020 nr. 23)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 21.51 uur
De heer Nicolaï i (PvdD):
Voorzitter. Iedereen begint met het bedanken van beide ministers voor de beantwoording van alle vragen. Het zou een beetje raar zijn als ik daarmee begon, want ik heb maar één vraag aan één minister gesteld. Een heleboel onderwerpen die ik normaal behandeld zou hebben, heb ik vandaag niet behandeld. Die zijn door allerlei andere partijen en fracties wel behandeld. Ik heb een apart onderwerp genomen, maar namens de fractie wil ik toch nog naar voren brengen dat wij ook heel blij zijn dat de minister vandaag zo uitdrukkelijk de rechterlijke macht in bescherming heeft genomen tegen de naar ons oordeel idiote en bizarre verwijten van activistische en politieke rechtspraak. Dat wil ik graag namens mijn fractie toch nog naar voren brengen.
Dan kom ik bij die ene vraag en die ene minister, minister Grapperhaus. Hij begon zo mooi. Ik dacht: hij gaat helemaal mee in mijn denktrant. Maar langzamerhand deed hij dat ook weer helemaal niet of niet helemaal. Ik begreep dat ook de minister zag dat het hele bouwwerk waar we het vandaag over hebben, uiteindelijk op een overtuiging gestoeld is. Ik heb dat zelf het "algemeen rechtsbewustzijn" genoemd. Toen hoorde ik de minister iets zeggen over het contrat social. Maar dat is nou net wat anders. Mevrouw Bikker zag dat heel scherp. Ik hoop dat de minister daar nog eens over nadenkt, maar we gaan hier niet allerlei rechtsfilosofische discussies voeren. Maar een contrat social is nou juist niet wat ik bedoel als ik het heb over een algemeen rechtsbewustzijn. Algemeen rechtsbewustzijn heeft met rechtsopvattingen en waarden te maken en een contrat social heeft meer te maken met de politieke uitwerking van hoe je een samenleving vormgeeft. Ik heb het gehad over de bezinning op de verantwoordelijkheid voor historisch onrecht. Ik had het gevoel dat mijn verhaal breed gedeeld werd.
Eigenlijk vond ik de minister in zijn antwoord wel heel erg voorzichtig. In de eerste plaats had ik hem gevraagd hoe hij dacht over datgene wat ik naar voren had gebracht, maar hij heeft geen mening gegeven. Ten tweede schoof hij het af naar de minister van Binnenlandse Zaken. Dan denk ik: wat zit daarachter? Het grote punt is eigenlijk wat ik ook tegenkwam in een uitlating van een VVD-raadslid in Rotterdam, toen daar aan de orde kwam of er namens de samenleving excuses voor de slavernij moesten worden aangeboden. Dat raadslid zei: "Dat is een verkeerde stap omdat het de schuld legt bij de mensen die er helemaal niet schuldig aan zijn; mensen die vandaag de dag leven, zoals de heer Van Hattem". Ik ben het daar wel een beetje mee eens. Als je gaat praten over "schuld", kom je bij hele moeilijke vragen. En dat was ook precies wat ik in mijn verhaal naar voren heb gebracht. Ik dacht de minister eigenlijk een oplossing te bieden om eens uit die worsteling te komen waar we nou al jaren mee zitten: het moet niet om schuld gaan maar om verantwoordelijkheid.
Ik zou zo graag willen weten wat de minister daar nou zelf van vindt. Hij verwees naar de minister van BZK en zei dat men daar nog bezig is met een dialoog. Dan denk ik: is dat een onderhandeling? Of gaat dat erover hoe de woorden nu weer moeten luiden? Of wordt er in die dialoog dan gekeken waar behoefte aan is bij die mensen die zich slachtoffer van de slavernij voelen? Ik zeg: nee, de bal lig bij ons; de bal ligt bij de rechtsstaat. Wij moeten zelf tot erkenning komen. Wij moeten zelf rekenschap afleggen. Daar is die dialoog niet voor nodig. En waarom? Omdat wij, meneer Van Hattem, in het heden daarmee worstelen.
Voorzitter, ik overhandig u een motie die ik graag in stemming zou willen brengen.
De voorzitter:
Willen de leden zich onthouden van hardop lachen om collega's? Dat is niet collegiaal en het is ook niet deze Kamer eigen om dat te doen.
De heer Van Hattem i (PVV):
Ik vind het toch bijzonder dat een debat over de staat van de rechtsstaat over een persoonlijke worsteling van de heer Nicolaï van de Partij voor de Dieren met het slavernijverleden gaat. Ik zou u dan toch het volgende willen vragen. Als u dan toch in het heden ergens mee worstelt, waarom worstelt u dan niet met de islamitische slavernij die bijvoorbeeld in een land als Nigeria nog aan de orde van de dag is? Als u het dan toch over het slavernijverleden heeft, waarom heeft u het dan niet ook over de rol van de Arabieren, die daarin een behoorlijk kwalijke rol hebben gespeeld? Daar horen we niet over. Er wordt alleen maar eenzijdig de schuld bij onszelf gelegd, bij Nederland. U wilt ons een stuk historische zelfkastijding opleggen. Waar is dat goed voor en wat heeft dat met onze rechtsstaat te maken? Er zijn op dit moment genoeg problemen: criminaliteit, noem maar op. Dan komt u met een worsteling met een historisch vraagstuk. Wat heeft dat voor zin?
De heer Nicolaï (PvdD):
In de eerste plaats: hoe weet meneer Van Hattem dat ik niet worstel met de zaken waar hij mee begon? Misschien worstel ik daar wel mee. Ik heb die worsteling vandaag niet aan de orde gesteld. Ik heb vandaag een andere worsteling aan de orde gesteld, die ook in het heden aan de orde is en die te maken heeft met onze eigen geschiedenis. Daarom heb ik dit aspect, dat alles te maken heeft met hoe we in de rechtsstaat omgaan met ons overleden, aan de orde gesteld.
De heer Van Hattem (PVV):
Dan kan ik wel alles wat in de hele geschiedenis vanaf het begin van onze jaartelling een worsteling zou kunnen zijn erbij betrekken, maar het punt is nou juist dat ik u niet heb gehoord over die islamitische slavernij die tot op de dag van vandaag voortduurt en de strijd die Nederland juist tegen die islamitische slavernij heeft geleverd. Michiel de Ruyter heeft daar bijvoorbeeld juist tegen gevochten in verschillende zeeslagen.
De voorzitter:
Meneer Van Hattem, wat is uw vraag?
De heer Van Hattem (PVV):
Spreekt de heer Nicolaï hier vanuit een realistische blik op onze rechtsstaat? Waarom horen we hem niet over de aanpak van bijvoorbeeld criminaliteit, van straattuig dat de straten hier onveilig maakt? Waarom horen we hem daar niet over en wel over een historische worsteling?
De heer Nicolaï (PvdD):
Over het straattuig kan de heer Van Hattem alles vertellen. Daar heeft hij mij niet voor nodig.
De voorzitter:
Door de leden Nicolaï, Janssen, Backer, Rombouts, Recourt, Veldhoen en Bikker wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het van belang is dat de Nederlandse rechtsstaat in rechte verantwoordelijkheid neemt voor het onrecht dat met slavernij en slavenhandel is aangedaan;
overwegende dat het van belang is te onderzoeken op welke wijze kennis over de geschiedenis van de slavernij en de slavenhandel kan worden bevorderd en op welke wijze rekenschap kan worden afgelegd over het onrecht dat met de slavernij en de slavenhandel verbonden was;
verzoekt de regering om na te gaan of er reden bestaat om — net zoals in Frankrijk — bij wet de slavernij en de slavenhandel die in het verleden hebben plaatsgevonden als een misdaad tegen de menselijkheid aan te merken, en om na te gaan of in diezelfde wet de oprichting en instandhouding van een Nationaal Monument Slavernijverleden, een Kenniscentrum Slavernijverleden en een Slavernijmuseum dienen te worden gegarandeerd, en daarover uiterlijk binnen twee maanden aan de Kamer te rapporteren,
en gaat over tot de orde van de dag.
Zij krijgt letter Y (35300-VI).
De motie is voldoende ondertekend en maakt daarmee deel uit van de beraadslaging.
Dank u wel, meneer Nicolaï.
Ik stel vast dat geen van de leden in tweede termijn nog het woord wenst. De minister van Justitie en Veiligheid geeft aan dat hij vier minuten wil schorsen.