Plenair Van Apeldoorn bij behandeling Meer ruimte voor nieuwe scholen



Verslag van de vergadering van 12 mei 2020 (2019/2020 nr. 26)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 15.03 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Van Apeldoorn i (SP):

Voorzitter. Allereerst nog mijn gelukswensen voor collega Adriaansens met haar maidenspeech. Het was een mooie speech in deze prachtige zaal.

Voorzitter. Sinds gisteren mogen de kinderen weer voor een deel van de week naar de basisschool. Meer dan ooit beseffen we allemaal — dit geldt zeker ook voor ouders, zoals ondergetekende, die ineens thuisonderwijs moesten geven — hoe cruciaal het beroep van leraar is en hoeveel respect, en meer dan dat, onze juffen en meesters verdienen voor het vitale werk dat zij doen. Met de acute problemen van nu, veroorzaakt door het coronavirus, zijn de structurele problemen waar het onderwijs mee te kampen heeft tijdelijk naar de achtergrond verdwenen. Het lijkt alweer lang geleden dat de scholen hun deuren sloten, niet voor een virus maar om, met pijn in het hart, te staken. En al lijkt dit lang gelden, die structurele problemen zijn er natuurlijk nog steeds.

Voorzitter. Vandaag gaat het niet over die problemen, maar ik wou er toch mee beginnen om deze wet in een context te plaatsen. Deze wet kent een lange geschiedenis, die teruggaat tot de jaren negentig. Dat is vandaag al veel gememoreerd. Met dit kabinet is het dan toch eindelijk, na veel discussie, tot een wetsvoorstel gekomen. En natuurlijk gaat deze wet ook ergens over. Sterker nog, de gevolgen ervan kunnen behoorlijk ingrijpend zijn. Maar welk probleem lost deze wet nu precies op, zo vraag ik minister. In ieder geval niet de problemen waarvoor de leraren eerder staakten, zoals gebrekkige salarissen, een schreeuwend tekort aan collega's en een enorme werkdruk. Het zijn problemen waardoor de kwaliteit van ons basisonderwijs achteruitgaat. Dat thans niet elke groep op basis van iedere denkbare overtuiging de vrijheid heeft om een eigen school te stichten, als dat volgens de minister het probleem is, lijkt mij in ieder geval niet thuishoren in het rijtje dringend op te lossen problemen.

En creëren we met dit wetsvoorstel niet juist nieuwe problemen? Met de Wet meer ruimte voor nieuwe scholen vergroten we het aanbod — nog meer smaken — zonder dat dit op enigerlei wijze bijdraagt aan beter onderwijs voor onze kinderen. In plaats van in de nu gebrekkige onderwijskwaliteit te investeren, steek je geld in nieuwe gebouwen. En dit terwijl je, zo vreest mijn fractie, door elke denkbare groep die dat wenst hun eigen school te gunnen het grote risico loopt de kansengelijkheid in het primair en voortgezet onderwijs te vergroten. Hier is vandaag al veel over gezegd.

Ik kom daar zo ook op terug in mijn betoog, maar misschien eerst de vraag wat er dan misschien wél beter wordt met deze nieuwe wet. Mijn fractie is blij met in de wet opgenomen verbetering van het toezicht op bestuurders, alsook met de toetsing op de verwachte kwaliteit van onderwijs bij nieuw te vormen scholen. Maar het belangrijkste doel van deze wet is natuurlijk om het makkelijker te maken voor groepen ouders een eigen school te stichten op basis van welke levensovertuiging of onderwijskundig concept dan ook. Het doel is de vrijheid van onderwijs in ons land nog verder te vergroten en voor een nog pluriformer aanbod van scholen te zorgen. Ongetwijfeld voorziet dat in een behoefte van sommige groepen, zoals ouders, kerkgenootschappen en allerhande mogelijke sektes die ook graag hun eigen bijzondere school willen stichten, maar daar nu nog in gehinderd worden, omdat zij niet behoren tot een van de thans erkende richtingen. Maar voorziet het ook in een brede maatschappelijke behoefte? Graag een reactie van de minister.

Voorzitter. Het positieve aan de idee achter deze wet is natuurlijk dat als je toch vrijheid van onderwijs hebt, je dit niet beperkt tot die soms willekeurig ogende lijst van erkende richtingen en dat je het niet aan de overheid, in de persoon van de dienstdoende minister die zich baseert op advies van de Onderwijsraad, overlaat om te bepalen welke richting wel erkenning verdient en welke niet. Voor het argument dat dit eigenlijk een rare figuur is, is best wat te zeggen, maar je zou ook kunnen zeggen dat onze hele vrijheid van onderwijs zoals neergelegd in artikel 23, ergens best een rare figuur is. Het is in ieder geval uniek in de wereld. Sommigen zijn daar vooral trots op. Anderen, zoals mijn fractie, zetten er nog steeds vraagtekens bij. Het voorliggende wetsvoorstel rekt de invulling van artikel 23 verder op en de vraag is of dat wenselijk is en niet leidt tot alleen nog maar meer versnippering van het onderwijs. De minister lijkt dit risico niet te zien, maar erg overtuigen doet hij hier niet. Maar ik nodig hem uit nog een poging te doen.

Nogmaals, mijn fractie kan de kritiek op de idee van door de overheid gelimiteerde richtingen best volgen, maar is het te verkiezen alternatief daadwerkelijk dat iedere bubbel zijn eigen school kan krijgen? Dat is ook aan de overkant al vaak gezegd. Onlangs heeft de Onderwijsraad op basis van de nog steeds van kracht zijnde wetgeving een negatief advies uitgebracht met betrekking tot een aanvraag tot erkenning van traditioneel islamitisch onderwijs naast de al bestaande erkende richtingen van orthodox en liberaal islamitisch onderwijs. Het advies lezende, zou ik zeggen: dat is op goede, redelijke gronden gebeurd. Maar straks kan die school op basis van traditioneel islamitisch onderwijs er vermoedelijk toch wel komen. Wat vindt de minister dan van die bezwaren tegen erkenning zoals aangevoerd door de Onderwijsraad? Gelden die dan straks niet meer? Welk maatschappelijk nut wordt er nu in het algemeen gediend met het vrijlaten van richting? Ik denk dat onze kinderen er in ieder geval niet per se wijzer van worden.

Maar wat mijn fractie vooral vreest, is dat deze wet niet alleen geen reële problemen in het onderwijs oplost, maar bestaande problemen verergert. Daar zit onze grootste zorg, overigens net als bij andere fracties, zoals we al gehoord hebben vandaag. Ik heb het hier natuurlijk over het probleem van kansenongelijkheid en segregatie. De minister zal het met ons eens zijn dat dit naast de werkdruk en het lerarentekort wel degelijk grote reële problemen in het onderwijs zijn. Verschillende organisaties hebben erop gewezen dat met deze wet de segregatie en de kansenongelijkheid zullen toenemen. De VO-raad vreest een toename van de concurrentie, terwijl we juist zouden inzetten op meer samenwerking. Bij die concurrentie zullen scholen leerlingen proberen te werven uit met name bepaalde groepen. De minister ontkent feitelijk dit probleem, maar als er meer ruimte voor nieuwe scholen komt, dan zullen er toch meer scholen komen die onderling concurreren? Graag een reactie van de minister.

En hoezo is er geen risico op grotere segregatie? Kinderen van verschillende culturele en religieuze achtergronden zullen mogelijk nog vaker dan nu naar aparte scholen gaan. Maar ook is de kans groot — mogelijk nog een stuk groter dan nu — dat de tweedeling tussen kansarm en kansrijk, tussen laag- en hoogopgeleid, groter zal worden. Ouders die zich verenigen op basis van een bepaalde gedeelde filosofie, zullen vaker wel dan niet uit beter gesitueerde milieus komen en zich qua samenstelling van de leerlingenpopulatie eerder richten op de boven- dan op de onderkant.

De heer Ganzevoort i (GroenLinks):

De heer Van Apeldoorn weet dat ik gevoelig ben voor deze argumenten. Ik kom daar dus heel dichtbij, maar één ding in zijn redenering snap ik niet helemaal. Hij heeft het erover dat bijvoorbeeld bepaalde levensbeschouwelijke groepen nu makkelijker een school kunnen stichten. Dat begrijp ik niet, want dat wordt nu toch juist losgelaten? Het wordt nu toch juist makkelijker om een school te stichten zonder dat je je op levensbeschouwelijk vlak moet verenigen?

De heer Van Apeldoorn (SP):

Met dat laatste heeft de heer Ganzevoort zeker gelijk, maar het andere is ook nog steeds mogelijk, niet alleen op grond van bestaande, erkende richtingen maar ook op grond van andere richtingen. Als een bepaalde groep van een bepaald kerkgenootschap nu de behoefte voelt om een school te stichten, zou men daar nu dus in gehinderd kunnen worden, omdat die richting niet erkend wordt of omdat een aanvraag tot erkenning uiteindelijk door de minister wordt afgewezen. In die zin ontstaat daar dus ook meer ruimte voor en zou je een nog diverser aanbod kunnen krijgen, ook op het punt van op levensbeschouwelijke grondslag gestichte scholen. Dat is wat ik daarmee bedoelde. Ik ben het met de heer Ganzevoort eens dat het gevaar van een grotere segregatie langs sociaal-economische scheidslijnen het grotere risico is, maar andere risico's kunnen we zeker niet uitsluiten. Met meer ruimte voor nieuwe scholen komt er ook meer ruimte voor op allerlei mogelijke levensbeschouwelijke gronden gestichte scholen.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Dat laatste lijkt me toch een beetje een schijndiscussie, als ik zo eerlijk mag zijn. Precies dat levensbeschouwelijke aspect bestond namelijk al. Daar mocht je al een school op vestigen. Het werd soms niet toegestaan, ofwel omdat het onvoldoende duidelijk was ofwel omdat er allerlei kwaliteitsdiscussies waren. Dat laatste blijft. Sterker nog, dat wordt versterkt. Dat is toch juist wat je moet willen? Het onderscheid tussen erkende richtingen en niet-erkende richtingen is in onze samenleving toch langzamerhand ook wel een beetje achterhaald. Als een bepaalde groep mensen op grond van inhoud een school wil stichten, dan moet het toch niet uitmaken wat dan die inhoud precies is? Oftewel, ik zou de heer Van Apeldoorn willen uitnodigen om zijn argument sterker te maken door het te beperken tot die dingen waar het volgens mij echt om gaat — ik hoop dat hij dat ook deelt — namelijk dat sociaal-economische. Omarm ook gewoon andere aspecten, waarvoor nu meer ruimte ontstaat.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Die omarmen? Dat weet ik niet. Maar ik heb net ook al aangegeven, zeg ik tegen de heer Ganzevoort, dat ik best heel goed de redenering kan volgen dat als je vrijheid van onderwijs hebt, je dan zegt: laten we het dan ook vrijmaken in de zin van dat we niet de overheid een lijst laten opstellen van erkende richtingen en het niet door de minister laten limiteren. Daar valt veel voor te zeggen.

Ik merk overigens wel op dat we met deze wet niet toegaan naar een volledige gelijkschakeling. Bestaande privileges voor bestaande erkende richtingen zullen namelijk nog blijven bestaan. Op andere onderdelen van de onderwijswetgeving hebben die erkende richtingen dus nog steeds een plaats, bijvoorbeeld als het gaat om leerlingenvervoer voor denominaties. Dan zou ik zeggen: dan moet je ook consequent zijn. Maar dat is een ander punt. Dat punt heb ik nu niet in mijn betoog gemaakt, maar daarin vinden de heer Ganzevoort en ik elkaar ook. Laten we het eens zijn op het punt dat het vooral gaat om de toenemende kans op segregatie tussen kansarm en kansrijk. En dan nog moet je je, denk ik, kunnen afvragen wat het maatschappelijk nut is van het stichten van allerlei scholen op basis van allerlei denkbare levensovertuigingen. Ik zet daar mijn vraagtekens bij, maar dat is nu niet de kern van mijn betoog en van mijn bezwaren.

De voorzitter:

U vervolgt uw betoog.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Dank.

De verenigingen van openbaar en algemeen toegankelijk onderwijs spreken hier van een verwachte toename van hokjesscholen voor verschillende doelgroepen. Hier is al uitvoerig over gedebatteerd in de Tweede Kamer. Mijn vraag aan de minister is nu slechts: waarom is hij zo koppig en waarom blijft hij hardnekkig ontkennen dat hierin potentieel een groot probleem zit? Alle pogingen van de Tweede Kamer om op dit belangrijke punt, ook voor mijn fractie, de wet beter te maken, heeft hij in de kiem gesmoord door amendementen hiertoe te ontraden. Graag een reactie van de minister.

Voorzitter. Dat segregatie helaas een keerzijde van artikel 23 is, is al vaker door verschillende instanties, waaronder de onderwijsinspectie, geconstateerd. Hierbij mogen we ook niet vergeten dat bijzondere scholen in Nederland ook nog altijd leerlingen op basis van hun richting mogen weigeren. Mijn fractie vindt het principieel onjuist dat publiek bekostigde scholen niet voor ieder kind vrij toegankelijk zijn. Ik weet dat de minister dit anders ziet, maar misschien kan hij toch nog een keer uitleggen, juist nu hij hier een wet verdedigt die het nog makkelijker maakt een bijzondere school op te richten, waarom hij dit niet ook een logisch principe vindt. Want ik kan er echt met mijn hoofd niet bij. Een algemene acceptatieplicht, een modernisering van artikel 23, waar mijn partij al lang voor pleit, zou dus een enorme stap in de goede richting zijn, alhoewel ook dan blijft staan dat je onwenselijke bubbelvorming en concurrentie zou krijgen. Maar los van de discussie over de acceptatieplicht, waarvan ik weet dat deze minister die nu niet wil voeren, is de vraag of je nu echt bereid bent met de voorliggende verruiming van de onderwijsvrijheid een grotere segregatie maar als prijs te accepteren.

Deze minister lijkt bereid die prijs te betalen, want een amendement van mijn collega Kwint in de Tweede Kamer om een segregatietoets in deze wet op te nemen, een segregatiecheck vooraf, werd door hem ontraden. Dus blijven onze zorgen over en bezwaren tegen dit wetsvoorstel overeind. En binnen de grenzen van het huidige wetsvoorstel zien wij ook niet goed hoe de minister die bezwaren nog kan wegnemen, hetgeen niet wegneemt dat wij, zoals altijd, uitzien naar zijn beantwoording.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Apeldoorn. Dan is het woord aan de heer Doornhof namens de fractie van het CDA.