Verslag van de vergadering van 19 mei 2020 (2019/2020 nr. 27)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 13.48 uur
Mevrouw De Bruijn-Wezeman i (VVD):
Voorzitter, dank u wel. Ik heb de wellicht wat eigenaardige gewoonte om voor mezelf aantekeningen te maken van iets wat me opvalt. Dat deed ik ook in 2010, toen ik naar aanleiding van een artikel in Elsevier Weekblad het volgende citaat noteerde: "In Nederland is 30% van de nieuwe arbeidsongeschikten jonger dan 35 jaar en in de andere Europese landen is dit 10%." De vraag die ik toentertijd daarbij voor mezelf optekende, was: hoe komt het dat verhoudingsgewijs zo veel mensen in Nederland al op jonge leeftijd worden afgeschreven voor de arbeidsmarkt en wat is er nodig om dit in ieder geval minder definitief te laten zijn?
Op zoek naar antwoorden heb ik daarom met veel interesse de beleidsdoorlichting van SZW inzake begrotingsartikel 4, jonggehandicapten, bestudeerd. Hierin valt op dat wettelijke maatregelen voor jonggehandicapten vooral als doel hebben om inkomensondersteuning op een hoger beschermingsniveau dan de bijstand te bieden. Impliciet geef je daarmee als overheid al aan dat je voor jonggehandicapten de kansen op inkomen uit reguliere arbeid lager inschat. Het hogere beschermingsniveau nodigde er echter ook toe uit dat jongeren met bijvoorbeeld psychische stoornissen zich al op jonge leeftijd tijdig aanmeldden voor de Wajong. Mogelijkheden tot herstel op latere leeftijd werden niet afgewacht. Voor wie eenmaal in de regeling zat, was en is toch met name de angst om het hogere beschermingsniveau van de Wajong te verliezen reden om soms geen stappen te zetten die ertoe leiden uit de regeling te gaan.
De Wajong zet in op de gedachte dat jonggehandicapten bescherming behoeven, maar houdt ook het risico in zich dat mensen er min of meer levenslang in gevangen blijven. Het accent ligt niet primair op een meer inclusieve arbeidsmarkt waarin mensen met een beperking het recht hebben om net als ieder ander hun eigen geld te verdienen met werk dat bij hen past.
Tijdens het schrijven van deze inbreng moest ik denken aan Koen. Koen is een oud-collega van mij. Koen — dat is niet zijn echte naam — zorgde voor alles en iedereen op de operatieafdeling van het ziekenhuis waar ik werkzaam was. Hij maakte de ok schoon en zorgde voor de logistiek. Hij zorgde ook voor de medewerkers. Wanneer we 's morgens vroeg op de afdeling kwamen, had Koen de koffie al klaar en wanneer er overgewerkt moest worden, zorgde hij dat er voor iedereen wat te eten was. Bij jubilea en andere feesten van ok-medewerkers, ook in de privésfeer, werd Koen steevast uitgenodigd. Koen was er altijd bij, maar zelf stond hij ook altijd voor iedereen klaar. Koen had een beperking, maar hij hoorde er volwaardig bij. Hij kreeg waardering voor wie hij was en wat hij deed, was belangrijk in de dagelijkse bedrijfsvoering van de operatieafdeling. Koen is echter nog van voor de tijd dat de regelingen voor jonggehandicapten werden ingevoerd. Ik ben zelf overigens ook van voor die tijd.
Voor jonggehandicapten zonder arbeidsvermogen is voldoende sociale bescherming als enige inkomensvoorziening natuurlijk van levensbelang. Die bescherming blijft ook met het voorliggende wetsvoorstel onveranderd. Maar voor de Koens van vandaag, die wel arbeidsvermogen hebben, is meer nodig om ervoor te zorgen dat ze op de hedendaagse arbeidsmarkt hun talenten volwaardig kunnen inzetten en daarbij niet beperkt worden door knellende regels.
Voorzitter. Tegen de achtergrond van deze inleidende beschouwing kom ik tot de beoordeling van het voorliggende wetsvoorstel. Aansluitend zal ik ingaan op wat ons nog allemaal te doen staat. Daarbij betrek ik ook de eindevaluatie van de Participatiewet en het wetsvoorstel breed offensief. Ter afsluiting zal ik nog ingaan op het door het College voor de Rechten van de Mens uitgebrachte advies inzake het VN-Gehandicaptenverdrag.
Harmonisatie van de Wajong is vooral ingegeven — dat wordt hier vandaag onvoldoende benadrukt — door Wajongers zelf, die aangeven dat ze zich door de huidige regels in het stelsel beperkt voelen. Ze voelen zich beperkt in de mogelijkheid om mee te doen en zich te blijven ontwikkelen. Dit wetsvoorstel beoogt deze belemmeringen weg te nemen. Een extra complicerende factor, ook in de communicatie rondom de effecten van de harmonisatie, is dat de huidige regelingen vrijwel ondoorgrondelijk en niet uitlegbaar zijn. Wie van ons is het gelukt om de complexiteit van al deze regels te doorgronden, die sinds 1976 noestig zijn verbouwd en uitgebreid, maar waarin zo'n beetje iedere logica zoek is? De motieven zullen best respectabel geweest zijn, zoals het aanpassen aan nieuwe opvattingen over meedoen en inclusiviteit en het respecteren van verworven rechten. Maar ik denk dat iedereen het erover eens is dat van heldere, uitlegbare regels op dit moment geen sprake meer is en dat rechtszekerheid en rechtsgelijkheid hier niet mee gediend zijn.
Wanneer een middel de gewenste ontwikkeling in de weg staat, is er iets voor te zeggen om helemaal opnieuw te beginnen. Maar zo ver gaat de regering met dit voorstel niet. In tegenstelling tot de jonggehandicapten na 2015 behouden de jonggehandicapten in de Wajong-regimes, waar we vandaag over spreken, het recht op een Wajong-uitkering, waarop de partner- en vermogenstoets, anders dan in de Participatiewet, niet van toepassing is. Het hogere beschermingsniveau blijft dus in de basis gehandhaafd. Om het meedoen van Wajongers te bevorderen, wordt in het voorliggende wetsvoorstel geregeld dat meer werken altijd loont en dat niet, zoals nu het geval is, alle verdiensten moeten worden ingeleverd omdat je toevallig enkele euro's te veel hebt verdiend of omdat je in een andere arbeidsongeschiktheidsklasse wordt ingedeeld.
In de geharmoniseerde Wajong wordt ook niet langer gekort op de uitkering wanneer je gaat studeren. Dit geeft zekerheid en bevordert de mogelijkheden om mee te kunnen blijven doen en je te kunnen blijven ontwikkelen. Ook is nu geregeld dat je altijd terug kunt vallen op een Wajong-uitkering wanneer je je baan verliest. In mijn inleiding gaf ik al aan dat de angst voor het verlies van het hogere beschermingsniveau van de Wajong remmend werkt op het zetten van stappen die leiden tot beëindiging van de Wajong. Ook deze onzekerheid wordt met dit wetsvoorstel weggenomen. Ik vind dat echt hele goede verbeteringen.
Waarom worden wij dan toch bestookt met brieven van Wajongers die zeggen zich grote zorgen te maken? Deze brieven komen in belangrijke mate — althans, voor zover ik heb kunnen analyseren — van een deel van de doelgroep waarvoor de huidige regelingen optimaal uitpakken, namelijk degenen die op de punt van de zaagtand — stel het je even voor — of op het plateau bij de voortgezette werkregeling zitten. Ik verwijs daarmee naar een grafiek uit de memorie van antwoord. Degenen aan de basis van die zaagtand of voor dat plateau, naar verluidt een veel grotere groep, hebben wél direct baat bij de nieuwe geharmoniseerde regeling. De VVD steunt daarom de maatregelen die deze ongewenste zaken, maar ook de rechtsongelijkheid, uit de Wajong halen. Wel proberen wij ons een oordeel te vormen over of de zorgen van de groep die zich nu op dat optimum van die zaagtand bevindt terecht zijn en of dit wetsvoorstel ook voor hen voldoende waarborgen biedt.
In dit kader is onder andere aandacht gevraagd voor de zogenaamde alternatieve formule. Toen ik deze formule las, was mijn reactie eigenlijk: dit is een herhaling van hetgeen er nu voortdurend in de Wajong aan de hand is. We gaan iedere keer voor een specifieke groep een nieuwe formule bedenken, die ook slechts weer op een kleine groep van toepassing is. Daarmee lossen we de complexiteit van de huidige regelingen niet op.
Ook vind ik het problematisch — dat heeft u aan het interruptiedebatje van mij en mevrouw Sent kunnen merken — dat de formule uitgaat van het minimumloon als het nieuwe sociaal minimum, en dan alleen voor degenen die binnen het huidige Wajongregime vallen.
De heer Kox i (SP):
Mevrouw De Bruijn gaf zo-even aan dat ze denkt dat we vooral veel brieven krijgen van betrokkenen die op de punt van de zaagtand zitten. Zij vraagt aandacht voor degenen die op het lagere plateau zitten. Maar is mevrouw De Bruijn het met mij eens, zo vraag ik via de voorzitter, dat juist het VN-Gehandicaptenverdrag het verbiedt om de individuele rechten van de een uit te ruilen tegen de individuele rechten van de ander? Je mag dus niet bij de een iets wegnemen om dat aan de ander te geven. Dat verdrag gaat namelijk over de individuele rechten van het individu.
Mevrouw De Bruijn-Wezeman (VVD):
Ik begrijp de vraag. Ook daar ben ik vanmorgen al even op ingegaan. De veronderstelling is dat we het bij de een weghalen en het aan de ander geven. Maar als we naar de financiële uitkomst van het wetsvoorstel kijken, zien we gewoon dat er geld bij komt, bijvoorbeeld voor dat garantiebedrag. Ik zie daar dus niet gebeuren wat u zegt, dat we het bij de een wegnemen en dat het naar de ander toegaat. Ik leg het voorstel echt zo uit dat degenen die nu vaak onevenredig benadeeld zijn in de regeling, gewoon meer mogelijkheden krijgen — men kan bijverdienen en mag daarvan 30% houden — en dat er voor degenen die op het optimum zitten, zoals ik dat benoemd heb, een regeling getroffen wordt.
De heer Kox (SP):
Dan zijn mevrouw De Bruijn en ik het erover eens dat, mocht gedurende het debat blijken dat degenen die op de punt van de zaagtand zitten er wel op achteruitgaan, dat strijdig zou zijn met het VN-verdrag en dat we dan van de staatssecretaris willen horen hoe ze daar iets aan gaat doen.
Mevrouw De Bruijn-Wezeman (VVD):
Ik heb dit soort zaken natuurlijk ook al in de schriftelijke ronde aan de orde gesteld. Kijkend naar de antwoorden daarop heb ik niet een signaal opgepikt dat die groep erop achteruitgaat, want in feite worden deze maatregelen genomen om hun inkomenspositie gelijk te houden, maar onder een aantal randvoorwaarden. Wellicht dat ik er zo meteen nog verder op inga, maar in feite kan het iedereen overkomen dat je je baan verliest. Dan valt men eerst terug in de WW, zoals dat ook voor iedereen geldt. Mocht men binnen een jaar een nieuwe baan vinden, krijgt men in feite alsnog het inkomen waar men nu ook recht op heeft. Dat wordt ook nog geïndexeerd tot aan de pensioengerechtigde leeftijd. Nu is er de coronacrisis, maar toen wij het wetsvoorstel binnenkregen, hebben wij een en ander beoordeeld als een voldoende garantie. Nu zijn er nieuwe onzekerheden ontstaan door de coronacrisis. Daarom heb ik vanmorgen ook met interesse geluisterd naar de opmerkingen om de regeling wellicht wat meer coronaproof te maken. Daar ben ik zeker in geïnteresseerd, maar ik wacht eerst de antwoorden van de staatssecretaris af. Maar wij maken ons daar inderdaad wel een beetje zorgen over.
De voorzitter:
De heer Kox. Derde interruptie.
De heer Kox (SP):
Het laatste is in ieder geval erg belangrijk. Het is belangrijk dat wij het er Kamerbreed over eens zijn dat we moeten kijken in hoeverre er rekening moet worden gehouden met de corona-effecten. Ik stel voor het vervolg van het debat wel graag vast dat, mocht blijken dat er sprake is van achteruitgang qua inkomen van de groep die mevrouw De Bruijn, mij anderen heeft benaderd, er sprake is van een weeffout in het wetsvoorstel. Is die achteruitgang er niet, dan klopt de redenering. Zijn wij het daarover eens?
Mevrouw De Bruijn-Wezeman (VVD):
Waar we het over eens zijn, is dat ik de reactie van de staatssecretaris daarop met interesse zal beluisteren. Mijn analyse voor de coronacrisis uitbrak, ook voor zover ik dat uit de beantwoording heb kunnen halen, was dat dit niet het geval is.
Mevrouw Sent i (PvdA):
Ik hoorde mevrouw De Bruijn waardering uitspreken voor het feit dat mensen van elke verdiende euro €0,30 mogen houden, maar dat is een verslechtering. In het kader van de Wajong 2010 mogen mensen van elke verdiende euro €0,50 houden tot aan het wettelijk minimumloon.
Mevrouw De Bruijn-Wezeman (VVD):
Dat is volgens mij alleen in specifieke gevallen zo. Ik heb niet alle berekeningen gemaakt, maar het lijkt mij goed om die kwestie aan de staatssecretaris voor te leggen. Die €0,30 klopt wel, want men mag een derde deel van de verdiensten houden, maar ik leg dit graag ook even via de voorzitter aan de staatssecretaris voor.
Mevrouw Sent (PvdA):
Ik wil graag antwoord op die vraag geven: het was €0,50, maar het wordt €0,30. Daarmee is het feitelijk een achteruitgang.
Mevrouw De Bruijn-Wezeman (VVD):
Ik heb begrepen dat dit slechts een specifieke groep betreft.
Mevrouw Sent (PvdA):
Wat betreft de Wajong 2010.
Mevrouw De Bruijn-Wezeman (VVD):
Dat is het optimum waar ik het zojuist over had.
De voorzitter:
U stelt die vraag aan de staatssecretaris.
Mevrouw De Bruijn-Wezeman (VVD):
In feite doet dat niks voor de breedte van de analyse, omdat het om die optimumgroep gaat.
Ik moet even kijken waar ik gebleven ben. Ik zei dat ik het problematisch vind qua formule en dat het minimumloon als het nieuwe sociaal minimum wordt aangemerkt. Ik heb er vanmorgen in het interruptiedebatje met mevrouw Sent ook al iets over gezegd. Wij zijn gezond van lijf en leden. Ik realiseer me dat het moeilijk is om je dan ten volle te verplaatsen in wat het voor je betekent als je vanwege een handicap weinig perspectief hebt om je situatie te verbeteren. Dat geldt niet alleen voor de mensen in de Wajong. Dat geldt ook voor de mensen die van jongs af aan met een beperking in de Participatiewet zitten. Het geldt ook voor mensen die om een andere reden later een handicap of een ziekte krijgen, waardoor men niet meer kan werken.
De VVD is niet geneigd om voor deze specifieke groep een dergelijke formule te introduceren die weer een vorm van rechtsongelijkheid creëert naar andere groepen, die niet worden meegenomen in het voorstel. Het staat natuurlijk iedereen vrij om te bepalen wat een rechtvaardig sociaal minimum is, maar als je dat op deze manier gaat introduceren, vraagt dat om een fundamentele discussie, die naar het oordeel van de VVD niet hier in het kader van dit wetsvoorstel gevoerd moet worden, maar die in de eerste plaats aan de overkant gevoerd moet worden, omdat het vergaande implicaties heeft voor ons gehele sociale stelsel.
Er zijn circa 240.000 Wajongers. Een deel van hen, onder andere in de Bremanregeling of de voortgezette werkregeling gaat door de gevolgen van de harmonisatie — we hadden het er net al over — een lager inkomen ontvangen. Ik heb begrepen dat het verhoudingsgewijs om een relatief kleine groep gaat, maar ik wil graag de staatssecretaris vragen of zij toch kan aangeven hoe groot deze groep is.
Om ervoor te zorgen dat ook deze groep er niet op achteruitgaat, wordt het zogenaamde garantiebedrag vastgesteld. Zolang een werkende Wajonger uit deze groep zijn of haar baan of functie behoudt, geldt aanspraak op het garantiebedrag, zodat het inkomen gelijk blijft. Bij baanverlies — ik legde dat net ook al even uit — geldt opnieuw aanspraak op dat garantiebedrag wanneer een nieuwe baan gevonden wordt. Door het amendement van Stoffer en Baudet aan de overkant is de periode waarin bij baanverlies dat garantiebedrag herroepen kan worden, uitgebreid van twee naar twaalf maanden. Ook daar kunnen wij achter staan.
Leggen wij het goed uit, zo vraag ik de staatssecretaris, dat deze inkomensgarantie, met indexatie heb ik gelezen, geldt tot aan iemands pensioengerechtigde leeftijd, wanneer iemands werkomstandigheden gelijk blijven?
Uit de brieven die wij ontvingen, blijkt ook dat er veel mensen zijn, mede naar aanleiding van de berichten in de media, die zich denk ik onnodig zorgen maken over de gevolgen van de harmonisatie. Vanwege de lastige uitlegbaarheid van de te complexe regels is het vrijwel niet mogelijk om de gevolgen van de harmonisatie voor ieders persoonlijke financiële positie vast te stellen. Ik begrijp best dat mensen hierover zekerheid willen hebben. Zolang deze er niet is, leidt dit denk ik terecht tot onrust. Kan de staatssecretaris aangeven hoe het staat met de uitvoering van onder andere de in de Tweede Kamer aangenomen motie-Nijkeren de Haan c.s., die de regering oproept om op korte termijn te komen met heldere en goede voorlichting over de harmonisatie?
Zijn met deze harmonisatie alle problemen voor mensen met een arbeidsbeperking om aan het werk te gaan opgelost? Nee, was dat maar waar. De staatssecretaris geeft aan dat het wetsvoorstel harmonisering Wajong onderdeel is van een breed pakket aan maatregelen dat moet leiden tot een meer inclusieve arbeidsmarkt. Uit de door het SCP uitgevoerde evaluatie van de Participatiewet volgt immers dat nog 62% van de jonggehandicapten met arbeidsvermogen geen werk heeft en daarmee ook geen uitzicht op verbetering van de inkomenspositie. Dit was dan nog ten tijde van de hoogconjunctuur. Een nieuwe grote crisis dient zich nu aan; we hebben het er vandaag al vaker over gehad. Dit is vooral slecht nieuws voor de participatie van mensen met een beperking. Het SCP ziet immers grote structurele problemen en stelt dat er nog flink wat werk nodig is om op de lange termijn succesvol te zijn.
Naast ingewikkelde regelgeving, waarvan dit wetsvoorstel een deel oplost, wordt door het SCP ook gewezen op het ontbreken van eenduidige, gemakkelijk toegankelijke regelingen voor werkgevers om mensen met een beperking in dienst te nemen. De staatssecretaris kondigt in dit verband het wetsvoorstel breed offensief aan, waarin maatregelen staan met als doel om arbeidsmarktkansen voor mensen met een arbeidsbeperking te vergroten. Kan de staatssecretaris aangeven wanneer dit wetsvoorstel deze Kamer zal bereiken? Ik begrijp dat iedereen, zowel op het ministerie als bij UWV, heel erg druk is met de noodmaatregelen, maar ik vind het toch ook wel belangrijk om er extra energie in te stoppen, om zo met een goed vangnet te komen voor deze groep, die mogelijk extra zwaar door de crisis getroffen gaat worden. Ik ga er bij de behandeling van dat wetsvoorstel breed offensief graag dieper op in.
De heer Schalk i (SGP):
Ik had gehoopt dat mevrouw De Bruijn iets meer zou zeggen over haar appreciatie van datgene wat nu in de garantiebepaling staat. Van twee maanden is dat naar een jaar gegaan. Ik denk dat mevrouw De Bruijn heel terecht wijst op de coronacrisis, die daar natuurlijk ook weer frustrerend op kan werken. Heeft zij ook ideeën of dat nog wat uitgebreid zou moeten worden, om ervoor te zorgen dat mensen dus niet in de problemen komen? We weten bijvoorbeeld dat in de tijd van hoogconjunctuur, waar mevrouw De Bruijn het zojuist ook over had, ongeveer 68% van de mensen binnen een jaar weer nieuwe werk had. Ik vrees dat bij een economische crisis dat percentage erg zal zakken. Vindt mevrouw De Bruijn met mij dat daar in ieder geval nog naar gekeken moet worden?
Mevrouw De Bruijn-Wezeman (VVD):
Ik denk dat ik daarop min of meer ben ingegaan, maar als ik het goed begrijp, doelt u met uw vraag op die twaalf maanden. Ik zie dat dat klopt. Kijk, voor de crisis heb ik gezegd dat ik dit inderdaad een acceptabele regeling vond, maar de situatie is wel aan het veranderen. De mogelijkheid dat de arbeidsmarkt voor deze mensen waarschijnlijk extra onder druk komt te staan, betekent dat het langer duurt voordat men eventueel weer een baan heeft gevonden. Daarom is de vraag of we die regeling misschien wat meer crisisproof kunnen maken, of om daar in ieder geval serieus met elkaar naar te kijken. Maar nogmaals, in afhankelijkheid van wat de staatssecretaris daar eventueel nog over te zeggen heeft.
De voorzitter:
U vervolgt uw betoog.
Mevrouw De Bruijn-Wezeman (VVD):
Voorzitter. Tot slot het advies van het College voor de Rechten van de Mens, en dan specifiek het advies dat het college aan de regering heeft gegeven om uit eigen beweging zichtbaar te maken hoe wetgeving bijdraagt aan de uitvoering van het VN-verdrag handicap. De regering heeft aangegeven bedenkingen te hebben ten aanzien van de gevolgen van een expliciete toetsing op het VN-verdrag handicap en de mogelijke precedentwerking daarvan voor andere internationale verdragen. Het toetsen van wetsontwerpen aan conformiteit met internationale verdragen is nu een integraal onderdeel van de advisering door de Raad van State. Het lijkt de VVD-fractie ook min of meer ondoenlijk om in dat advies van de Raad van State expliciet te rapporteren over alles waaraan het wetsvoorstel voldoet, in plaats van de huidige werkwijze, waarbij alleen gerapporteerd wordt waarin de situatie níét conform de wetgeving is.
Ik heb daarom nog een tweetal vragen hierover. De eerste is: overweegt de regering — ik moet die vraag aan de regering stellen, omdat er ook andere ministeries bij betrokken zijn — om het College voor de Rechten van de Mens als adviseur en toezichthouder met betrekking tot de implementatie van het VN-verdrag handicap eventueel standaard op te nemen in de consultatierondes bij relevante wetgeving? Dat is bijvoorbeeld ook gebruikelijk bij andere toezichthouders zoals de Autoriteit Persoonsgegevens of de Inspectie voor de Gezondheidszorg. Kan de staatssecretaris toezeggen dat ook deze Kamer wordt geïnformeerd over de uitkomst van het overleg tussen de ministeries van VWS en BZK over het al dan niet haalbaar zijn van de aanvullende toets, die ook al door anderen genoemd is vanmorgen en zoals die wordt voorgesteld door het College voor de Rechten van de Mens? Dat tot slot.
Dank u wel, voorzitter. Ik zie uit naar de beantwoording door de staatssecretaris.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw De Bruijn. Dan is het woord aan mevrouw Oomen.