Verslag van de vergadering van 19 mei 2020 (2019/2020 nr. 27)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 14.30 uur
De heer Gerbrandy i (OSF):
Voorzitter, dank u wel. Dank aan de heer Schalk. Hij is nu geloof ik naar het toilet. Ik hoop niet dat hij om mijn bijdrage de zaal verlaten heeft. In ieder geval mag ik deze plek nu innemen.
Wetsvoorstel 35213 gaat over de jonggehandicapten en de harmonisatie van allerlei regelingen. Ik probeer me te beperken tot een aantal reflecties op dit verhaal. Al zou ik de diepte in willen gaan, sommige dingen snap ik niet eens. Dan moet ik dat dus niet doen. Daarom mijn opmerking dat niemand erop tegen kan zijn dat we jonggehandicapten gaan activeren, en dat we de regelgeving die zo ingewikkeld is dat zelfs deskundigen haar maar moeilijk begrijpen, helder willen maken en willen harmoniseren.
Het betreft hier een heel grote groep Nederlanders. Het zijn er 250.000. Dat is meerdere keren in deze Kamer gezegd. Met nog veel meer familie en iedereen die betrokken is, is dat een substantieel aantal. De zaken die we daarvoor moeten regelen, zijn natuurlijk heel belangrijk. Juist deze mensen, de jonggehandicapten en de kwetsbare mensen, hebben heel veel behoefte aan zekerheid, ondersteuning en participatie in onze maatschappij.
Een beschaving meet ik af aan de omgang met de meest kwetsbaren. De overheid moet een schild zijn voor de meest kwetsbaren. Ik vind dat Nederland een hoogbeschaafd land is. Het moet voor deze groep jongeren dus echt goed geregeld zijn.
Toen deze wet in de maak was, was de coronacrisis er nog niet. Die is er nu wel. Voor alle mensen is dat ongelooflijk zwaar, maar met name voor deze groep mensen. Ware die crisis er niet geweest, dan had ik met dezelfde argumenten dit voorstel voor het wetsontwerp beschouwd. De crisis komt er nog eens extra bij.
Dit wetsontwerp heeft goede zaken: werken moet lonen, Wajongers die gaan studeren, behouden hun rechten, het harmoniseren van regels en de onbegrijpelijke regels eruit halen. Prima! Maar toch deugt dit wetsvoorstel niet. Hele groepen Wajongers gaan er financieel op achteruit. Dat is voor de Onafhankelijke SenaatsFractie niet acceptabel. Voor ons zouden de volgende criteria moeten gelden. Niemand gaat er financieel op achteruit in de groep waarover we het hebben. Iedereen moet de kans hebben om minstens 100% van minimumloon te verdienen. Wajongers moeten ook een functieloon krijgen. Dat zou eigenlijk een grondslag moeten zijn bij de ontwikkeling van deze wetgeving. De Breman- en de maatmanwissel moeten blijven, misschien onder andere begrippen, maar zij moeten verwerkt worden in de nieuwe wet. De garantie — waarover veel is gesproken — is gegaan van twee maanden naar twaalf maanden. De OSF vindt dat die garantie naar drie jaar moet, gezien de omstandigheden nu. Maar ook los van die omstandigheden is het bewezen dat na één jaar gemiddeld nog steeds 42% van de Wajongers geen werk kan vinden. En als vijfde punt: gratificaties worden niet gekort. Dat zijn de criteria van de OSF.
Voorzitter. Ik ken de staatssecretaris als een sociaal bewogen mens, met hart voor de zaak. Ook de mensen die haar helpen, zijn dat. Daar wordt weleens over gesproken, maar ik wil uitstralen dat ik daar vertrouwen in heb. Maar dit wetsvoorstel vind ik niet rechtvaardig. Ik vind het ook niet waardig naar de doelgroep toe en ik vind het ook niet bij de tijd. Dat heeft ook iets te maken met corona.
Een vrij ernstige omissie, die hier meerdere keren is genoemd, is dat het vooraf niet is getoetst door het College voor de Rechten van de Mens. Zij hebben daarvoor een checklist, zoals mevrouw Oomen net ook heeft gezegd. Dat vraagt van ons allemaal, en zeker van de regering, een bepaalde mindset. Ik noem een paar dingen uit het verdrag. Zorgt deze wet ervoor dat alle mensen met een beperking meer zelfstandig en onafhankelijk kunnen zijn? Is dat zo? Als je achteruit zou gaan, ben je dan meer zelfstandig? Een andere vraag in dat verdrag is: worden alle mensen met een beperking hetzelfde behandeld als mensen zonder beperking? Hoe zorgt de maatregel ervoor dat mensen echt mee kunnen doen in de samenleving? Zo kan ik nog een aantal zaken opnoemen waarvan ik het jammer vind dat ze niet voor de totstandkoming van dit voorstel zijn getoetst.
Voorzitter. Ik vind dit wetsvoorstel niet voldragen. Het voldoet mogelijk niet geheel aan het VN-verdrag handicap. Op belangrijke punten kan het verbeterd worden. Daarom vraag ik de staatssecretaris en de regering om dit voorstel terug te nemen. Ik wacht natuurlijk uw antwoord af, maar ik zou eventueel in tweede termijn een motie met die strekking kunnen indienen. Overigens ben ik van mening dat wanneer we een basisinkomen zouden hebben, deze problematiek misschien heel anders aangevlogen zou kunnen worden. U zegt: het is spoedeisend. Maar het is net als met vrienden: beter geen wet, dan een slechte wet.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Gerbrandy. Dan is het woord aan de heer Kox.