Verslag van de vergadering van 26 mei 2020 (2019/2020 nr. 28)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 16.00 uur
Mevrouw De Bruijn-Wezeman i (VVD):
Voorzitter. Ook al is ze eventjes weg, toch wil ook ik mevrouw Pouw-Verweij vanaf deze plaats graag van harte feliciteren met haar maidenspeech, waaruit haar intense betrokkenheid met de zorg bleek. Ik dank haar daarvoor.
Voorzitter. Wij spreken vandaag over het wetsvoorstel om het discriminatoire onderscheid op te heffen tussen bloedverwanten in de tweede graad en anderen die een gezamenlijk huishouden voeren waarbij sprake is van zorgbehoefte. Door opheffing van de discriminerende bepaling in artikel 3, lid 2, aanhef a van de Participatiewet wordt gevolg gegeven aan uitspraken van zowel de Centrale Raad van Beroep als de Hoge Raad. Naar oordeel van de Centrale Raad van Beroep is sprake van een door artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten verboden ongelijke behandeling. In de wetsgeschiedenis is namelijk geen enkel inhoudelijk aanknopingspunt te vinden voor een gerechtvaardigd verschil in behandeling van samenwonende bloedverwanten in de tweede graad en andere niet-bloedverwanten waarbij bij een van beiden sprake is van zorgbehoeften. Ook de Hoge Raad komt tot dit oordeel.
Door de toenmalige staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, onze huidige premier Mark Rutte, is bij de parlementaire behandeling van wat toen nog de Wet werk en bijstand heette, naar voren gebracht dat er geen rechtvaardiging bestaat voor de ongelijke behandeling die het gevolg is van het aanvaarde amendement-Noorman-den Uyl. De bij de wetsbehandeling gevoerde argumentatie om voor bloedverwanten in de tweede graad een uitzondering te maken omdat er slechts sprake zou zijn van een kleine groep mensen die geen inkomen heeft en van een klemmend maatschappelijk probleem, gaat volgens de Centrale Raad van Beroep niet op. Dat sprake is van een relatief kleine groep is op zichzelf geen rechtvaardiging voor ongelijke behandeling van gelijke gevallen. Verder valt niet in te zien waarom bij de bloedverwanten in de tweede graad die een gezamenlijk huishouden voeren vanwege de zorgbehoefte van één van hen, in grotere mate sprake zou zijn van een klemmend maatschappelijk probleem dan bij niet-verwanten in dezelfde situatie, aldus de Hoge Raad.
Voorzitter. Ik heb de Handelingen van de Wet werk en bijstand van toentertijd in de Eerste Kamer er nog eens op nageslagen, maar voor zover ik heb kunnen nagaan, is het genoemde discriminatoire onderscheid in deze Kamer niet aan de orde gesteld. Dat is een omissie voor deze Kamer, die zegt de beoordeling van wetgeving op rechtsstatelijke kwaliteit hoog in het vaandel te hebben. Toegegeven: het ging toentertijd om een veelomvattend wetsvoorstel dat hier voornamelijk op hoofdlijnen is behandeld. Dit onderwerp, dat slechts betrekking had op een kleine groep, is daardoor wellicht aan de aandacht van deze Kamer ontsnapt. De les die ik hier zelf uit leer, voor zover ik me daarvan niet al bewust was, is om extra kritisch te blijven op het beoordelen van geamendeerde wetsvoorstellen.
Maar ik ga terug naar de beoordeling van het reparatievoorstel dat nu voorligt. Net als toentertijd de staatssecretaris en ook de Tweede Kamerfractie van de VVD, die tegen het amendement-Noorman-Den Uyl heeft gestemd, ziet de VVD ook nu geen objectieve argumenten om een uitzondering te maken voor samenwonende bloedverwanten in de tweede lijn. De wetgever zal dit discriminatoire onderscheid moeten opheffen. De discussie gaat nu over de vraag of dit discriminatoire onderscheid moet worden opgeheven door de gewraakte uitzondering te schrappen of door de bloedverwantenbepaling breder toe te passen. De VVD-fractie is daarbij van oordeel dat we bij een brede toepassing spreken over allen die een gezamenlijk huishouden vormen en waarbij sprake is van een zorgbehoefte, dus ook van gehuwden. Wij zien namelijk geen enkele rechtvaardiging om gehuwden anders te behandelen dan ongehuwd samenwonenden die samenleven als zijnde gehuwd. Een bredere toepassing is overigens in strijd met andere wettelijke uitgangspunten. De Hoge Raad concludeert naar aanleiding van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, die dus voorstelde om de uitzondering voor bloedverwanten in de tweede graad ook toe te passen op anderen in een gelijke situatie, dat deze oplossing zich niet duidelijk laat afleiden uit het stelsel van de wet. "Naar het oordeel van de Hoge Raad is de keuze van de Centrale Raad van Beroep duidelijk in strijd met de uitgangspunten van de Participatiewet." Gegeven de staatsrechtelijke verhoudingen is het dan aan de wetgever om een keuze te maken uit de geboden alternatieven, aldus de Hoge Raad.
Met het voorliggende wetsvoorstel ligt de keuze die de regering maakt dan ook voor, namelijk het schrappen van de discriminatoire bepaling, daarmee het uitgangspunt van de Participatiewet respecterend. Daar hecht de VVD grote waarde aan. De Participatiewet regelt immers de bijstand als financieel vangnet om een inkomen te verzekeren op het bestaansminimum voor mensen die tijdelijk of definitief niet kunnen werken. Voor een bijstandsuitkering geldt dan ook dat in de situatie van gezamenlijke huishouding rekening wordt gehouden met de middelen van de partner en met het vermogen. Wanneer dit principe wordt losgelaten in een situatie waarin sprake is van een zorgbehoefte van een van de partners, wordt het fundament onder het vangnetprincipe van de bijstand weggeslagen en zal ineens een hele grote groep toegang krijgen tot de bijstand zonder toets of er voldoende andere middelen van bestaan zijn. Ook de Hoge Raad onderkent dit door te stellen dat dan in strijd met de uitgangspunten van de Participatiewet wordt gehandeld.
De Tweede Kamer steunt het voorstel van de regering en heeft derhalve niet besloten tot een brede toepassing en is daarbij ook weggebleven van de discussie over wat dit zou betekenen voor de uitgangspunten van de Participatiewet. Wij als Eerste Kamer zijn niet in de positie om hier wezenlijk anders mee om te gaan. Wij kunnen de wet slechts aannemen of verwerpen. Dan resteert de vraag wat de consequenties zijn als deze Kamer dit wetsvoorstel onverhoopt niet zou aannemen. Want ik hoor natuurlijk ook de inbrengen van de collega's hier vandaag.
Voorzitter. Minister Donker Curtius motiveerde het bestaan van de Eerste Kamer in 1848 al als volgt. "De taak van de Eerste Kamer is gelegen, niet in het stichten van het goede, maar in het voorkomen van het kwade." Alle beschouwingen van senatoren over hoe men mantelzorgers wil compenseren voor gederfde inkomsten omdat zij liefdevol zorgen voor hun partner, een broer, een zus of een vriend, zijn menslievend, maar vallen in de categorie "het goede willen doen". Echter, dat is niet wat nu van ons wordt verwacht. Alhoewel het een ongeschreven regel is, wordt van de Eerste Kamer verwacht dat de voorstellen worden getoetst op wetgevingskwaliteit. En in de woorden van Donker Curtius moeten we het kwade voorkomen. Naar het oordeel van mijn fractie is het kwalijk als dit wetsvoorstel door deze Kamer wordt verworpen. Wij staan dan namelijk toe dat de verboden ongelijke behandeling voor onbepaalde tijd blijft voortbestaan. Als hoeder van de rechtsstatelijke kwaliteit kan deze Kamer dit toch niet een tweede keer laten gebeuren, zoals toen, bij de behandeling van de Wet werk en bijstand? Ook zou het onze reputatie geen goed doen wanneer dientengevolge de rechter zich genoodzaakt voelt om in te grijpen. Ik wil de staatssecretaris daarom vragen om in te gaan op de mogelijke staatsrechtelijke implicaties van het niet aannemen van dit wetsvoorstel.
Tot slot, voorzitter, het overgangsrecht. Daarin is bepaald dat bestaande gevallen nog 24 maanden gebruik kunnen maken van de huidige uitzondering. Kan de staatssecretaris aangeven hoe zij erop toe gaat zien dat gemeenten deze tijd goed benutten om alle beschikbare instrumenten in te zetten om betrokkenen optimaal te ondersteunen? Ik doel niet alleen op inkomensondersteuning, maar gemeenten moeten vooral ook bewerkstelligen dat de mogelijkheden vanuit de zorgwetten optimaal worden ingezet, zoals bijvoorbeeld een zorgpakket thuis of een pgb — het is al genoemd vandaag — zodat de zorg voor de ernstig zieke verwant in de thuissituatie waar mogelijk in ieder geval kan worden voortgezet.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw De Bruijn. Dan is nu het woord aan de heer Schalk van de fractie van de SGP.