Plenair Rietkerk bij behandeling Wet straffen en beschermen



Verslag van de vergadering van 15 juni 2020 (2019/2020 nr. 31)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 19.25 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Rietkerk i (CDA):

Dank u wel, voorzitter. De fractie van het CDA is blij met de behandeling van dit wetsvoorstel Wet straffen en beschermen, omdat naar ons idee daarmee de geloofwaardigheid en de legitimiteit van ons strafrecht worden gediend en daarmee ook het draagvlak hiervoor. Straffen dienen immers uiteindelijk te worden uitgezeten. Natuurlijk moet die tijd nuttig worden besteed; ik kom daar straks nog op terug. Maar een straf waarvan een derde vrijwel automatisch wordt kwijtgescholden en op de helft al wezenlijke vrijheden biedt, levert veel onbegrip op in onze samenleving.

Tegelijkertijd wordt met dit wetsvoorstel veel meer geregeld dan alleen die verkorting van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Het wetsvoorstel is bijvoorbeeld niet gelijk aan het schrappen van de vervroegde invrijheidstelling. Die was er wel bij het opheffen van de verjaringstermijn van achttien jaar bij zeer ernstige delicten. Collega Dittrich en ik hebben daar in 2002 een initiatiefwetsvoorstel voor ingediend. Het initiatiefwetsvoorstel schrapt de verjaringstermijn voor delicten waarop levenslange gevangenisstraf is gesteld. Met dat voorstel is ervoor gezorgd dat verdachten van ernstige delicten bij meer bewijs na achttien jaar toch nog berecht en veroordeeld kunnen worden. De behandelprocedure van dat wetsvoorstel heeft daarentegen jaren geduurd. Het initiatiefwetsvoorstel, inmiddels Dittrich/Van Haersma Buma, is op 6 september 2005 in deze Kamer zonder stemming aangenomen.

Het CDA kan dus instemmen met de behandeling van het voorliggend wetsvoorstel. Het heeft er al even gelegen en de procedure is ook wat ons betreft lang genoeg geweest. Zoals gezegd, wordt er met dit wetsvoorstel meer geregeld dan alleen die verkorting van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Want de periode van een veroordeelde gedetineerde wordt anders vormgegeven. Vanaf dag één wordt al waarde gehecht aan iemands gedrag. Mevrouw Bikker sprak over een gepersonaliseerde aanpak en daar sluit ik me bij aan. Een gedetineerde kan niet alleen meer activiteiten verdienen, maar ook vrijheden krijgen zoals verlof en uiteindelijk een voorwaardelijke invrijheidstelling. Goed gedrag wordt beloond en slecht gedrag heeft consequenties.

De praktijk leert ons nu dat mensen nauwelijks langer dan twee jaren worden gevolgd. Dat betekent dat de mensen die nu eerder in vrijheid worden of zijn gesteld, gewoon een soort strafkorting krijgen, waar niets effectiefs mee wordt gedaan. Dat vinden wij niet geloofwaardig. In dit wetsvoorstel krijg je een straf en voor een deel mag je werken aan terugkeer. Dat is ook goed. Dat laatste is namelijk een belangrijk onderdeel van deze wet. Vanaf dag één wordt er gekeken hoe je je gedraagt. Je stimuleert, met andere woorden, goed gedrag. Uiteindelijk willen we dat op het moment dat iemand naar buiten gaat er heel kritisch wordt gekeken naar hoe iemand zich gedraagt, en op een bepaald moment ben je daarmee klaar. Overigens kunnen de gevaarlijkste gedetineerden altijd nog levenslang toezicht krijgen. Dat is ook een stelling.

Dan ga ik even naar de positie van slachtoffers toe. Het is goed dat slachtoffers meer positie hebben gekregen in het wetsvoorstel, ook via het amendement-Van Toorenburg/Van Wijngaarden. De minister beschermt terecht minderjarigen, die niet hoeven te worden geconfronteerd met daders van ernstige zedendelicten bijvoorbeeld. Maar geldt hetzelfde niet expliciet ook voor de nabestaanden van geweldsslachtoffers? Voor hen zou wat ons betreft ook moeten gelden dat niemand in de buurt kan komen. Zijn er mogelijkheden via het bestuursrecht om via een verhuisplicht of in ieder geval een woonverbod de slachtoffers langer te laten beschermen, dus ook na de vervroegde invrijheidstelling, of om bijvoorbeeld een burgemeester via het bestuursrecht in uitzonderlijke gevallen bij ernstige gewelds- en zedendelicten te laten kijken of het iemand toch kan worden verboden dicht bij het slachtoffer neer te strijken, zoals ik dat noem? Kan de minister wellicht via bestuursrechtelijke en/of strafrechtelijke voorwaarden gekoppeld aan invrijheidstelling bekijken of dat een oplossing kan zijn? Onze fractie is geïnteresseerd in het antwoord.

Voorzitter. De fractie van het CDA is ingenomen met het feit dat de voorwaardelijke invrijheidstelling uiteindelijk korter en niet meer automatisch wordt gegeven. Natuurlijk hebben wij ook oog voor het rehabiliterende effect van een ruime voorwaardelijke invrijheidstelling en voor het feit dat iemand geleidelijk terug moet keren. Er zal wellicht een hele kleine groep zijn die zich nergens iets aan gelegen laat en die uiteindelijk altijd gevaarlijk zal blijven. Dat is het huidige stelsel zo, maar ook in het toekomstige stelsel. Hoe kunnen we dit voorkomen, vraag ik de minister.

Mevrouw Veldhoen i (GroenLinks):

Ik ga nog even terug. U zegt dat twee jaar voldoende is voor begeleiding en re-integratie, maar tegelijkertijd zegt u dat voorkomen moet worden dat bijvoorbeeld een zedendelinquent nadien, na die twee jaar, zomaar ergens neer kan strijken. Maar dat is nou precies mogelijk met de huidige vi. Als iemand in dit geval bijvoorbeeld zes jaar vi heeft, dan kun je zes jaar lang iemand aan de leiband houden, voorwaarden stellen en zeggen: u mag daar niet wonen, u mag daar niet werken, u mag geen drugs gebruiken, u moet een dagbesteding hebben. Doet iemand dat niet, dan kan de vi worden herroepen en wordt iemand gewoon weer vastgezet. Dat middel was er dus al met de huidige wetgeving. Hoe ziet u dat in de toekomst? Dit komt juist te vervallen. Eigenlijk zegt u: moeten we het dan niet bij het oude houden? Of zie ik dat verkeerd?

De heer Rietkerk (CDA):

Ik heb een aantal vragen gesteld over de praktijk en de geloofwaardigheid van het huidige systeem met een soort strafkorting. U vraagt aan mij, via de voorzitter, hoe ik over die twee jaar denk. Daar kom ik straks nog op terug, want ik heb daar ook best een paar vragen over. Wij zullen uiteindelijk met het wetsvoorstel in de hand, mede op basis van de antwoorden van de minister, tot een afweging komen. U zult straks merken aan mijn vragen dat ik ook op dit punt een vraag zal stellen.

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):

Via de voorzitter — ik moet het nog leren — heb ik toch nog een vraag over de gedragsbeïnvloedende werking van de vi. Je kunt als reclassering iemand zes jaar lang als het ware aan een leiband houden. Als iemand niet luistert naar de reclassering, kun je iemand vastzetten en dat gebeurt ook in de praktijk. Vindt u dat een goed stelsel? Wat vindt u daarvan? Kunt u daar antwoord op geven?

De heer Rietkerk (CDA):

Ik heb net iets gezegd over de praktijk. We hebben ook in de stukken kunnen teruglezen wat de praktijk is. Ik kom straks nog terug op de praktijk. Als het gaat om woningbouwcorporaties, als het gaat om de reclassering en als het gaat om penitentiaire programma's van de Dienst Justitiële Inrichtingen, heb ik op dit moment ook een aantal bezwaren tegen het huidige stelsel, ook qua geloofwaardigheid. Wij zullen een afweging maken. Dit is wat ons betreft een stap vooruit; ik heb daar al een duiding aan gegeven. Maar wij hebben ook nog wel een paar kernvragen om tot een uiteindelijk oordeel te komen.

De voorzitter:

De derde, mevrouw Veldhoen.

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):

Maar goed, u wilt dat iemand aanwijzingen kan krijgen en moet opvolgen, bijvoorbeeld: je mag daar niet wonen, je mag daar niet werken. Ik constateer — het is aan u of u het daarmee eens bent — dat deze nieuwe wet, de Wet straffen en beschermen, een verslechtering oplevert ten opzichte van de situatie zoals die nu is.

De heer Rietkerk (CDA):

Op dit moment is het al zo — u kent de situaties — dat mensen wonen in de omgeving van slachtoffers, of het nou in Harderwijk is of in andere plaatsen. Je ziet dat het huidige stelsel, het huidige systeem gewoon niet werkt. En ik vraag dus in het verlengde van dit wetsvoorstel of de minister een paar antwoorden kan geven, omdat ik zorgen heb of het bestuursrechtelijk en ook strafrechtelijk nog wat instrumenten biedt, bijvoorbeeld voor een burgemeester. Die kan dat nu ook al, maar je ziet dat er dan op sommige plekken eerst wat moet gebeuren, dat dan de hele wijk in brand gaat, ook letterlijk en figuurlijk, en dat er dan alsnog wordt ingegrepen en iemand wordt verwijderd. Dat wil ik voorkomen, dus ik ben voor een preventieve maatregel via het bestuurs- of strafrecht.

Voorzitter. De regering onderbouwt de maximale twee jaar vervroegde invrijheidstelling onder andere met het gegeven dat de gemiddelde termijn van de vi-proeftijd anderhalf tot twee jaar duurt. Het zijn echter langgestraften — volgens mij is dat ook een vraag van mevrouw Veldhoen — met een gevangenisstraf van zes jaar of langer, die door de maximering van de termijn geraakt kunnen worden. Klopt het dat de gemiddelde termijn van de vi-proeftijd onder deze groep hoger ligt? En hoe beoordeelt de minister voor de groep langgestraften die maximale termijn van twee jaar?

Voorts vragen de leden van de CDA-fractie zich af op welke wijze langdurig verlof en/of verlof voor extramurale arbeid opgelegd wordt, en wat de gemiddelde duur van het verlof voor extramurale arbeid is. Het antwoord van de minister kan ons nog meer duidelijkheid geven, waardoor er minder behoefte bestaat aan een onbeperkte vi.

De leden van de CDA-fractie steunen de mogelijkheid dat bij ernstige gewelds- en zedenmisdrijven de proeftijd na de vi meerdere keren kan worden verlengd. En als de vi op twee jaar gemaximeerd wordt en de proeftijd na vi niet mogelijk is als er geen vi is opgelegd, ziet onze fractie het risico dat deze zwaargestraften waarschijnlijk kunnen afzien van vi. De regering merkt op dat dat niet vaak voorkomt, maar de vi -termijn is op dit moment ook nog niet op twee jaar gemaximeerd. De zwaargestraften die afzien van vi hebben dan geen vi en geen proeftijd na de vi, terwijl juist de zwaargestraften meer begeleiding nodig hebben bij de terugkeer in de maatschappij. Ook vorige fracties gingen daarop in.

Wat is volgens de minister in het licht hiervan het effect van het wetsvoorstel op de recidive onder deze groep zwaargestraften? En wat betekent dat dan vervolgens voor de reclassering, voor de woningbouwcorporaties en de betrokken gemeenten; met andere woorden, voor de ketenpartners? Op welke wijze kan de minister stimuleren in die gevallen het gedrag te verbeteren en herbeoordeling aan te vragen? Dit om uiteraard te voorkomen dat veroordeelden zonder vi en proeftijd weer vrijkomen, want dat is een gedeelde zorg.

Het CDA vraagt ook aandacht voor slachtoffers van ernstige delicten. Zouden rechters niet langere straffen opleggen in het kader van de proportionaliteit ten opzichte van de ernst van het delict, vanuit de verwachting dat de vi minder vaak zal voorkomen en minder lang duurt? Dit ligt een beetje in het verlengde van wat ik net vroeg. Dit zou het slachtofferbelang, dat we belangrijk vinden, en het recidiverisico — gedurende detentie kan er geen delict meer worden gepleegd — negatief kunnen beïnvloeden. Dan ontstaat er naar ons idee spanning op de uitgangspunten van dit wetsvoorstel. Mijn vraag aan de minister is: hoe ziet u die ontwikkeling?

Dan het Openbaar Ministerie. In de huidige cijfers uit de memorie van toelichting blijkt dat het OM niet altijd aan het juiste eind trekt. De percentages staan daar aangegeven: in 12% tot 24% wees de rechter een verzoek tot het achterwege blijven van de vi af, en 3% tot 8% van de vorderingen werden niet-ontvankelijk verklaard. Ook in het geval van herroeping zie je dat nog steeds: rond de 25% van de vorderingen wordt afgewezen. En de veroordeelde kan in het nieuwe stelsel bij de rechter een bezwaarschrift indienen tegen de beslissing van het Openbaar Ministerie om geen voorwaardelijke invrijheidstelling te verlenen of om de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk te herroepen. In het huidige systeem is er eerder in deze processen tussenkomst van de rechter of rechter-commissaris. De CDA-fractie heeft hier een aanvullende vraag over. Uit — ik kort het even af — het EVRM volgt dat alleen een rechter op grond van een wettelijke grondslag kan oordelen over vrijheidsontneming. In het geval van vi is er natuurlijk al geoordeeld door een rechter dat iemand wordt opgesloten. Maar onze fractie vraagt de regering een toelichting te geven, en of ze wel goed genoeg kan onderbouwen, ook hier in deze Kamer, dat het feit dat het OM in deze gevallen alleen beslist over het wel of niet verlenen en herroepen van de vi, een toets aan het EVRM kan doorstaan.

Dan kijken we verder naar de cijfers van het OM en dan zien we — ik gaf het al aan — dat bij bijna een kwart, zo'n 25%, een verkeerde inschatting wordt gemaakt. Kloppen die cijfers, vraag ik de minister. En als die cijfers kloppen, vraag ik de minister wat het kabinet in deze situatie doet. Neemt u daar genoegen mee of heeft u een taakstelling, een percentage, om dat fors naar beneden te brengen? Wat zijn de gedachten van de minister daarover? En als deze 25% van de gevallen ook in het nieuwe stelsel een trend blijft, dan zal 25% van de gevallen beslecht worden op basis van een verkeerde inschatting, zonder tussenkomst van de rechter. Pas na het indienen van een bezwaarschrift bij de rechter kan de veroordeelde zijn gelijk krijgen. En als je dan bedenkt dat de vi maar twee jaar duurt, vraagt de CDA-fractie zich af of dat wel voldoende toegang tot de rechter biedt.

Wanneer vervolgens een bezwaarschrift door de veroordeelde bij de rechter wordt ingediend, zal de rechter de beslissing van het OM marginaal toetsen; anderen hebben daar ook al over gesproken. De rechter zal dus geen geheel nieuwe afweging maken, maar enkel kijken of het OM tot een redelijke beslissing is gekomen. Hoe zit het dan op de momenten dat het OM op basis van verkeerde feiten tot een beslissing komt, vraag ik de minister. Verder sluit ik kortheidshalve aan bij de vragen van mevrouw Bikker. In de memorie van antwoord van 15 januari zie ik dat er hierover al wel vragen zijn gesteld. Ik dacht dat dat onder andere door de GroenLinksfractie en de ChristenUnie is gedaan. Het antwoord komt er kort gezegd op neer dat die waarborgen van het EVRM niet gelden, omdat de vi-regeling onderdeel is van de tenuitvoerlegging. Worden het EVRM en het EHRM niet te licht ingeschat? Kan de minister het feit dat het OM als enige beslist over bijvoorbeeld de herroeping nog een keer toelichten hier in dit debat?

Tot slot de keten en het overgangsrecht. De reclassering gaf aan dat in de uitvoering nu toch blijkt dat het levenslange toezicht ingewikkeld op te leggen is als iemand helemaal niet, zelfs geen dag, voorwaardelijk in vrijheid is gesteld. Als we met elkaar zeggen dat gevaarlijke mensen levenslang toezicht moeten hebben, moeten we kijken hoe we dat ook vorm kunnen geven in de uitvoering.

Het CDA vraagt aandacht voor de toedeling van taken aan de ketenpartners, bijvoorbeeld aan de gemeenten en de reclassering. Vanuit de praktijk hoor ik dat ex-gedetineerden toch vaak tussen wal en schip vallen of dreigen te vallen bij de dienstverlening. Niemand voelde zich daar echt verantwoordelijk voor. Kan de minister namens de regering toezeggen dat er wel voldoende middelen, kennis en kunde zullen zijn bij de Dienst Justitiële Inrichtingen, de gemeenten en ook de reclassering? En kan de minister ook een toezegging doen in lijn met de vragen van mevrouw Bikker over hoe hij naast pilots, die altijd nodig zijn, de duurzame ondersteuning daarvan ziet? Ook het CDA hecht aan een duidelijk antwoord van de minister op dit punt.

Voorzitter. Er zitten nogal een aantal bijzonderheden in het wetsvoorstel. We hebben het oude stelsel, dat al langer meeloopt, en straks het nieuwe stelsel. De CDA-fractie wil van de minister weten hoe hij ervoor zorgt dat het gevangeniswezen dit aankan en dat we dus penitentiaire programma's hebben die nog wel op de oude manier lopen en niet meer op de nieuwe manier. Hoe gaat de minister daarmee om?

Ook de overgang van het oude recht naar het nieuwe recht vraagt aandacht. Ik heb begrepen dat onder anderen meneer Dittrich en mevrouw De Blécourt daar ook op zullen ingaan. Wij sluiten ons kortheidshalve in ieder geval bij de vragen aan dit zij op dat punt zullen stellen. Onze fractie is het aangelegen dat de ketenpartners en zeker het gevangeniswezen de combinatie van het oude en het nieuwe stelsel kennen en herkennen en daar helder over kunnen communiceren, zowel naar binnen als naar buiten toe. Graag een toelichting op dit punt van de minister.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Rietkerk. Dan is het woord aan mevrouw De Blécourt-Wouterse namens de fractie van de VVD.