Plenair Huizinga-Heringa bij voortzetting behandeling Aanvullingswet natuur Omgevingswet



Verslag van de vergadering van 30 juni 2020 (2019/2020 nr. 34)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 14.56 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Huizinga-Heringa i (ChristenUnie):

Voorzitter, dank u wel. We behandelen vandaag de Aanvullingswet natuur Omgevingswet. Het uitgangspunt van de Omgevingswet is het vergroten van de bestuurlijke afwegingsruimte binnen de doelen van de wet en de overige wettelijke bepalingen, waarbij het adagium is "decentraal, tenzij". De bedoeling van de Omgevingswet is vereenvoudiging: meer sturingsruimte voor decentrale overheden, minder sturing op gedetailleerde normen, meer sturing op doelen. Dat betekent een wet die ertoe zal moeten leiden dat de verschillende belangen die een rol spelen bij de invulling van de fysieke leefomgeving kunnen worden gewogen en dat deze afweging zal leiden tot een evenwichtige omgevingsvisie en een omgevingsplan. Het is daarom van belang dat alle onderdelen van de fysieke leefomgeving een plek vinden in deze wet, ook de natuur.

De WMB is van kracht geworden in 2017. Ten tijde van het opstellen en invoeren van deze wet is al rekening gehouden met een toekomstige inpassing van de WMB in het stelsel van de Omgevingswet. De overgang is daarom beleidsarm, stelt de minister. Dat is zo, maar toch verandert er wel het nodige. De insteek vanuit de Omgevingswet is anders. Daar past de Aanvullingswet natuur zich bij aan. Je kunt ook zeggen dat het werken vanuit de regels, "nee, tenzij", verandert in werken vanuit vertrouwen, "ja, mits". Dat werken vanuit vertrouwen is gericht op het "wat", het bereiken van doelen. Dat is een verandering die past in het stelsel van de Omgevingswet. Het is ook een manier van werken die zich zal moeten bewijzen.

Die nadruk op vertrouwen blijkt ook uit de antwoorden van de minister op onze vraag, en op die van anderen, waarom zij de uitgewerkte wettelijke afstemmingsregels uit de WMB niet heeft overgenomen in de Omgevingswet. De minister heeft ervoor gekozen om aan te sluiten bij artikel 2.2, waarin een algemene opdracht tot onderlinge afstemming staat. In de memorie van toelichting verwijst de minister naar de bestaande afspraken en eventuele nadere bestuursakkoorden.

Dit is een ingrijpende verandering ten opzichte van de WMB. Als reden geeft de minister aan dat zij uitgaat van vertrouwen tussen bestuursorganen. Overheden worden geacht in staat te zijn belangen af te wegen, waarbij afstemming en samenwerking met andere overheden vanzelfsprekend is. Het is daarom niet nodig om gedetailleerde overleg- en afstemmingsbepalingen op te nemen.

Deze nadruk op vertrouwen spreekt mijn fractie aan. Die doet ook recht aan de eigen verantwoordelijkheid van de verschillende overheden. Maar vertrouwen vraagt wel om verantwoording achteraf. En waar het vertrouwen niet gerechtvaardigd blijkt, zal de regering toch de mogelijkheid moeten hebben om in te grijpen. De minister heeft in de beantwoording verwezen naar de ladder van interventie en de uiteindelijke mogelijkheid om in de plaats te treden van provincies. Het is voor mijn fractie duidelijk dat zo'n actie pas in het uiterste geval ondernomen kan worden. Liefst wordt die voorkomen. Tegelijk kan de impact van onvoldoende samenwerking of overleg leiden tot grote maatschappelijke onrust.

Ter illustratie roep ik de gebeurtenissen van een aantal maanden geleden in herinnering. Tijdens de stikstofimpasse bereikte de minister een akkoord met boerenorganisaties over hoe om te gaan met een aantal regels rond stikstof. Bij de uitwerking die provincies daaraan gaven, bleken de provincies deze regels verschillend uit te werken: anders dan de bedoeling van de minister en onderling ook verschillend. Het leidde tot een enorme onrust onder de boeren, die deze uitwerking van de regels direct in hun portemonnee voelden.

Kan de minister nog eens aangeven waarop zij haar overtuiging baseert dat de uitgewerkte wettelijke afstemmingsregels uit de WMB niet overgenomen hoeven te worden in de Omgevingswet?

In de beantwoording lees ik dat de Omgevingswet binnen vijf jaar zal worden geëvalueerd. Dat is een gebruikelijke termijn, maar ook wel een behoorlijk lange tijd. Mevrouw Kluit wees er ook al op: als we de termijn van de WMB daarbij optellen, dan spreken we over een hele lange tijd. Wil de minister ingaan op de vraag hoe zij de monitoring en evaluatie van deze wet voor zich ziet? Zal de evaluatie door een onafhankelijke commissie plaatsvinden?

Daarnaast is er de vraag hoe de minister gaat ingrijpen wanneer blijkt dat er toch onvoldoende onderlinge afstemming is tussen de bestuursorganen, met negatieve gevolgen voor de natuurbescherming. Zij zal daar toch geen vijf jaar mee wachten. Graag een reactie.

De Natura 2000-gebieden vormen binnen de natuur een aparte categorie, omdat daar vooral Unierechtelijke regels op van toepassing zijn. De vergroting van de afwegingsruimte van de lagere overheden — het doel van de Omgevingswet — is hier lastiger. Toch zijn er wel gebieden waar enige ruimte is voor belangenafweging, schrijft de minister. Dat is bijvoorbeeld het geval bij een keuze voor mitigerende maatregelen en bij een ADC-toets. Kan de minister daar nader op ingaan? In welke gevallen zouden deze maatregelen of toets aan de orde kunnen komen? Aan wie wordt de uitkomst van deze maatregel of toets voorgelegd?

Mijn fractie heeft een enkele vraag over de instandhoudingsregels die gelden bij de Natura 2000-gebieden. De natuur past zich aan de klimaatverandering aan. Dit kan betekenen dat natuur verandert: niet teruggaat in diversiteit, maar wel van samenstelling verandert. Geeft het Unierecht de ruimte om de instandhoudingsregels aan te passen?

Voorzitter. De regels die betrekking hebben op de bescherming van de natuur, komen op diverse plaatsen in de Omgevingswet terecht. Dat heeft tot gevolg dat de verschillende afspraken en regels met betrekking tot de natuurbescherming, niet duidelijk en in samenhang met elkaar in de wet bekeken kunnen worden. Je zou kunnen concluderen dat door deze versnippering het belang van natuurbescherming niet meer helder in de wet verankerd is en dat, bij de afweging van belangen, het natuurbelang over het hoofd gezien kan worden. Een andere zienswijze is dat, doordat op meerdere plaatsen in de wet het belang van natuurbescherming naar voren komt, de natuur juist beter in de wet geïntegreerd is en een duidelijker rol zal spelen in de integrale afweging. Dezelfde twee zienswijzen zijn ook mogelijk bij de natuurvisie die opgaat in de omgevingsvisie. Is dat een versterking of een verzwakking van het aandeel van de natuur?

Mijn fractie kan beide gedachtegangen volgen. Op dit punt geven wij het wetsvoorstel het voordeel van de twijfel, maar wij dringen erop aan dat bij de monitoring en bij de evaluatie, waar ik al eerder naar verwees, expliciet naar dit punt gekeken wordt. Wordt het natuurbelang voldoende meegenomen? Wordt de natuur voldoende beschermd?

Voorzitter. Het is de bedoeling dat de Omgevingswet de overheden de kans geeft om te komen tot een afgewogen omgevingsvisie en een afgewogen omgevingsplan. De burger, de initiatiefnemer, zal daar voordeel van hebben. Het aanvragen van een vergunning wordt eenvoudiger en overzichtelijker en zal sneller gaan, schrijft de minister. Voorwaarde daarvoor is wel dat er een duidelijk en overzichtelijk DSO is, waar de initiatiefnemer, de betrokken burger, de juiste informatie kan vinden, die hem in staat stelt om een inschatting te maken van zijn kansen op een vergunning. Kan de minister ingaan op de stand van zaken rond het DSO op dit moment? En zijn er in het traject van de aanvullingswet natuur specifieke eisen waardoor opname in het DSO extra moeilijk wordt?

Mevrouw Kluit i (GroenLinks):

Ik ga even terug naar het vorige punt: het voordeel van de twijfel en de overgang van natuurvisies naar omgevingsvisies. Is de ChristenUniefractie ook bekend met het rapport waarvoor al onderzoek gedaan is naar hoe die omzetting plaatsvindt, waar ik eerder naar verwees?

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

Op dit moment heb ik dat rapport niet helder voor ogen.

Mevrouw Kluit (GroenLinks):

Daarin werd op twee aspecten geconstateerd dat daar waar de omgevingsvisies klaar waren en natuurvisies zijn overgenomen, de kwaliteit achteruitging. Een. Het veralgemeniseerde, dus het werd minder specifiek. Het andere punt was dat er werd volstaan met één hoofdstuk over natuur, in plaats van dat het, zoals werd beoogd, juist als het ware door al die andere beleidsterreinen heen vaarde. Zou de ChristenUnie-fractie in de vraag naar de monitoring en evaluatie specifiek deze punten uit willen lichten?

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

Als ik vraag naar monitoring en evaluatie, neem ik aan de alle punten die van belang zijn, daarin worden meegenomen, en natuurlijk zijn dat dus ook deze punten.

Voorzitter. Mijn fractie waardeert de helderheid van de minister wat betreft het onderwerp stikstof, in het licht van het laatste rapport-Remkes. Te zijner tijd zullen we dit onderwerp uitgebreid met de minister bepreken.

Samenvattend. Mijn fractie heeft een positieve insteek wat betreft deze wet. Maar deze wet zet wel een aantal veranderingen in gang. Daarom wil ik nogmaals benadrukken dat wij het van groot belang vinden dat de uitwerking van deze wet op alle gebieden die van belang zijn zorgvuldig wordt gemonitord en geëvalueerd, ook door een onafhankelijke commissie, zodat ingegrepen kan worden wanneer dat nodig zou zijn, en dat dat tijdig kan.

Voorzitter, dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Huizinga. Dan geef ik graag het woord aan mevrouw Teunissen namens de Partij voor de Dieren.