Verslag van de vergadering van 30 juni 2020 (2019/2020 nr. 34)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 19.56 uur
De heer Rietkerk i (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Allereerst dank ik beide ministers voor het beantwoorden van de vragen van de CDA-fractie. Ik begin met een reactie op de inbreng en de antwoorden van de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en ik eindig met een reactie op de bijdrage en de antwoorden van de minister van Binnenlandse Zaken.
Minister Schouten heeft wat ons betreft helder aangegeven hoe het zit met deze wetgeving. Het is een technische exercitie, want het is een beleidsneutrale overzetting, maar relevant is dat natuurdoelen naar ons idee beter worden geborgd in de Aanvullingswet natuur van de Omgevingswet, al dan niet met instructievoorschriften. Uiteindelijk is het provinciaal bestuur er wel verantwoordelijk voor om in de omgevingsvisie niet alleen natuur, maar ook andere elementen integraal een plek te geven. Het zal ook rekening houden met instructies, want anders kan het die niet vertalen in verordeningen, die weer rechtstreeks doorwerken in de gemeentelijke omgevingsvisies of bestemmingsplannen, zoals we vroeger zeiden. Ik hecht eraan om hier te zeggen dat het gesprek, dus het debat over de verantwoording hiervoor, tussen Provinciale Staten en het dagelijks bestuur, Gedeputeerde Staten, de laatste tijd beter op gang is gekomen dan wij weleens op papier zagen bij een aantal provinciehuizen, om het zo maar te zeggen. Er zit differentiatie, maar ik hecht eraan om niet alles naar het landelijk bestuur te trekken als het gaat om de natuurgebieden buiten de Natura 2000-gebieden, want Natura 2000 valt onder de regieverantwoordelijkheid en de inhoudelijke verantwoordelijkheid van dit kabinet en van deze minister in het bijzonder. In uw antwoorden heeft u mij ervan overtuigd hoe dit in elkaar zit.
Ik geef ook een reactie op de bijdrage van een aantal mensen die hart voor de natuur hebben en eigenlijk zeggen: ga meer vanuit doelen werken. In feite omarmde de minister dat ook. Dat vraagt, zoals mevrouw Klip net aangaf, flexibiliteit, niet zomaar, maar in relatie tot de natuurlijke dynamiek — denk aan Grevelingen — en klimaatverandering in algemene zin. Dat vraagt om vanuit die doelen opnieuw te kijken via heroriëntatie, actualisatie en de minister noemde het woord "doorlichting". Het is mij duidelijk geworden dat tussen 2006 en 2013 de doelen zijn gebouwd en de begrenzingen zijn gelopen. Ik dacht dat het vanaf 2000 was, gezien Natura 2000, maar ik heb geleerd dat dat niet zo is. We zijn nu zeven jaar verder dan die laatste begrenzing, mogelijk waren er in 2013-2014 nog één of twee gebiedjes, en we zien uit naar de actualisatie en doorlichting van die gebieden, door de bril van de doelen, want die staan centraal, maar we willen ook ruimte voor de flexibiliteit van de natuurlijke dynamiek en de klimaatverandering om ook het goede voor de leefomgeving en dus voor die natuur te doen. Zo hebben we niet zozeer een toezegging gehad, maar wel een antwoord dat in 2020 die heroriëntatie of doorlichting is afgerond. Het is goed om daar dan opnieuw met beide Kamers over in gesprek te gaan.
Dan de bufferzones en de compensatie — ik neem die even bij elkaar vanwege de tijd — in het Natuurnetwerk Nederland. Het kan er natuurlijk ook buiten, maar de regeling geeft wel die ruimte. Ik merk zelf in den lande dat als landgoedeigenaren met beheervergoedingen willen werken — dan zitten ze in het Natuurnetwerk Nederland — ze best via afwaardering van gronden en pachtsituaties de natuur dichterbij willen brengen. Dat zit in dat nationaal natuurnetwerk. Dat bedoel ik met een krachtige impuls, want anders gebeurt er niet wat, die je binnen die ruime ruimtelijke begrenzing robuuster kunt maken. De beheervergoedingen voor landgoedeigenaren en agrarische ondernemers heb je dan nodig.
In mijn eerste inbreng namens onze fractie heb ik gezegd dat het om natuurinclusieve landbouw gaat én landbouwinclusieve natuur. Het is geen of-of maar en-en naar ons idee. Dat vraagt maatwerk in gebiedsgerichte processen en het is heel mooi dat ook Europees beleid daarop wordt gericht. Ik begreep vanuit het kabinet dat de minister haar best doet om uiteindelijk dat beleid zo bij te stellen dat de collectieven van agrarisch natuurbeheer daardoor een structurele financiering krijgen. Dat is ook nodig.
Ik heb een vraag aan de minister van Landbouw, Natuur en Visserij. Als de maatschappelijke opgave door ondernemers of ondernemerschap, dat kan Natuurmonumenten zijn, maar ook een agrariër of een landgoedeigenaar, die we allemaal willen, via groene en blauwe diensten — we hebben het vaak over groenen diensten, maar ik kijk naar blauwe diensten, gelet op het klimaat — geld vraagt via de beheersvergoeding, draagt dat bij aan het tegengaan van de verdroging en de knelpunten met stikstof. Ik vraag de minister of het gemeenschappelijk landbouwbeleid daarop gaat aansluiten en of zij verbinding ziet met de extra middelen die er voor die knelpunten zijn; middelen die ook ontwikkelruimte geven.
Voorzitter. Dan het meerjarig inzicht in de financiering. Die vraag is wat ons betreft onvoldoende beantwoord. De minister had het over 300 miljoen en in 10 jaar 3 miljard. In de krant stond 500 miljoen en 5 miljard, maar ja, dat is de krant. Graag even een toelichting daarop. Is de minister 2 miljard verloren of is die elders neergezet? Ik heb gevraagd of het nou niet nodig is om de knelpunten met betrekking tot de realisatie van Natura 2000 daar op te lossen, zodat je ook ontwikkelruimte hebt en de aanpak van stikstof de komende maanden al kan beginnen. Is dat mogelijk of is dat wishful thinking?
Dan de uitvoerbaarheid van wet- en regelgeving. Dat is ook een taak van de Eerste Kamer. Grevelingen is in het meenemen van collega Janssen wat mij betreft beantwoord. Met het Wierdense Veld blijft er dus één vraag over. Het gaat niet om een spanning tussen natuur aan de ene kant en economie aan de andere kant. Het gaat om onverenigbare maatschappelijke doelen van algemeen belang, het gaat om waterwinning. Ik zou graag inzicht krijgen in dit proces en in ieder geval wil ik eind van het jaar een brief ontvangen over de stand van zaken, want het heeft te lang geduurd wat deze casus betreft.
Tot slot, twee punten met betrekking tot de bijdrage en de antwoorden van de minister van Binnenlandse Zaken. Het is heel helder hoe vanuit de systematiek van de Omgevingswet en ook de doelen consistent wordt doorgeredeneerd, ook richting de Aanvullingswet natuur en de besluiten die met betrekking tot de natuur worden genomen. Dat helpt in de verduidelijking van het systeem. Volgens mij moeten we dat met elkaar blijven uitleggen, omdat er weleens misverstanden zijn. Als zouden wij hier vandaag de grote decentralisatie natuur aan de orde hebben, maar dat is niet zo. Dat was al veel langer het geval. Het is een systeemoverschrijding die nu ook al in de Natuurbeschermingswet zit.
Voorzitter. Ik heb twee vragen, of punten. De eerste vraag ligt op het snijvlak van de beide ministers. Hij gaat over de digitale systemen, dus ik stel hem toch maar aan de minister van Binnenlandse Zaken. Tegelijkertijd gaat hij over het thema natuur en landschap. Ons is in de technische briefing heel duidelijk gebleken dat de basis van natuur en landschap en de data in het systeem zullen komen, meteen bij de start. Daar is voldoende geld voor. Dat hebben we in de stukken gelezen.
Bij de vragen hebben we van de minister begrepen dat provincies en Rijk geld hebben voor de uitbouw; iets waar ook anderen op hebben gewezen. Wij hebben van de provinciale vertegenwoordiger in onze sessie gehoord dat daar nog geen geld voor was, maar dat is een halfjaar geleden. Dat was vóór corona. Als de minister zegt dat de provincies ook voor die uitbouw geld hebben vrijgemaakt, zullen we dat in de brief zien voordat het KB geslagen wordt. Ik geloof de minister, maar wij hebben van de provinciale vertegenwoordiger andere informatie. In de brief die na de vakantie komt daar dus graag een uitspraak over, en een toezegging dat u dit in beeld brengt.
Tot slot het instellen van een onafhankelijke evaluatiecommissie. We hebben geprobeerd om op dit thema helemaal bij elkaar te komen. Vanaf eind januari hebben we zowel schriftelijk als in interrupties geprobeerd om dit bij elkaar te brengen. Dat is niet gelukt. Daarom zal ik straks een motie indienen namens diverse collega's. Ik zal hen ook noemen.
Dit is een groot traject, net als bij het sociale domein. Het gaat hier om veel wetgeving met 68 wetten, om een aantal trajecten en om een aantal AMvB's. Ik ga ze niet allemaal noemen. Wij willen dan niet pas na vijf, of eigenlijk zes of zeven jaar een onafhankelijk advies van de evaluatiecommissie. Wij willen dat gewoon ieder jaar. We willen jaarlijks een evaluatie. Niet een adviesje over een monitor, maar een onafhankelijke evaluatiecommissie. Die houdt het kabinet en ook de Kamers bij de les door vanuit een analyse naar verbeteringen te kijken. Eén keer per twee jaar PBL; één keer per drie jaar LPB; één keer per vijf jaar een evaluatie van de wet; één keer per zes jaar beheerplannen; het duizelt me wie nou wanneer wat doet. Wij willen gewoon jaarlijks een rapportage, passend bij de integrale Omgevingswet.
Daarom zou ik de volgende motie willen indienen, op afstand gesteund door mevrouw Baay.
De voorzitter:
Door de leden Rietkerk, Van Dijk, Kluit, Klip-Martin, Dessing, Recourt, Gerbrandy, Teunissen, Moonen, Huizinga-Heringa en Janssen wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de regering het van belang acht dat de evaluatie van de Omgevingswet onafhankelijk is, maar hier geen wettelijke waarborg voor wil creëren;
constaterende dat er vijf jaar na inwerkingtreding een evaluatie van de werking van de Omgevingswet in de praktijk wordt uitgevoerd;
overwegende dat de Omgevingswet een complex en omvangrijk wetgevingsproject is en daarmee een opgave voor overheden als het gaat om cultuurverandering, implementatie en bestuurlijke samenwerking;
overwegende dat een jaarlijkse rapportage wenselijk is, omdat die kan bijdragen aan een optimale uitvoering en monitoring van de Omgevingswet;
overwegende dat het ongeacht de eerste ervaringen met de wet van belang is dat de evaluatie onafhankelijk is;
verzoekt de regering om een onafhankelijke evaluatiecommissie in te stellen die gedurende vijf jaar jaarlijks rapporteert aan de Staten-Generaal over de uitvoering,
en gaat over tot de orde van de dag.
Zij krijgt letter K (34985).
De voorzitter:
Even voor de Handelingen: u heeft het bij herhaling gehad over de minister voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. De laatste minister voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij was de heer Veerman, in 2002-2003, tijdens het eerste kabinet-Balkenende. Zij waren beiden partijgenoten van u. Dat is dus begrijpelijk, ware het niet dat de eerste minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 2003 tot 2006 wederom de heer Veerman was, in het tweede kabinet van uw partijgenoot de heer Balkenende. Dit even voor de notulen.
De heer Rietkerk (CDA):
Heel goed. Daar staat de V dus voor.
De voorzitter:
Uw termijn was voorbij. Het woord is aan de heer Van Dijk van de fractie van de SGP.