Plenair Van Rooijen bij voortzetting behandeling Tijdelijke wet maatregelen covid-19



Verslag van de vergadering van 26 oktober 2020 (2020/2021 nr. 6)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 13.25 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Van Rooijen i (50PLUS):

Voorzitter. Ik kan hier de collega's en u meedelen dat mevrouw Baay-Timmerman in de eerste plaats gelukkig niet ziek was, maar ik heb zojuist de uitslag gekregen van de test: ze is negatief getest. U zult begrijpen dat ze het niet meer haalde om mij weer te vervangen, dus ik blijf haar vervangen. Maar zij heeft de tekst voorbereid. Waarvan akte.

Voorzitter. De afgelopen maanden krijg Nederland het net als andere landen zwaar te verduren. De werkloosheid stijgt en de druk op het zorgpersoneel neemt toe terwijl zij nog aan het bijkomen zijn van de eerste golf. Het sterftecijfer in de verpleeghuizen loopt weer op. Eigenlijk staan er twee situaties tegenover elkaar: enerzijds de volksgezondheid en anderzijds de gezondheid van onze economie. Hoe vinden wij daarin een balans, zeker nu het virus weer hard terugslaat in Europa en de Verenigde Staten?

De 50PLUS-fractie is het eens met het standpunt dat de huidige maatregelen op den duur juridisch niet meer houdbaar zijn. Op de huidige noodverordeningen zit een zogenaamde juridische houdbaarheidsdatum. Daarom is er door onze minister een tijdelijke wet ontworpen waarmee wordt getracht de juridische basis van de maatregelen te verstevigen. Zo op het eerste gezicht leek dat een goede stap in de richting van de bestrijding van het virus, totdat de eerste versie van het wetsvoorstel op de tafel van de Raad van State belandde en deze na zeer kritische kanttekeningen werd teruggestuurd. De impact van de wet was té vergaand. Dit gebeurde een tweede keer, een derde keer en uiteindelijk is het wetsvoorstel na het implementeren van wel acht amendementen vanuit de Tweede Kamer met een meerderheid van stemmen aangenomen in de Tweede Kamer. In dit geval een verenigd optreden — het mag ook weleens gezegd worden in deze noodsituatie — van vier coalitiefracties en vier oppositiepartijen, waaronder die van 50PLUS.

Het doel van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 is een wettelijke basis te creëren voor het tijdelijk inperken van verschillende grondrechten, omdat het COVID-19-virus een directe bedreiging oplevert voor de samenleving, met name voor de volksgezondheid in het algemeen. Er zijn uitzonderingstoestanden waarin het besluit kan worden genomen dat kan worden afgeweken van de bevoegdheden van de besturen van provincies, gemeenten en openbare lichamen. Zo schrijft artikel 103 van de Grondwet voor. Overigens moet de Staten-Generaal altijd beraadslagen en besluiten omtrent het voortduren van deze toestand.

Maar is deze situatie waarin wij nu verkeren een uitzonderingstoestand? Wat is maatgevend voor een directe dreiging voor de samenleving? Is dat COVID-19 of hebben wij het nu over de verstrekkende gevolgen van de belasting die COVID-19 veroorzaakt voor ons al zo kwetsbare zorgstelsel? Of hebben we het nu over het ineenstorten van de economische bedrijvigheid, met alle gevolgen van dien? Is daar een eenvoudig antwoord op te geven? Welke spreekwoordelijke belletjes moeten er gaan rinkelen om aan de noodrem te trekken? Kan deze noodtoestand meer specifiek gedefinieerd worden, waardoor uiteindelijk gesteld kan worden dat wij spreken van een direct dreigende noodsituatie door COVID-19? Is dat gebaseerd op het aantal coronabesmettingen of het aantal ziekenhuisopnames, of op het aantal door corona besmette patiënten op de ic-afdeling? Of is dat gebaseerd op het aantal geregistreerde personen dat overlijdt aan corona? Elke keer lopen deze vragen door elkaar heen. Welke vraag is tenslotte bepalend voor het uitroepen van de noodtoestand? De antwoorden van de minister zullen bepalend zijn voor de duur van deze tijdelijke wet. Graag een toelichting van de minister.

Voorzitter. Wordt er nagedacht over langetermijnconsequenties en mogelijke langetermijnoplossingen? Of levert de regering hier, keer op keer, een primaire reactie op een niet-definieerbare, dreigende noodsituatie? Mijn fractie kreeg de afgelopen maanden de indruk dat niet "regeren" maar "reageren" het criterium was voor de afkondiging van maatregelen. Honderdduizenden bezorgde Nederlanders — iedere senator is overspoeld door een tsunami van mails - richtten zich tot ons als volksvertegenwoordigers met de indringende oproep om een juiste belangenafweging te maken tussen de bescherming van de gezondheid aan de ene kant en behoud van de grondrechten aan de andere kant. Al deze vragen spelen een grote rol in het zo benodigde draagvlak in onze samenleving. Vele honderden e-mailberichten met vragen hierover worden — begrijpelijk — aan de senaat gestuurd. En het is duidelijk dat, zoals de minister-president aangeeft in zijn persconferenties, het draagvlak voor de maatregelen afbrokkelt. Hoe denkt de minister met deze wet in de hand de maatregelen straks af te dwingen? Hoe staat het met de uitvoerbaarheid van deze Tijdelijke wet maatregelen covid-19? Waar gaan we de handhavers vandaan halen? Is de dreiging voor de samenleving van die mate dat het gerechtvaardigd is om de volgende grondrechten te beperken: de vrijheid van godsdienst, de vrijheid van vereniging, de vrijheid van vergaderen en betogen, en het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, de privacy? Is dat te rechtvaardigen? Kortom, is de dreiging van COVID-19 een dermate grote dreiging dat deze grondrechten mogen worden doorbroken? En kan de minister nog eens heel expliciet aangeven op welke gronden deze tijdelijke wet, als die wordt aangenomen, verlengd wordt? Want als uitsluitend de omvang van met het coronavirus besmette personen daarvoor bepalend is, zonder dat andere factoren daarbij een rol spelen, zoals gedwongen afschaling van de reguliere zorg, is dat zorgwekkend. Dan red je mogelijk het leven van een coronapatiënt, maar overlijdt een andere patiënt door onthouding van de broodnodige zorg. Graag een reactie van de minister.

Dit ontluisterend slecht geformuleerde wetsvoorstel is na de derde bewerkte versie, via de broodnodige aangenomen amendementen, uiteindelijk in de Tweede Kamer aangenomen. Het is met kunst- en vliegwerk hersteld tot een soort lappendeken, maar het heeft niet voldoende bijgedragen aan een essentieel onderdeel van wetgeving, namelijk voldoende draagvlak en begrip in de samenleving. Iedereen begrijpt de zin "nood breekt wet", maar mijn fractie vraagt zich af of door het gemis aan overtuiging, het gemis aan eenduidigheid van regels en het gemis aan eenduidig beleid van de afgelopen maanden, de regering nog slechts het machtsmiddel van dwang kan hanteren. Mijn collega, mevrouw Baay, heeft twee weken geleden het debat gevoerd over de CoronaMelder. Zij was kritisch over de uitvoerbaarheid van deze wet door het gebrek aan testmogelijkheden, testmateriaal en testcapaciteit. Ook bracht zij het gevaar van schijnveiligheid te berde. Thans is bekend dat velen in onze achterban die de app konden downloaden — dat zijn er velen, ofschoon dat niet op iedere mobiele telefoon mogelijk is — geheel ten onrechte in de veronderstelling verkeren dat deze app je waarschuwt als je langs een met covid besmet persoon loopt. Je zou dus als het ware via je telefoon een besmetting kunnen vaststellen. Hieruit blijkt wel dat de voorlichting over de werking van de app nog veel te wensen overlaat. Ik sluit me aan bij het betoog van mevrouw Prins, die zei dat proactieve voorlichting en communicatie op dit dossier essentieel zijn, met name als die voorlichting passief is en pas wordt gegeven als ernaar gevraagd wordt.

Voorzitter. Terug naar het wetsvoorstel. Ook hier dreigt het gevaar van schijnveiligheid die de te treffen maatregelen mogelijk oproepen. Kunnen wij inderdaad door inperking van wezenlijke grondrechten dit virus verslaan? In landen zoals Frankrijk en Spanje, waar maandenlang zeer zware restricties aan de bevolking werden opgelegd, ontstaan steeds weer nieuwe brandhaarden. We hebben daar vandaag ook weer over gehoord: een avondklok in Spanje en Italië en het zelfs op regionaal niveau mogelijk maken van een lockdown tot mei 2021. Welke specifieke verwachting heeft de minister van het gedwongen dragen van mondkapjes, 1,5 meter afstand en een mogelijk volledige lockdown die ook maar voor beperkte duur kan worden opgelegd?

Voorzitter. 50PLUS wil aandacht voor artikel 58e, lid 1, sub a, de basis voor het differentiëren van de maatregelen, zo ook voor leeftijden. Als deze wet in werking treedt, ontstaat er een brede bevoegdheid om voor aparte leeftijdsgroepen andere maatregelen te stellen. Onze fractie vraagt zich af of daardoor niet een tweesporensamenleving ontstaat. Het nemen van dit soort maatregelen kan immers gecategoriseerd worden als leeftijdsdiscriminatie, terwijl dit virus eenieder, ongeacht de leeftijd, kan treffen en treft, jong en oud. Weliswaar kan voor de categorie senioren-plus, de eindzeventigers, de tachtigers of ouder besmetting fataal aflopen, maar om specifieke maatregelen op te leggen aan iedere 60- of 70-jarige, gaat mijn fractie veel te ver. Ook jongeren met covid belanden in het ziekenhuis. We zien daar steeds meer voorbeelden van. Kan de minister nog eens uiteenzetten waarom hij deze leeftijdsdiscriminerende maatregelen noodzakelijk acht? Hoe denkt hij daar invulling aan te geven?

De heer Van Pareren i (FvD):

Ik hoor de heer Van Rooijen een uitgebreide vragenlijst presenteren aan het kabinet. Dat betekent dus dat 50PLUS nog voldoende vragen heeft over de wet na de goedkeuring in de Tweede Kamer. Ik ben even nieuwsgierig hoe u kijkt naar het amendement van uw collega in de Tweede Kamer. Hoe realistisch is de uitkomst van dat amendement? Hoe realistisch is het met de handvatten die de regering krijgt dat dat bezoek inderdaad altijd kan blijven voortgaan?

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Dank voor uw vraag. Het amendement van mevrouw Van Brenk is breed gesteund in de Tweede Kamer, omdat daar, in het debat en de voorbereiding, ook duidelijk het gevoelen was dat dat bezoekrecht toch wel heel belangrijk was, niet zozeer alleen voor de tijdelijke duur van deze wet, maar eigenlijk ook voor daarna. Dat heeft het verleden bewezen. Ook voor ons blijft overigens vooropstaan, gegeven dat bezoekrecht, dat indien situaties in verpleeghuizen daar aanleiding toe geven, de bescherming van alle anderen het primaat heeft, inclusief het zorgpersoneel uiteraard, dat de afgelopen tijd vaak onder moeilijke omstandigheden gedwongen werd te werken zonder voldoende beschermingsmiddelen. Dat willen wij uiteraard ook niet. Maar ...

De voorzitter:

Dank u wel.

De heer Van Rooijen (50PLUS):

De voorzitter vindt dit antwoord voldoende. Dat vind ik wel interessant.

De voorzitter:

Ik wilde de leden vragen de interrupties en de antwoorden iets korter te houden dan vanochtend, want we lopen nu een uur achter. Anders loopt het echt uit de hand. Ik wil de reacties op elkaar dus graag in de termijnen. De interrupties zijn voor korte verhelderende vragen. Als u dus nog zo'n vraag heeft, meneer Van Pareren, gaat u uw gang.

De heer Van Pareren (FvD):

Ik dacht dat mijn vraag erg kort was. Het antwoord was wat uitgebreider. Ik wil er even op inhaken. U geeft zelf aan dat er veel mitsen en maren aan zitten. Wij krijgen zelf veel vragen van de betrokkenen hoe zeker dit nou allemaal is. Ik vind het goed dat u ook beseft dat er veel mitsen en maren aan zitten.

De voorzitter:

Vervolgt u uw betoog, meneer Van Rooijen.

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Ja, voorzitter. Ik vroeg de minister dus of hij nog eens uiteen kan zetten waarom hij deze leeftijdsdiscriminerende maatregelen noodzakelijk acht en hoe hij daaraan invulling denkt te geven. De net aangehaalde groep senioren wil namelijk geenszins worden weggezet als zielig en kwetsbaar. Dat zijn ze ook niet. Ik ben er ook een voorbeeld van. Ze willen dezelfde rechten hebben als hun jongere medemensen.

Voorzitter. In de gezamenlijke commissievergadering van VWS, JenV en BiZa hebben de woordvoerders ingestemd met het nadere verzoek om advies van de Raad van State over het amendement-Buitenweg c.s. over een instemmingsrecht van de Kamer op ministeriële regelingen. De Raad van State heeft op 2 oktober zijn visie hierop uitgebracht en de conclusie luidt dat het verdedigbaar is — niet meer dan dat, zou ik zeggen — dat de bevoegdheid om met de ministeriële regeling in te stemmen alleen aan de Tweede Kamer wordt toegekend. Aan de Tweede Kamer wordt een grotere betrokkenheid toegekend bij vaststelling van gedelegeerde regelgeving dan aan de Eerste Kamer. Bovendien vindt controle door de Tweede Kamer pas achteraf plaats. De regelingen zijn al vastgesteld, maar nog niet in werking getreden. Met andere woorden, de Eerste Kamer wordt hierbij buitenspel gezet. Vergt deze situatie niet juist dat wij moeten vertrouwen op de grondbeginselen van de democratische rechtsstaat en de controle van de Staten-Generaal, dus ook van de Eerste Kamer? Is dat niet noodzakelijk om vertrouwen en draagvlak te creëren binnen de samenleving, zeker gelet op al die mails die wij de afgelopen tijd hebben gekregen van bezorgde burgers?

De Raad van State rechtvaardigt het buitenspel zetten van de Eerste Kamer met de te betrachten snelheid in bijzondere omstandigheden die bij bestrijding van het virus aan de orde zijn. Opmerkelijk is de toevoeging in haar advies dat door buitensluiting van de Eerste Kamer het risico verkleind wordt dat er een patstelling kan ontstaan tussen minister, Tweede Kamer en Eerste Kamer, waardoor de slagkracht van het bestuur te zeer zou worden aangetast. Begrijpt mijn fractie het goed dat door dit wetsvoorstel snelheid gaat boven zorgvuldigheid, en dat een mogelijk verschil van inzicht tussen Tweede en Eerste Kamer over de rechtmatigheid van maatregelen opzij moet worden gezet om de slagkracht van de ministers niet in gevaar te brengen? 50PLUS is eigenlijk verbijsterd over deze aangevoerde rechtvaardigingsgronden, want met kwade wil kun je die altijd aanvoeren voor meer wetsvoorstellen.

De voorzitter:

Meneer Van Rooijen, de spreektijd waar u voor heeft gereserveerd, is al enige tijd verstreken. Dus kan ik u vragen om af te ronden?

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Voorzitter, ik ben bijna aan het slot. Maar ik had ook een korte inleiding, zoals u weet.

De voorzitter:

Gaat uw gang.

De heer Van Rooijen (50PLUS):

50PLUS is verbijsterd — ik herhaal het toch maar; ik moest het ook herhalen door de onderbreking in de zin zonet — over deze aangevoerde rechtvaardigingsgronden. Want met kwade wil kun je die altijd aanvoeren, voor ieder wetsvoorstel, of voor veel wetsvoorstellen, zo zei ik net. Hoe verhoudt zich dat tot het adagium "haastige spoed is zelden goed"?

Voorzitter, tot slot, u wordt op uw wenken bediend. Mijn fractie wil opmerken dat het uitermate cynisch is dat er hier van de senaat wordt gevraagd om in te stemmen met een wet die het stemrecht van de Eerste Kamer over de straks te treffen maatregelen ontbeert.

Voorzitter. Mijn fractie ziet uit naar een inhoudelijke, uitgebreide reactie van de minister op het advies van de Raad van State en hoort graag hoe hij ermee denkt om te gaan. Tenslotte zeg ik, indachtig Mattheus 22: heb de naasten lief als uzelf.

De voorzitter:

Dank u wel.

De heer Otten i (Fractie-Otten):

De heer Van Rooijen begint ook al met Bijbelteksten te smijten; dat ben ik meer van de SGP-fractie gewend.

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Nou, smijten was het niet.

De voorzitter:

Wat is uw vraag, meneer Otten?

De heer Otten (Fractie-Otten):

Voorzitter, mijn vraag is de volgende. Ik ben het helemaal eens met de heer Van Rooijen, zoals zo vaak, dat het uitermate cynisch is hoe hier de Eerste Kamer buitenspel wordt gezet. Mijn vraag aan de heer Van Rooijen is dan ook: steunt u het verzoek, dat ik al aangekondigd heb, om hier iets aan te gaan doen? Dat kan bijvoorbeeld via een novelle of op een andere wijze, zodat we dit toch opgelost krijgen om die rol van de Eerste Kamer weer te krijgen waar deze moet zijn, namelijk dat we op die zware voorhang akkoord moeten gaan.

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Afhankelijk van het antwoord van de regering wil ik hier wel zeggen dat mijn fractie, zoals uit de interrupties al duidelijk bleek, overweegt om in de tweede termijn een motie in te dienen over een zware voorhangprocedure.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik graag het woord aan de heer Janssen namens de fractie van de SP.