Verslag van de vergadering van 26 oktober 2020 (2020/2021 nr. 6)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 22.28 uur
De heer Van Rooijen i (50PLUS):
Voorzitter. Ik dank de drie ministers voor de uitvoerige en grondige beantwoording.
Wezenlijk in ons staatsbestel en staatsrecht is dat mogelijk de Eerste Kamer anders stemt dan de Tweede Kamer. Ja, dan kan het schuren, al is dat zeldzaam. Het gaat dan niet aan dat het recht van de Eerste Kamer kan worden beperkt door kabinet en Tweede Kamer. Het amendement-Buitenweg is wat ons betreft een hellend vlak richting de Eerste Kamer. Het heeft een gevaarlijke precedentwerking. De Eerste Kamer, ik zei het eerder al: lam of leeuw. Ik verwijs hierbij ook naar de materiële beperking van de positie van de Eerste Kamer die kan ontstaan, of weer kan ontstaan, zoals bijvoorbeeld bij een belastingplan de motie-Hoekstra van vier jaar geleden wordt genegeerd, zoals dat in zekere zin het geval is bij het nieuwe Belastingplan inclusief de BIK.
Ik maak hierbij de opmerking dat de Tweede en de Eerste Kamer zelden tegen een belastingplan stemmen. Het is in het verleden bijna een keer gebeurd, toen D66 als coalitiepartner in de Tweede en Eerste Kamer dreigde tegen te stemmen bij een belastingplan. Ik heb al in de eerste termijn opgemerkt dat de termijn voor de Tweede en Eerste Kamer gelijktijdig kan starten en kan lopen. Dat betekent naar mijn gevoel dat, als het nodig is, op dezelfde dag de Tweede en Eerste Kamer een oordeel vellen over een voorstel, ook een ministeriële regeling.
We hebben het vanmiddag uitvoerig gehad over de sluiting van de scholen, die in dat kader aan de orde zou kunnen komen. Ik heb een beroep gedaan op het kabinet maar ook op de Tweede Kamer om samen een brug te slaan als het gaat om ingrijpende ministeriële regelingen die inbreuk maken op de grondrechten. Voor ons is het belang van de wet dat er een democratische basis komt voor de maatregelen van het kabinet en dat de noodverordeningen dan tot het verleden behoren.
Voorzitter. Ik heb een motie aangekondigd en dat is de volgende.
De voorzitter:
Door de leden Van Rooijen, Janssen, Otten en Nicolaï wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat via het amendement-Buitenweg in de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 de mogelijkheid is gecreëerd om een ministeriële regeling via een voorhangprocedure voor te leggen aan de Tweede Kamer;
overwegende dat een ministeriële regeling, indien sprake is van een zeer dringende omstandigheid waarin ter beperking van gevaar direct moet worden gehandeld, onverwijld na vaststelling en bekendmaking in werking treedt, doch wanneer de Tweede Kamer binnen een week na toezending besluit niet in te stemmen met de regeling, zij van rechtswege vervalt;
overwegende dat een derde van het grondwettelijke aantal leden, 50 Tweede Kamerleden, volstaat om de Tweede Kamer over te laten gaan tot stemming over zo'n besluit;
overwegende dat gelet op de hiervoor omschreven procedure alleen aan de Tweede Kamer de bevoegdheid wordt toegekend om al dan niet in te stemmen en hierbij geen rol is weggelegd voor de Eerste Kamer;
overwegende dat het onwenselijk is om bij zeer ingrijpende ministeriële regelingen die inbreuk maken op grondrechten de instemming van de Eerste Kamer te onthouden;
verzoekt de regering om spoedeisende ministeriële regelingen uit hoofde van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 tevens via een voorhangprocedure — de zogenaamde zware voorhang — voor te leggen aan de Eerste Kamer zodat ook de Eerste Kamer hierover haar stem kan uitbrengen,
en gaat over tot de orde van de dag.
Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt letter K (35526).
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Tot slot heb ik nog een vraag aan de minister van Volksgezondheid. We spraken vanmiddag over medisch en niet-medisch. We stelden de vraag aan de orde wat er gebeurt als bij schaarste op niet-medische gronden criteria moeten worden gevonden voor de triage. Als ik het goed begrepen heb, zegde de minister toe dat bij wet nooit zal worden opgenomen dat uitsluitend leeftijd het criterium zal zijn. Kan de minister die toezegging herhalen? Vervolgens stelde ik hem de vraag: wat als in de wet zou worden opgenomen dat het wel een belangrijk, zo niet een zeer belangrijk, criterium is voor de afweging? Dat is dus niet "uitsluitend", maar wel "overwegend" of "zeer zwaar wegend". Wil de minister toezeggen dat ook dat niet in de wet wordt opgenomen?
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Rooijen. Dan is het woord aan de heer Janssen, die zal spreken namens de fractie van de SP.