Verslag van de vergadering van 1 december 2020 (2020/2021 nr. 12)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 12.04 uur
Mevrouw Stienen i (D66):
Voorzitter. Vandaag behandelen we de nieuwe Wet inburgering. Voordat ik inga op de inhoud van de wet, wil ik mijn betoog inleiden met een reflectie op het begrip "inburgeren". Dit doe ik graag vanuit het perspectief van rechtsfilosofe Tamar de Waal. Zij bestudeerde voor haar proefschrift Conditional Belonging uit 2017 het inburgeringsbeleid voor nieuwkomers in relatie tot het toelatingsbeleid van EU-lidstaten. Volgens haar bestaat het begrip "inburgeren" uit twee delen: "in" en "burgeren". Dit veronderstelt dat de net gearriveerde nieuwkomers in een Nederlandse samenleving komen die helemaal af is. Zij moeten als nieuwkomer laten zien dat zij passen binnen de samenleving voordat zij zich thuis mogen voelen. Wanneer zij het inburgeringsexamen hebben gehaald, zijn zij geslaagd en zijn daarmee dus "in-geburgerd".
Maar zo voelt het niet voor veel nieuwkomers. Want zij ervaren hun eerste jaren in Nederland niet als een makkelijke landingsbaan, maar als een hindernisbaan met vele hoepels en horden. Het begint met de asielaanvraag, de tijdelijke verblijfsvergunning, het afnemen van toetsen, het ondertekenen van de participatieverklaring. Dat zal met deze nieuwe wet ook zo zijn, omdat er nog het Persoonlijk Plan Inburgering en Participatie, de PIP, en de Module Arbeidsmarkt en Participatie, de MAP, bij komen. Zij zullen dan meteen leren over de afkortingscultuur in Nederland. Overigens moeten nieuwkomers die inburgering niet afsluiten op taalniveau B1 en daarna het Nederlanderschap willen aanvragen, ook nog een naturalisatietoets doen. Kortom, de D66-fractie snapt het gevoel van vele nieuwkomers dat ze voortdurend examen moeten doen in dit nieuwe land voordat ze echt ingeburgerd zijn en zich thuis mogen voelen.
Voor de goede orde, de leden van de D66-fractie staan achter de onderliggende doelstelling van deze Wet inburgering: alle nieuwkomers moeten de kans krijgen zo snel mogelijk te kunnen meedoen. De vraag is natuurlijk welk land Nederland in 2020 is. Welk land zal Nederland zijn in 2030? Hoe zien we ons land waar de nieuwkomers "in-burgeren"? Is dit land af? Mijn fractie ziet dat de Nederlandse samenleving voortdurend in beweging is en dat lang niet iedereen altijd kan meedoen, ook niet de mensen die hier al generaties wonen. Ook naar die burgers hebben we de voortdurende verantwoordelijkheid om hun de kans te geven mee te kunnen doen en hen waar mogelijk een nieuwe start te laten maken. Daarom snap ik dat Tamar de Waal in haar analyses de voorkeur heeft voor de term "een goede start" boven "inburgeren". Volgens haar betekent dit dat iedere nieuwkomer de kans moet krijgen om een goede start te maken, om zo toegang te krijgen tot goed onderwijs, werk en de samenleving. En voor die goede start heeft ieder mens passende vaardigheden nodig om mee te kunnen doen aan die samenleving.
Mijn fractie hoort graag van de minister een reflectie op de visie van Tamar de Waal op die goede start en op de onderliggende waarde die voor ons aan deze wet ten grondslag ligt: inburgeren is een wederzijds proces, van de nieuwkomer én de Nederlander, waarin lotsverbondenheid, medemenselijkheid en wederkerigheid centraal staan.
Voorzitter. Voor de leden van de D66-fractie is het nieuwe wetsvoorstel een flinke verbetering ten opzichte van het huidige systeem. Allereerst kiest het nieuwe systeem niet voor een one-size-fits-allbenadering maar heeft het oog voor het individu. Er is ruimte voor maatwerk en begeleiding via de PIP en de MAP; iedere nieuwkomer heeft immers andere handvatten nodig voor die goede start. Daarnaast verdwijnt het leenstelsel voor statushouders, waardoor zij niet met een schuld starten. Ook nemen gemeenten de regie over het taalonderwijs, waardoor de kans op betere kwaliteit groter en die op fraude kleiner is. En er is veel aandacht voor het vinden van aansluiting met de Nederlandse samenleving. Allemaal van groot belang voor die goede start.
Toch heeft mijn fractie ook aandachtspunten. Deze aandachtspunten richten zich op drie niveaus: de verschillende groepen inburgeringsplichtigen, de gemeenten en de Rijksoverheid, en handhaving. Daarnaast heeft mijn fractie vragen over de gevolgen van de COVID-19-pandemie voor de inburgeraars in het huidige en mogelijk ook het nieuwe systeem. Daar zijn al eerder vragen over gesteld door de collega's.
De D66-fractie is blij met het afschrift van de brief van de minister aan de Tweede Kamer die wij gisteren aan het eind van de middag ontvingen, waarin hij met een oplossing komt voor vertraging die verschillende inburgeraars hebben opgelopen. Wij stellen het op prijs als de minister ook in deze Kamer nog een toelichting geeft op die maatregelen. Ik zal in mijn inbreng nog ingaan op het uitstellen van de invoeringsdatum.
Voorzitter. Mijn fractie heeft zoals gezegd nog wat vragen over de mogelijke verbeterpunten. Ik kan me heel goed voorstellen dat de minister in het team wellicht denkt: dat zijn best wel veel vragen. Maar we hebben ervoor gekozen om meteen na de eerste memorie van antwoord een plenair debat te houden, vanwege de haast die wij ook zien. Dus dat wil ik even gezegd hebben als er in het team misschien wordt gedacht: nou, dat zijn wel heel veel vragen van die dame van D66. Dat hoort ook bij onze taak.
Voorzitter. Bij het inwerkingtreden van de wet ontstaan er verschillende groepen inburgeraars. De eerste groep zijn de statushouders die vanaf 1 januari 2022 beginnen met het inburgeringstraject. Mijn fractie vindt dat met name deze groep de voordelen ondervindt van het voorliggende wetsvoorstel en echt de kans krijgt op die goede start. Wel heb ik nog enkele specifieke uitvoeringsvragen. In de memorie van antwoord geeft de minister aan dat de leerbaarheidstoets uitgevoerd zal worden door een door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan te wijzen onafhankelijke partij. Heeft de minister al meer inzicht wie die partij is? Daarnaast is de D66-fractie benieuwd hoe bij de Module Arbeidsmarkt en Participatie succes zal worden gemeten. Wie gaat die meting doen?
Over de overige groepen heeft de D66-fractie de volgende vragen. De tweede groep is namelijk de ondertussengroep. Leuk woord voor galgje, trouwens. Dit zijn de inburgeraars die al zijn begonnen aan het traject en daardoor niet onder het nieuwe systeem zullen vallen. Deze groep wordt groter door het uitstellen van de wet. Kan de minister aangeven hoe groot deze groep op dit moment is en wat het uitstel van de wet betekent voor de mogelijke groei van de omvang van deze ondertussengroep? Wat gebeurt er met de inburgeraars die vanaf 1 juli 2021 tot en met december 2021 zouden beginnen aan het traject? Hoe kan de minister bijdragen aan het verzachten van de consequenties van het uitstel voor deze groep? Want ook zij hebben volgens mijn fractie recht op die goede start en zouden niet moeten lijden onder uitvoeringsproblemen in de inburgeringsketen.
De derde groep bestaat uit gezinsmigranten. Het lijkt erop dat de nadelen van het huidige systeem voor een deel voor hen blijven gelden en die goede start voor hen dus lastiger te verwezenlijken is. Ze moeten geld lenen voor taalles, lopen de kans bij verkeerde bureaus terecht te komen en krijgen andere, misschien wel mindere begeleiding bij inburgering. Of ziet mijn fractie dat verkeerd?
De minister geeft in de beantwoording van onze vragen aan dat hij dit wezenlijk een andere groep vindt. De gezinsmigranten hebben immers al een netwerk en meer kennis van de Nederlandse samenleving. Op deze stellingname kwam kritiek vanuit de Raad van State en ook de VNG. Zij hebben twijfels over de inschatting van de zelfredzaamheid van deze groep. De VNG dringt ook aan op goede monitoring om ook voor deze groep een goede start veilig te stellen. Kan de minister daarop reageren?
Mevrouw Nooren i (PvdA):
Ik ben ook wel benieuwd wat de vertegenwoordiger van D66 zelf vindt van de gezinsmigranten. Vragen stellen is mooi, maar misschien is het goed om ook een inkijkje te geven in de opvattingen van D66 hierover.
Mevrouw Stienen (D66):
Ik ben namens mijn fractie best wel ongelukkig met het onderscheid tussen de statushouders en de gezinsmigranten. Ik geloof dat dat voldoende antwoord is.
Mevrouw Nooren (PvdA):
De heer Van Gurp was heel duidelijk: hij vroeg of de minister hem tegemoet kon komen. Ik heb ook een poging gewaagd. Verwacht u alleen een antwoord, of hebt u een idee hoe dat beter zou kunnen?
Mevrouw Stienen (D66):
Ik wacht in eerste instantie op het antwoord van de minister en daar zal ik dan in tweede termijn op terugkomen. Want ik wil goed kunnen nadenken of we nog iets met een motie kunnen doen.
De voorzitter:
Vervolgt u uw betoog.
Mevrouw Stienen (D66):
Ik ga door. Een tweetal lessen uit de tussenrapportage van Divosa, naar aanleiding van de pilot Veranderopgave Inburgering over vrouwelijke nareizigers en gezinsmigranten trokken de aandacht van mijn fractie: "Zorg ervoor dat nareizende vrouwen vanaf dag één een eigen dossier hebben en niet worden toegevoegd aan dat van de man die al in Nederland is. Twee: sta stil bij de selectie- of inclusiecriteria van ondersteuningsaanbod en voorkom dat vrouwen onnodig worden uitgesloten.". Wat gaat de minister doen met deze lessen?
En dan de vierde groep: de EU-arbeidsmigranten. Daar vragen wij ook aandacht voor. Wij weten dat zij niet binnen de huidige en de nieuwe Inburgeringswet vallen, maar het is wel een groep die vaak langer in Nederland blijft, omdat ze niet meedoen aan een inburgeringstraject en daardoor vaak in een kwetsbare positie terechtkomen in onze samenleving. Arbeidsmigranten zijn vaak van cruciaal belang voor bepaalde sectoren in onze economie. Hun aanwezigheid kan ook een behoorlijke invloed hebben op de sociale cohesie in buurten en gemeenten waar ze wonen, waar hun kinderen naar school gaan. Een goede start is dus ook belangrijk voor deze groep en haar omgeving. Dit is een van de conclusies van het Aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten in zijn recente advies Geen tweederangs burgers. Kan de minister aangeven welke instrumenten hij ziet om ook deze groep mee te kunnen laten doen in de samenleving? Hoe zouden de werkgevers van deze EU-arbeidsmigranten medeverantwoordelijkheid kunnen dragen voor de inburgering?
Ik ga verder over de relatie met de naturalisatietoets. Ik besef dat mijn volgende vraag ogenschijnlijk niet bij deze wet en ook niet bij deze minister hoort. Maar in de memorie van toelichting is daar wel aandacht voor, namelijk de uniforme taaleis van B1 voor het verlenen van het Nederlanderschap. Dus wil mijn fractie graag een reactie van de minister op de relatie van de Inburgeringswet met de naturalisatietoets. Natuurlijk wil ook D66 dat alle mensen in Nederland het hoogst mogelijk taalniveau halen, ook mensen die Nederlander willen worden. Maar wat betekent dit voor inburgeraars die de A2 of de Z-route volgen? Kunnen zij dan nooit meer Nederlander worden? Creëren we dan niet een groep tweederangsburgers? Mijn fractie maakt zich hier zorgen over. Want kan dit betekenen dat, zoals Vluchtelingenwerk stelt, hierdoor tienduizenden mensen niet in aanmerking kunnen komen voor het Nederlanderschap? Wat betekent dit voor onze democratie en het idee van burgerschap als migranten het risico lopen nooit volledig mee te tellen? Graag een reactie van de minister op deze zorgen.
Dan kom ik op het onderwerp monitoring en evaluatie. Tevens geeft de minister in de memorie van toelichting aan dat de ondertussengroep, omdat ze niet meedoet aan het nieuwe systeem, geen onderdeel zal uitmaken van de evaluatie van de nieuwe wet. Dit bevreemdt de fractie van D66, omdat ook de ondertussengroep te maken zal krijgen met de uniforme taaleis van B1 wanneer ze zich willen naturaliseren. Mijn fractie ziet graag dat de voortgang van de ervaringen en de resultaten van de ondertussengroep net als die van de gezinsmigranten worden gemonitord en worden meegenomen in de evaluatie. Kan de minister aangeven of dit mogelijk is?
En dan over de belofte van één loket. In de memorie van antwoord geeft de minister aan bezig te zijn met het realiseren van één loket voor de inburgeraar voor de hele inburgeringsketen. Kan de minister aangeven hoe het ervoor staat met deze ontwikkeling? Wanneer verwacht hij dat de loketfunctie klaar zal zijn? Op welke wijze zal hierover worden gecommuniceerd? Is die informatie ook toegankelijk in andere talen? Want als mensen hier net aankomen, zitten ze niet op het benodigde niveau om de heldere en duidelijke overheidscommunicatie meteen te begrijpen.
Dan ga ik naar het volgende niveau, de gemeenten, waarover al veel is gezegd door de collega's. Tot welk niveau kan de decentralisatie van de uitvoeringstaken voor verschillen tussen de gemeenten zorgen? Immers, de ene gemeente zal meer capaciteit en kennis hebben dan de andere. Kan de minister aangeven wat hij doet om de verschillen te verkleinen, zodat er een gelijk speelveld is? Verder heeft de VNG aangegeven dat gemeenten moeite hebben met de wijze van financieren. Dit gebeurt namelijk deels door middel van prestatiebekostiging. Dit betekent dat gemeenten met hogere slagingspercentages hiervoor worden beloond. De VNG geeft aan dat de gemeenten weinig beleidsruimte hebben en hierdoor weinig invloed zullen hebben op de prestaties. Dit komt vervolgens ten nadele van de gemeenten. De D66-fractie ziet net als de gemeenten niet de toegevoegde waarde van deze prestatiebekostiging. Daarnaast zal ook de COVID-19-pandemie gevolgen hebben op eventuele vertraging. Kan de minister hierop reflecteren en heeft zij overwogen om de prestatiebekostiging, gezien de omstandigheden, later in werking te laten treden?
Dan kom ik bij het laatste niveau: het Rijk en de handhaving, te beginnen bij de verdeling tussen gemeenten en rijksoverheid. Wij zijn ook, net als de collega's, blij met het feit dat de gemeenten de regie krijgen over de uitvoering en de rijksoverheid de stelselverantwoordelijkheid behoudt. Gezien alle lessen die we leren uit de parlementair onderzoeken over de kinderopvangtoeslag en de uitvoeringsorganisaties hoort mijn fractie graag wat voor de minister rode lijnen zijn wanneer hij denkt te moeten ingrijpen als het gaat om gesignaleerde — misschien wel door die monitoring — gebrekkige uitvoering en handhaving. Hoe zorgt hij dat alarmsignalen van gebruikers zoals inburgeraars en gemeenten eerder tot aanpassingen kunnen leiden?
Tijdens het ontwikkelen van de nieuwe inburgeringswet is gevraagd aan een groep nieuwe oudkomers, dus ervaringsdeskundigen die het traject zelf al hebben doorlopen, om zich te verenigen in de Klankbordgroep Nieuwkomers. Zij hebben de minister geadviseerd over de nieuwe wet. De leden van de D66-fractie omarmen dit initiatief en vragen aan de minister wat er bij het aannemen van de wet met deze groep gebeurt. Volgens D66 zou het goed zijn als voortdurend gebruik wordt gemaakt van de ervaringen van de inburgeraars via bijvoorbeeld lokale klankbordgroepen bij verschillende gemeenten in het land. Want het maakt nogal wat uit of je in Horst aan de Maas inburgert of in Rotterdam aan de Maas. Deze aanpak zou het stelsel echt lerend kunnen maken. Welke mogelijkheden ziet de minister om dit structureel aan te pakken? Immers, als we in een vroegtijdig stadium signalen serieus nemen van de mensen waar het om gaat, kan de overheid eerder ingrijpen en bijsturen.
Ter voorbereiding op deze wet hebben wij met verschillende raadsleden en experts gesproken. Zij hebben ons aangegeven dat er echt nu al behoefte is aan beleidsmatige ruimte bij de gemeenten. Momenteel kan de gemeente bijvoorbeeld niet optreden tegen malafide taalbureaus. De gemeente mag onder de huidige Wet inburgering niet ontmoedigen om naar een bepaald taalbureau te gaan, dit is zelfs tegen de wet. Kan de minister hierop reageren? En kan hij aangeven of hij mogelijkheden ziet om in de tussentijd deze beleidsruimte te vergroten?
In het huidige systeem moeten de inburgeraars hun taallessen zelf inkopen. Alleen taalscholen met een keurmerk van Blik op Werk mogen geld bij DUO declareren. Naast Blik op Werk is in het nieuwe wetsvoorstel de onderwijsinspectie betrokken bij de handhaving. De groter wordende ondertussengroep en gezinsmigranten moeten ook onder het nieuwe wetsvoorstel nog steeds hun taalonderwijs zelf inkopen. Kan de minister aangeven hoe hij deze groepen gaat behoeden voor de mogelijke fraude binnen taalscholen? Hoe kunnen deze groepen zeker weten dat ze voor kwalitatief onderwijs kiezen? Welke stappen binnen de huidige kaders van de wet zet de minister ondanks het uitstel al tegen de bestrijding van deze fraude?
Voorzitter. Dan kom ik toe aan het uitstellen van de invoeringsdatum. Daar is al veel over gezegd. Wij zijn vooral benieuwd hoe de minister reageert op de kritische reacties die vanuit diverse gemeenten en de VNG zijn gekomen op dit uitstel. Wat gebeurt er nu met gemeenten die echt stonden te popelen om aan de slag te gaan met de nieuwe Wet inburgering? Welke experimenteerruimte kunnen zij dan wel krijgen opdat ze het momentum kunnen vasthouden?
Ik vermoed dat de COVID-19-pandemie hoogstwaarschijnlijk nog een tijdje onder ons blijft. Helaas weten wij niet wanneer het einde in zicht is. Ook dat zal de uitvoeringsorganisaties raken. Kan de minister ons garanderen dat de wet daadwerkelijk zal ingaan op 1 januari 2022?
Voorzitter. De D66-fractie denkt dat het uitstel ook mogelijkheden heeft. Voor de eerste zes maanden van de inwerkingtreding in 2021 was een bedrag van 68,1 miljoen gereserveerd. Hiervan gaat volgens de informatie die wij hebben gekregen 27,4 miljoen naar uitvoeringskosten en 40,7 miljoen euro naar inburgeringsvoorzieningen. Kan de minister aangeven wat er met deze bedragen gebeurt? Schuiven deze bijvoorbeeld op, of biedt het ruimte om ondersteuning te geven aan gemeenten die wel al gereed zijn voor deze nieuwe wet?
Tot slot. Mijn fractie vindt het een verantwoordelijkheid van ons allemaal om nieuwkomers een goede start te gunnen. Dat vergt inzet van de nieuwkomer én van de Nederlandse samenleving. Graag deel ik een observatie van Shermin Amiri. Hij kwam negen jaar geleden als strafrechtadvocaat en rechtsfilosoof uit Iran. Hij heeft inmiddels een hbo-opleiding sociale juridische dienstverlening afgerond en werkt nu bij OpenEmbassy als adviseur en strategisch projectleider met nieuwkomers die hun weg willen vinden in Nederland. Zijn weg was er inderdaad een van behoorlijk wat hoepels en horden. Hij is enthousiast over deze wet en vindt het jammer dat de wet is uitgesteld, want hij gunt graag zo veel mogelijk nieuwkomers zo snel mogelijk een betere kans op een goede start. Maar laat 2021 geen verloren jaar zijn voor de inburgering. Dat zegt Shermin Amiri ook. Ik citeer hem. "Ik zie ook kansen, om de tijd te nemen om het begrip integratie samen met nieuwkomers opnieuw te definiëren. Het gaat om het menselijk kapitaal, laten we dat gaan benutten en niet verspelen." Mijn fractie ziet uit naar de antwoorden van de minister.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Stienen.
De beraadslaging wordt geschorst.
De voorzitter:
Dan schors ik de vergadering voor de lunchpauze tot 13.30 uur.