Plenair Van Gurp bij behandeling Wet inburgering 20..



Verslag van de vergadering van 1 december 2020 (2020/2021 nr. 12)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 11.31 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Van Gurp i (GroenLinks):

Voorzitter. Dank u wel. Ik zie dat de klok al loopt, dus ik begin meteen. We spreken vandaag over een wet, een wet over inburgering, die een fundamentele correctie is van de inburgeringswet uit 2013. Die wet uit 2013 was helemaal gebouwd op eigen verantwoordelijkheid van de inburgeraar. "Eigen verantwoordelijkheid" klinkt altijd goed. Wie is daartegen? Maar in de praktijk — en ik hoop dat we daar op andere terreinen ook lering uit trekken — bleek dat een grove overschatting te zijn van het "doen"-vermogen van de inburgeraar en een grove onderschatting van de perversiteit van de markt die daaromheen als vrije markt al dan niet bonafide, minder bonafide of absoluut niet bonafide met taalonderwijs aan de slag ging. Kortom, vriend en vijand waren het erover eens dat die wet jammerlijk faalde. Het pleit daarom voor deze minister dat hij dit ter hand heeft genomen en vrij snel na die oude wet — zeven jaar is niet zo lang voor zo'n wet — met een nieuwe wet komt die op andere en wat ons betreft betere pijlers is gestut.

Ik zei het al: de nieuwe wet biedt op essentiële punten verbetering ten opzichte van de oudere. Daar is de fractie van GroenLinks blij mee. Ik wil er dan ook aan het begin van dit debat maar geen misverstand over laten bestaan dat wij de intentie hebben om die wet te gaan steunen. Ik zeg natuurlijk "intentie", u kunt het nog verpesten, maar in principe en met een beetje goede antwoorden moeten we een heel end komen met elkaar.

Dat neemt niet weg dat er nog een aantal vragen en zorgen zijn, grotere en kleinere. Omwille van de tijd en het debat beperk ik me tot de grotere. Ik noem er vijf op.

De eerste gaat over de verhoogde taaleis. Een tweede zorg betreft de positie van gezinsmigranten of gezinsmigranten en overige migranten, zoals het dan heet, maar ik vat het maar even samen als gezinsmigranten. Een derde zorg gaat over de positie van de inburgeraars die instromen zolang de oude wet nog van kracht is. We weten inmiddels dat dit nog minstens een jaar het geval gaat zijn. Een vierde zorg zit in de doorwerking van de verhoogde taaleis in nieuwe, verzwaarde naturalisatie-eisen. Het besluit naturalisatie is hier niet aan de orde, maar er is toch een hele sterke inhoudelijke koppeling tussen die twee. Het vijfde punt van zorg betreft het uitgebreide sanctiesysteem in de nieuwe wet. Ik zal ze in die volgorde ook de revue laten passeren.

Om te beginnen de verhoogde taaleis. In het oude inburgeringssysteem werd in technische termen gezien taalniveau A2 gevraagd en in de nieuwe wet B1. Dat betekent dat je verwacht dat mensen voordat ze het inburgeringsdiploma krijgen beter en op een hoger niveau Nederlands spreken dan vroeger. Op zich is iedereen binnen en buiten deze Kamer er voorstander van dat mensen zo goed mogelijk Nederlands leren. Dat kan mensen alleen maar helpen en een steun in de rug geven bij hun burgerschap. Dus het is op zich een goede gedachte. Tegelijkertijd moet je ook reëel zijn. Ik geloof dat de minister inschat dat ongeveer 60% van de inburgeraars dat niveau B1 gaat halen. Een minister is natuurlijk altijd een beetje optimistisch over zijn eigen wet. Gemeenten spreken van 35%. Laat ik voor het gemak even niet over de percentages stoeien en zeggen dat het voor de helft haalbaar is en voor de helft niet haalbaar. Dat is toch nog wel een aanzienlijk gedeelte. Daar voorziet de wet op zich wel in, maar je moet het alleen, hoge uitzonderingen daargelaten, eerst allemaal wel op het hoogste niveau geprobeerd hebben. Daar zit onze zorg, want het eerst op het hoogste niveau moeten proberen betekent dus ook dat je op het hoogste niveau moet falen voordat je terug mag schakelen. Dat lijkt ons eerlijk gezegd psychologisch, maar ook qua efficiency van inzet en qua motivatie niet zo'n goede benadering. Dus onze vraag is of in het persoonlijk inburgeringsplan bij de brede intake, aan de voorkant, door de gemeente, niet veel eerder al een schifting gemaakt kan worden: B1 zit erin, of hier gaan we B1 echt serieus proberen. En bij anderen: bij die mensen zit het er echt niet in. Dan heb ik het niet alleen over mensen die evident niet leerbaar zijn, maar ook over anderen die men ook aan de voorkant al op een A2-niveau of op een meer bij hen passend niveau mag zetten. Dat voorkomt een hoop frustratie, ellende en negativiteit rondom iets wat toch positief zou moeten zijn. Nu is vraag één uiteraard, minister, om daarop te reageren.

Een tweede vraag gaat over de positie van de gezinsmigranten en overige migranten. In de nieuwe wet zit een belangrijk onderscheid. Daar wordt voor statushouders veel geregeld. De gemeente neemt voortaan de inkoop van taalonderwijs ter hand en betaalt dat ook. Voor de gezins- en overige migranten geldt dat niet. Eigenlijk geldt voor de gezins- en overige migranten op dit punt het oude systeem. Als ik het onaardig zeg, moeten zij het zelf maar uitzoeken. Dat is niet helemaal zo; zij krijgen een intake en er wordt nog wel met hen gesproken, maar uiteindelijk moeten zij voor hun eigen taalonderwijs blijven zorgen en moeten ze dat, zij het dat ze daarvoor een lening kunnen afsluiten, ook zelf betalen. Het oude systeem blijkt nou juist niet gewerkt te hebben, ook voor deze groep.

Dan is toch de vraag wat nou de inhoudelijke logica achter dat wat vreemde en kwestieuze onderscheid tussen die twee groepen is. Ook vanuit organisaties van gezinsmigranten wordt daar, terecht vind ik, op gewezen. Ik krijg eigenlijk in de uitleg in de stukken steeds niet veel meer antwoord dan: ja, die gezinsmigranten hebben zich in het thuisland kunnen voorbereiden en hebben hier al een partner die wat verdient, dus die maken een betere start.

Toch is dat maar een half verhaal, want dat was onder het oude systeem ook zo. Dan zie je dat ook de inburgering van gezinsmigranten weliswaar iets beter verloopt in aantallen dan van statushouders, maar toch ook een buitengewoon moeizaam proces is. Dus het antwoord "ja, ze hebben zich beter kunnen voorbereiden" is voor mij onvoldoende antwoord. Ik begrijp ook niet waarom je zo'n belangrijke systeemknip daarop fundeert. Dus ik zou heel graag van de minister een echt inhoudelijke onderbouwing hebben op dit punt, omdat ik me zorgen maak dat we, nu we het systeem beter maken, dan toch een belangrijke groep pakken en hier de helft van de inburgeraars van uitsluiten.

De derde zorg gaat over de groep die nog instroomt voor het nieuwe systeem wordt ingevoerd. Het was eerst de bedoeling misschien 1 januari, dat weet ik niet. Toen zou het 1 juli het komend jaar ingevoerd worden. Inmiddels hebben we gehoord dat het eind januari 2022 wordt en dan nog op zijn vroegst. We weten een beetje hoe dat gaat en we hebben er begrip voor dat je het pas moet invoeren als de uitvoering daar klaar voor is. Dat is ook een belangrijk punt van aandacht van deze Kamer. Tegelijkertijd kan het toch eigenlijk niet de bedoeling zijn, als je zegt dat het huidige systeem rammelt en faalt aan alle kanten, dat we dan nog een jaar lang of langer de mensen daarin laten instromen en dus ook daarmee nog een jaar of vijf van dat systeem onderdeel laten uitmaken, terwijl we allemaal weten dat het niet goed is. Dus onze vraag aan de minister is wat hij wil doen, bovenop de al eerder aan de gemeenten toegezegde 40 miljoen geloof ik om voor deze groep wat te doen, om dit nu groter wordende probleem ook adequaat op te lossen. Dat zal maatwerk vragen. Dat zal pilots vragen. Dat gaat ongetwijfeld ook centen kosten voor de gemeenten, maar ons lijkt daar alle aanleiding toe.

Die aanleiding wordt nog versterkt door het feit dat de IND bezig is achterstanden op te ruimen. Vanuit mijn hoofdfunctie weet ik dat wij ons er ook op kunnen voorbereiden dat we twee keer zo veel statushouders zullen moeten huisvesten als vorig jaar. Op zich is dat goed als die prop loskomt, maar dat wil wel zeggen dat dus een hele hoop statushouders gaan instromen, in een systeem waarvan we evident hebben gezegd: dat systeem deugt niet voor jullie. Dus graag daar actie op. U zou onze fractie buitengewoon blij maken met een mooie toezegging op dit gebied.

Dan ga ik naar naturalisatie. Daar gebeurt iets vreemds. Op zichzelf lijkt het mij logisch — en zo kennen we het systeem ook — dat de taaleisen die je bij naturalisatie stelt dezelfde zijn als die je bij inburgering stelt. Kortom, als iemand zijn inburgeringsbewijs of -diploma heeft en ook voor het overige aan de vereisten voor het Nederlanderschap voldoet — hij moet onder andere vijf jaar in Nederland wonen — dan kan hij dat Nederlanderschap krijgen. Het is ook logisch dat de taaleis bij naturalisatie dan dezelfde is als de taaleis bij inburgering. Zo op het eerste oog lijkt het Besluit naturalisatietoets, dat nu in consultatie is gegaan, dat ook te kennen, want daarin staat dat de taaleis bij inburgering naar B1 gaat en dus voor naturalisatie ook naar B1 gaat. So far so good.

Vervolgens schreef ik op dat er een addertje onder het gras zit, maar het is geen addertje; het is een hele partij adders en ze liggen ook nog boven op het gras. Dus je kunt er niet langsheen stappen, zeg maar. Alle nuance die in de Wet inburgering zit omtrent het behalen van B1, waarbij voor ongeveer de helft van de mensen wordt gezegd dat ze het niet zullen halen, maar dat het ook goed is, als ze maar goed hun best doen en het voor hen maximaal haalbare halen, ontbreekt in het Besluit naturalisatietoets. Er dreigt een situatie te ontstaan waarin we tegen een aanzienlijke groep mensen zeggen: "Jij hebt wel je inburgeringsdiploma gehaald; je hebt goed je best gedaan en je hebt op jouw niveau het maximale gehaald en de taal geleerd, maar voor het Nederlanderschap is dat toch echt onvoldoende."

Dat kan toch niet waar zijn? Daarmee creëer je tweederangsburgers. Het zijn burgers die aantoonbaar hebben geprobeerd zich de Nederlandse samenleving eigen te maken. Ze zijn ingeburgerd. Ze hebben zich de taal naar hun beste vermogen eigen gemaakt. Ze hebben hier een verblijfsgrond. Tegen die mensen wordt dan gezegd: "Jij mag geen Nederlander zijn, dus we sluiten jou uit van een aantal zaken die het Nederlandse burgerschap met zich meebrengt." Dat is demotiverend. Het is een volstrekt contrair signaal, want we willen eigenlijk dat iedereen meedoet en dat iedereen die zich daarvoor inzet ook staatsburger van dit prachtige land kan worden.

Ik weet niet hoe het met deze wet zit, maar ik denk dat het maximale wat ik de minister kan vragen is om stevig met zijn collega's in gesprek te gaan. Ik zou ze maar waarschuwen dat het zo echt niet gaat lukken. Dus het zou ons een lief ding waard zijn als het kabinet over de wijsheid beschikt — u hoeft daar geen verslag van te doen en u hoeft ook alleen de intentie op tafel te leggen — om met een ander voorstel voor naturalisatie te komen dan het besluit dat nu in consultatie is.

Voorzitter. Tot slot het sanctiesysteem. Ik was er wat verbaasd over. Er is gezegd dat de effectiviteit van het oude sanctiesysteem niet groot is geweest. Kortom, het werkt niet echt met die sancties. We weten natuurlijk ook dat negatieve sancties een stressfactor zijn. Ik begrijp dat je iets van een stok achter de deur moet hebben. Daar gaat het niet om, maar ik heb een beetje opgeteld wat er allemaal aan boete- en sanctiemogelijkheden in zitten. Ik geloof dat ik tot zeven plekken ben gekomen. Gemeenten kunnen dat doen en het DUO kan dat doen. U geeft zelf in uw antwoorden aan dat u begrijpt dat het complex en verwarrend kan zijn. Had dat nou niet een stuk moderner gekund en kan dat niet alsnog een stuk moderner? Kunnen we niet meer positieve prikkels inbouwen en het aantal negatieve sancties tot het minimum beperken, zodat we een systeem bouwen waarin niet op alle mogelijke plekken staat dat er wat dreigt als je het niet doet? Dat werkt niet motiverend.

Voorzitter. Ik heb nog twee minuten. Resumerend vraag ik het volgende. Wat kan deze Kamer? Dat is altijd moeilijk, hè? Je kunt tegen een wet stemmen, maar ik ben helemaal niet van plan om tegen de wet te stemmen. Je kunt de minister heel vriendelijk in de ogen kijken en vragen: wil je het alsjeblieft voor me doen? Nou, daar komt het ongeveer op neer. Als het in een motie moet, dan moet het in een motie, maar nog liever heb ik dat u het gewoon belooft op de punten die ik heb genoemd. Zou u nou heel goed in de gaten kunnen houden — en dat noem ik monitoring; jaarlijks wordt er gemonitord — hoe die verhoogde taaleis doorwerkt in slagingspercentages en hoeveel mensen er halverwege de rit toch nog naar een lager niveau moeten terugschakelen? Zou u ook heel goed willen monitoren wat er met de gezinsmigranten gebeurt? Ik wijs op mijn zorg dat er eerste- en tweederangs inburgeraars komen. Kunt u zorgen dat die zorg niet bewaarheid wordt? Daar hebben we getallen voor nodig. Zou u heel goed willen monitoren dat de ondertussengroep — een lelijk woord voor de groep die nog instroomt — niet tussen de wielen van de wagen komt, zodat die mensen een zo veel mogelijk op de nieuwe wet gebaseerd systeem van inburgering kunnen krijgen? En zou u goed voor ons in de gaten willen houden hoeveel sancties er nu eigenlijk worden uitgedeeld en wat het effect van die sancties is? "Goed in de gaten houden" impliceert dan natuurlijk dat het inzichtelijk wordt gemaakt, dat wij dat ook nog mogen zien. Ik vraag u ook om de bereidheid uit te spreken om het systeem bij te stellen als de zorgen die wij daarover hebben zich voordoen, want dan kunnen we met een gerust hart samen de toekomst ingaan.

Voorzitter. Ik ben heel benieuwd naar de antwoorden van de minister. Ik laat achttien seconden over voor mijn opvolger hier achter deze kansel.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Gurp. Dan is het woord aan mevrouw Nooren namens de fractie van de Partij van de Arbeid.