Verslag van de vergadering van 12 januari 2021 (2020/2021 nr. 18)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 14.34 uur
De heer Van Rooijen i (50PLUS):
Voorzitter. Het wetsvoorstel maakt onderdeel uit van het pensioenakkoord. Alvorens op dit wetsvoorstel in te gaan, wil ik stilstaan bij de brief van de minister van 16 december aan de Tweede Kamer over de vrijstellingsregeling, de transitie ftk tot 2026 en de overstap naar het nieuwe stelsel. Met name de transitie financieel toetsingskader werpt nu al zijn schaduw vooruit omdat die gevolgen heeft voor 2022. De minister noemt de drie onderdelen die ik net noemde een "samenhangend onderdeel" van dat pensioenakkoord. De minister heeft ons twee dagen eerder, op 14 december, antwoord gegeven op een aantal vragen van de 50PLUS-fractie, die door de CDA-fractie zijn overgenomen. Minister Koolmees heeft te kennen gegeven dat hij de regels van het nieuwe pensioencontract wil gebruiken voor de overbruggingsperiode, het zogenaamde ingroeipad, naar het moment van transitie, die geleidelijk moet verlopen. Ik citeer de minister: "eenvoudigweg lukt het de fondsen niet om in het huidige stelsel de toegezegde pensioenen met een grote mate van zekerheid waar te maken." Hier gebruikt de minister de term "grote mate van zekerheid". In het verleden ging het steeds om "garanties", om "onvoorwaardelijke toezeggingen", om "een resultaatsverplichting", zoals de president van De Nederlandsche Bank zegt. Ik zie in de term "grote mate van zekerheid" een nuance, niet onbelangrijk. Het hele financieel toetsingskader is nu juist gebouwd rond de onjuiste veronderstelling dat er sprake zou zijn van een garantie. Ik noem dat de mythe van de garantie. Daarom was er de risicovrije rente als discontovoet en daarom waren er grote buffers nodig. Als die garantie er nu al niet meer is, waarom moet dan worden vastgehouden aan die strenge normen, terwijl IORP I en II voor een zo groot mogelijke zekerheid een prudent verwacht rendement of discontovoet voldoende vindt. Graag een antwoord.
In dezelfde brief blijft de minister vasthouden aan de uitgangspunten van het financieel toetsingskader als het gaat om de verdeling van het vermogen. Velen zijn het daar niet mee eens, want dan zal de toevallige rente van het moment bepalend worden voor die verdeling. 80-plussers hebben hun pensioenvermogen — ik ben er bijna aan toe — opgebouwd in jaren met hoge rendementen en in het nieuwe stelsel zouden die rendementen voor hun beschikbaar moeten zijn voor de opbouw van dat persoonlijke pensioenvermogen. Bij de verdeling van het vermogen dat in het verleden werd opgebouwd, in 40 jaar, moeten ineens andere normen gaan gelden. Zo starten jongeren met een relatief grote pot, die ze te danken hebben aan de inleg en het rendement daarop van de ouderen. Dat kan toch niet de bedoeling zijn! De gepensioneerden hebben dan de pech dat ze moeten invaren in een tijd dat de rente gedomineerd wordt door de ingrepen van vooral de ECB. Een uitzonderlijke tijd met een uitzonderlijk lage rente, terwijl de werkelijk gerealiseerde rendementen veel hoger waren en zijn. Dat is onrechtvaardig en dat is toch niet uit te leggen? Graag een reflectie van de minister.
De brief van 16 december aan de Tweede Kamer vermeldt drie met elkaar samenhangende onderdelen in de jaren totdat in 2026 de transitie naar het nieuwe stelsel is afgerond. De vrijstellingsregeling 2021, de transitie ftk tussen 2022 en 2026 en als derde de overstap naar het nieuwe stelsel. Alle ouderenorganisaties waren boos over deze brief, omdat over deze brief niet het toegezegde overleg heeft plaatsgevonden. Klopt dat? En als dat zo is, waarom heeft dat niet plaatsgevonden?
Als argument voor de vrijstellingsregeling wordt de uitbraak van het coronavirus genoemd. Het bijzondere is nu dat de snelle ontwikkeling van het vaccin tegen corona de oorzaak is dat de vrijstellingsregeling niet nodig is gebleken voor twee grote fondsen, het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds en het Pensioenfonds voor Zorg en Welzijn, die in het najaar in de gevarenzone verkeerden. Zij zijn door de gong van het vaccin en daardoor van de beurzen, gered. Het kan verkeren. Jarenlang heeft de 50PLUS-fractie in de Tweede en de Eerste Kamer voor dit gevaar gewaarschuwd. Daarom is destijds het initiatiefwetsvoorstel Van Rooijen ingediend voor de tijdelijke 2% rekenrente om kortingen te voorkomen. Het werd in de Tweede Kamer weggestemd. Nu heeft de 50PLUS-fractie in de Tweede Kamer wederom een initiatiefvoorstel voor advies naar de Raad van State gestuurd over 2% rekenrente gedurende de transitie. In de hoofdlijnennotitie pensioenakkoord van 22 juni 2019 was aangegeven dat gebruik zou worden gemaakt van de bevoegdheid van artikel 142 van de Pensioenwet. Vakbonden eisten immers dat er niet zou worden gekort als onderdeel van de onderhandelingen. De minister spreekt over "grootscheepse pensioenverlagingen die hij niet gewenst acht". Die verlagingen zijn minder het gevolg van de coronaepidemie dan van de steeds verder dalende rekenrente. Dat weet de minister toch ook? De beurzen stonden eind vorig jaar wereldwijd op recordniveau. Bij een rekenrente van zelfs maar 1% zouden kortingen niet nodig zijn. De dekking stijgt dan immers met gemiddeld 15%. Erkent de minister met mij dat een verlaging van de minimale dekkingsgraad van 104%, zoals nu al twee keer is gebeurd, naar 90% gelijkstaat met een verhoging van de rekenrente met 1%? Waarom draait de minister niet aan de knop van de rekenrente, maar wel aan de knop van de dekkingsgraad, die toch vooral door de rekenrente wordt bepaald? Graag een antwoord.
Die dalende rekenrente was ook de reden dat in het akkoord over de uitwerking van het pensioenakkoord in juli 2020 de rekenrente ineens moest worden afgeschaft. Die rekenrente was nota bene nog onderdeel van het pensioenakkoord van juni 2019. De president van De Nederlandsche Bank was er toen als de kippen bij om duidelijk te maken dat de buffers wel konden verdwijnen, maar dat de risicovrije rente de enige juiste rekenrente was.
De voorzitter:
Meneer Van Rooijen, komt u ook nog bij het wetsvoorstel zelf?
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Ja hoor, maakt u zich geen zorgen.
De voorzitter:
Want als we de minister vragen om in den brede te antwoorden over het pensioenbeleid, denk ik dat we daar een apart debat over moeten afspreken. Ik laat het graag even aan u en de minister.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Ja, voorzitter, maar het hele betoog en de brief van 16 december gaan over de kortingen die volgend jaar al gaan plaatsvinden. Daar gaat mijn betoog over. Immers, als je nu de rekenrente verhoogt, is de hele problematiek weg. We zijn niet alleen bezig met het probleem van de toekomst, maar ook met de problemen van vandaag. Voorzitter, ik vind het jammer dat ik niet mijn eigen verhaal mag houden. Ik moet even terug nu. Dat is altijd het nadeel van zoiets. Ik hoop dat het niet van mijn tijd afgaat.
De president van De Nederlandsche Bank was er als de kippen bij om duidelijk te maken dat de buffers wel konden verdwijnen, maar dat de risicovrije rente de enige juiste rekenrente was. Daarom bleek de rekenrente onhoudbaar om de afgesproken pensioenambitie waar te maken. Vakbonden eisten rendement in plaats van rekenrente en ze eisten ook geen kortingen — daar hebben we het nu dus over — in het zicht van het nieuwe stelsel. Bovendien wisten zij dat grote kortingen vlak voor de verkiezingen politieke zelfmoord voor de coalitiepartijen zouden zijn. Mijn voorspelling dat die kortingen er niet komen, kwam uit. En opnieuw was het De Nederlandsche Bank die verordonneerde dat als er zonder risicovrije rente moest worden gewerkt, dit alleen maar mogelijk was bij een premieregeling. Ik dacht dat het pensioen een zaak was van de sociale partners, maar kennelijk maakt De Nederlandsche Bank uit wat er moet gebeuren. Vindt de minister het acceptabel dat De Nederlandsche Bank deze doorslaggevende invloed heeft?
Voorzitter. Dan kom ik nu op de brief van 60 prominenten van 13 oktober 2019. Die heeft nog niets aan relevantie en actualiteit ingeboet, niet in het minste door de motie-Van Rooijen c.s. die de opvatting van deze prominenten eind vorig jaar vastlegde. De motie werd aangehouden, op verzoek van de minister. De brief beschrijft de feitelijke financiële ontwikkelingen bij onze pensioenfondsen en constateert dat deze aanzienlijk afwijken van de thans gehanteerde rekenregels. De brief wil tegenwicht bieden tegen onjuiste conclusies, gebaseerd op een rekensystematiek die soms haast lijkt te worden verdedigd om te kunnen korten. De brief levert een pleidooi voor een rekensystematiek die meer aansluit bij de werkelijkheid, zoals ook expliciet in de Europese richtlijn IORP II mogelijk wordt gemaakt. Wat zou volgens de briefschrijvers — dat zijn 60 prominenten uit de polder — een oplossing zijn? Als we accepteren dat pensioenuitkeringen altijd aan een bepaald risico onderhevig zullen zijn, omdat nu eenmaal het overgrote deel van de pensioenuitkomst afhankelijk is van onzekere beleggingsopbrengsten, dan is het ook redelijk dat risico deels in te prijzen.
De heer Van Ballekom i (VVD):
Met alle respect, maar dit doet mij denken aan mijn maidenspeech. Toen moest de AOW-wetgeving worden aangepast en kwam de achtmaandendiscussie op. De heer Van Rooijen heeft toen al ruimschoots uitleg gegeven over de rekenrente. Ik heb dat dossier nu niet paraat of bestudeerd. Net als de vorige keer heb ik mij op de wet geconcentreerd. Ik denk dat we dat vandaag ook zouden moeten doen, in plaats van een brief van 60 zeer geleerde mensen aan te halen. Die zou ik dan nog eens een keer goed willen lezen.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Ik heb begrip voor het feit dat de heer Van Ballekom niet mijn hele betoog in zijn eigen debat wil betrekken, maar ik wil dat zelf wel graag doen. Ik zal dadelijk nog even uitleggen waarom die brief zo belangrijk blijft, ook in de consultatieronde.
De voorzitter:
Vervolgt u uw betoog.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Wat zou volgens de briefschrijvers een oplossing zijn? Als we accepteren dat pensioenuitkeringen altijd aan een bepaald risico onderhevig zullen zijn, omdat nu eenmaal het overgrote deel van de pensioenuitkomst afhankelijk is van onzekere beleggingsopbrengsten, dan is het ook redelijk om dat risico deels in te prijzen. Ik merk dat ik mezelf nu herhaal. Immers, het huidige pensioencontract is op zichzelf al onzeker en die onzekerheid zorgt ervoor dat de verplichtingen kunnen worden verdisconteerd met rendementen die hoger zijn dan de risicovrije rente.
Vanuit deze gedachte, aldus de 60, zou bijvoorbeeld het verwachte rendement uit twee componenten kunnen bestaan: een deel gebaseerd op de risicovrije rente en een ander deel gebaseerd op de gerealiseerde rendementen. De brief eindigt als volgt: "Er moet ruimte worden geboden aan de feitelijke rendementen van de fondsen. En niet het hele stelsel alsmaar blijven ophangen aan de risicovrije rente. Inhoudelijk biedt het huidige pensioencontract die ruimte en ook een nieuw contract moet dat liefst nog helderder doen. Anders rekenen we onszelf alleen maar verder de put in. Ons pensioenstelsel en zijn miljoenen deelnemers verdienen beter," zo sluiten zij af.
Mijn fractie vindt dat deze brief in het kader van de consultatieronde over het nieuwe contract — daarom noem ik hem, voorzitter — een hoge prioriteit moet krijgen. Ik sluit niet uit dat dat ook gaat gebeuren.
De minister merkt op dat bij het vinden van het intergenerationele evenwicht niet alleen de pluseffecten van het voorkomen van kortingen een rol spelen, maar bijvoorbeeld ook het effect dat demping van de premie binnen de wettelijke mogelijkheden met verwacht rendement heeft op het intergenerationele evenwicht. Het voorkómen van pensioenverlagingen leidt immers tot de situatie dat risico's voornamelijk verschuiven van oudere naar jongere generaties, zegt de minister. De gedempte premies betekenen een omgekeerde verschuiving van financiële risico's. De minister zegt dan: "Zo zijn er naast bovengenoemde effecten diverse andere effecten die de komende jaren tegen elkaar in werken." Dat speelt bij het transitie-ftk en het bestuurlijk afwegingskader met evenwichtigheid.
Ik merk hierbij op dat de daling van de rekenrente inclusief de daling van de Ultimate Forward Rate een overdracht van vermogen is van oud naar jong, en demping van premie eveneens. Actuarieel bureau Mercer legde het in 2016 als volgt uit: "Het aandeel in de reservering van verplichtingen voor gepensioneerden is teruggelopen van 39% naar 32% door de sinds 2007 gedaalde rekenrente van 4,3% naar 1,4%." Ik zeg erbij dat dit aandeel inmiddels tot beneden de 30% gedaald is door de verdere daling van de rekenrente naar 0%.
Ik wijs erop dat De Nederlandsche Bank destijds tegen het gebruik van verwacht rendement voor de premieberekening was. DNB wilde ook hier de risicovrije rente gebruiken. De politiek volgde het standpunt van De Nederlandsche Bank niet, en dat is uniek. Ik weet niet of de minister eigenlijk luistert, maar dat terzijde. Dit ligt in ieder geval vast.
De politiek wilde de premies laag houden en zette het gebruik van deze gedempte niet-kostendekkende premie door. De demping van de premies heeft een jaarlijks effect op de dekkingsgraad van rond de 0,5%. Het totale effect is inmiddels opgelopen tot 6 procentpunten. Kan de minister dit bevestigen? Er zijn nog veel meer verschuivingen van oud naar jong, zoals ook de sterk gedaalde UFR.
Voorzitter. De premiedekkingsgraad van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds is 63%, en dus 6 miljard te laag. In plaats van 16 miljard premie betaalt het ABP — werkgever en werknemer — 10 miljard. De Staat betaalt per jaar 4 miljard euro te weinig premie, en dat al jarenlang. Dat is toch niet normaal? Wat vindt de minister daarvan?
De heer Crone i (PvdA):
Ik aarzel of ik het een punt van orde moet noemen, maar ik wil u bijvallen. Anderen zeggen dat dit een debat is over een onderdeel van het pensioenakkoord. Dit is een heel interessant en nuttig debat, maar daar zijn wij nu niet voor bij elkaar. Het is toch bij iedere vereniging normaal dat je een agenda uitschrijft waar een aantal stukken op staan, waar je je dan op concentreert? Als wij dit allemaal zouden doen, zitten wij hier morgen nog. Ik wil u toch vragen: wat vindt u van de RVU, van het verlofsparen en van de eenmalige uitkering? Daar heeft u dit verhaal niet voor nodig.
De voorzitter:
Daaraan gekoppeld de oproep aan de minister om in zijn beantwoording in ieder geval te focussen op het wetsvoorstel.
De heer Crone (PvdA):
Die suggestie wil ik graag overnemen. Soms is het dan maar beter om niets te zeggen.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Wij hadden in december de situatie dat voor 1,5 miljoen gepensioneerden bij het ABP en het Pensioenfonds Zorg & Welzijn een korting op de pensioenen zal plaatsvinden. Dat is nu niet gebeurd - door de gong gered - maar dat zal mogelijk aan het eind van dit jaar mogelijk alsnog spelen, als de rekenrente laag blijft. Daar gaat mijn betoog over. Ik wil aangeven dat wij nu al in de transitie ftk moeten zorgen dat er niet gekort gaat worden. Daarvoor is het veranderen van de rekenrentemethodiek de oplossing. Daarom heb ik uitvoerig geciteerd uit de brief van de 60 prominenten, die zeggen: hou daar alsjeblieft mee op, want zo gaat het niet goed. En dat kan ook in het huidige stelsel de oplossing zijn.
De heer Crone (PvdA):
U mag best een debat vragen over de ftk en over alles, maar dan moet u dat netjes als individueel lid via de commissie doen, desnoods plenair, en dan krijgt u uw debat. Maar het staat nu niet op de agenda. Ik kom daar graag op terug.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Dat zal wel, maar ik ga over mijn eigen spreektijd.
De heer Crone (PvdA):
Wij hebben toch een ordentelijke agenda met elkaar?
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Ik ga over mijn eigen agenda.
De voorzitter:
Nee, dat is niet waar, meneer Van Rooijen. Ik ga over de agenda. Op de agenda staat het wetsvoorstel 35555. Dat gaat over de Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen. Daarover krijgt u het woord. U krijgt niet het woord over andere zaken, dus ik verzoek u vriendelijk om alleen daarover het woord te voeren. Ik ga over de agenda — op aanvraag van de commissie overigens.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Voorzitter, wat wilt u? Dat ik nu het betoog dat ik wilde vervolgen, ga stoppen?
De voorzitter:
Het is aan u om te bepalen wat u doet, maar de oproep van uw collega's, meerdere, en ook van mij, is om u te houden aan de agenda. Het Reglement van Orde gebiedt mij ook om u daartoe op te roepen. Dus het verzoek is om u aan de agenda te houden.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Ik heb hier heel grote moeite mee. Wij hebben in Nederland 3,3 miljoen gepensioneerden die al tien jaar niet worden geïndexeerd, voor wie kortingen dreigen. De minister zegt zelf dat in het huidige regime voor de komende vijf jaar 15% gekort moet worden. Zo noemde de minister dat. Ik heb hier een betoog te houden waarin ik aangeef dat er heel simpele methoden zijn om nu al de onzekerheid weg te nemen. Ook dit jaar kunnen de lage rekenrente en de onzekerheid rond corona tot grote kortingen leiden. En als het niet dit jaar is, dan wel in het jaar daarna. Uiterlijk bij het invaren van het nieuwe stelsel zal er dan fors gekort worden. Daar heb ik het over. Ik vind het betreurenswaardig als mij gevraagd om daar het zwijgen over te doen, omdat wij in dit huis de kans hebben om het onderwerp "kortingen" aan de orde te stellen. En dat kan alleen door het over de rekenrente te hebben. De minister is daartoe niet bereid gebleken, ondanks het pensioenakkoord en alle afspraken. De voorzitter van de Koepel Gepensioneerden, mijn opvolger, heeft gisteren in het Algemeen Dagblad nog eens aangegeven hoe zorgelijk de gepensioneerdenkoepels en de ouderenorganisaties dit vinden. Ik vind dat ik daarover hier het woord moet kunnen voeren.
De voorzitter:
Ik stel voor dat u zich nu in ieder geval op de wet richt. Is dat een redelijk verzoek?
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Voorzitter, ik hoorde het even niet. Neemt u mij niet kwalijk.
De voorzitter:
Uw punt is nu gemaakt. Ik stel voor dat u zich nu op de wet richt. Is dat een redelijk verzoek?
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Nee, voorzitter, dat vind ik niet.
De voorzitter:
Dan moet ik u toch wijzen op het Reglement van Orde. Op de agenda staat het wetsvoorstel 35555. Niemand verbiedt de Kamer om het woord te voeren over het pensioenbeleid in bredere zin. Alleen, de agenda komt tot stand op voorstel van de commissie en wordt door de voorzitter bepaald. In het Reglement van Orde, dat door de Kamer is vastgesteld, staat dat ik de plicht heb om u tot de orde te roepen als u te ver buiten de agenda gaat. Een deel van uw collega's heeft dat inmiddels gedaan. Ik verzoek u dus toch vriendelijk — u hebt nu uw punt kunnen maken — om nu in ieder geval uw inbreng te leveren over het wetsvoorstel, want wij zijn allemaal heel benieuwd naar uw mening daarover.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Voorzitter. Ik begrijp dat sommige collega's van partijen die ik hier niet bij name zal noemen, het niet leuk vinden dat hier de achilleshiel van ons pensioenstelsel aan de orde wordt gesteld, namelijk de rekenrente, en dat iemand die opkomt voor 3 miljoen gepensioneerden en voor 7 miljoen nog werkenden, die gekort worden en in ieder geval niet geïndexeerd worden, ...
De voorzitter:
Meneer Van Rooijen, ik verzoek u nogmaals om nu uw punt te maken over het wetsvoorstel. Het gaat niet aan om uw collega's aan te wrijven dat zij niet over belangrijke zaken willen spreken. De agenda komt op ordentelijke wijze tot stand, op een manier die ook door uw fractie is gesteund bij de totstandkoming van het Reglement van Orde. U heeft uw punt nu gemaakt. Ik verzoek u vriendelijk om te kijken of u zich vanaf nu kunt beperken tot het wetsvoorstel.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Voorzitter, ik zal onder protest aan uw verzoek gevolg geven, maar ik voorspel u dat ik het daar niet bij laat zitten. Ik zal iedere gelegenheid aangrijpen om het punt aan de orde te stellen. Ik ga niet naar andere fracties wijzen, maar ik ken fracties die iedere keer uitvoerig ingaan op hun meest aangewezen punt en dit punt bij ieder debat aan de orde stellen.
Dan sla ik dus een stuk over. Ik begrijp dat het nu beter niet kan.
Voorzitter. Ik heb mij uitvoerig verdiept — dat zal sommigen verbazen — in het voorliggende wetsontwerp. In de schriftelijke behandeling heb ik met name uitvoerig aandacht gevraagd voor de kleine pensioenen. Ik heb ook om berekeningen gevraagd van andere pensioenen dan in het voorbeeld worden genoemd. In de tweede schriftelijke ronde heb ik erop gewezen dat het heel belangrijk is dat de minister duidelijkheid geeft. Ik heb het dus maar meegenomen. U ziet, ik heb alle stukken bij me. Ik bereid me altijd goed voor. Bij kleine pensioenen blijft van €10.000 uiteindelijk maar 34% over aan besteedbaar inkomen. Met andere woorden: iemand met een pensioen van €5.400 bruto, die €10.000 wil opnemen, houdt daar netto in besteedbaar inkomen 34% van over. Dat is natuurlijk zo weinig, dat de vraag rijst of dat nog wel verstandig is.
Ik ben erg van feiten en cijfers. Ik had ook gevraagd hoe het kan dat het gemiddelde pensioen van Pensioenfonds Zorg en Welzijn €13.500 is, maar dat Borgdorff van Pensioenfonds Zorg en Welzijn het had over €8.000. Ik gaf in de vraagstelling al aan dat dit uiteraard niet het gemiddelde pensioen zal zijn, maar de mediaan. Dat betekent dat de helft van de deelnemende gepensioneerden van Pensioenfonds Zorg en Welzijn een pensioen heeft van minder dan €8.000 bruto. Dat is €650 per maand. Dat betekent ook dat degene die nu een pensioen opneemt van €10.000, daar heel weinig van overhoudt. Daar wil ik in het betoog dat ik nu nog aan het slot ga houden, uitvoerig op ingaan.
Het opnemen van een bedrag ineens uit het pensioenkapitaal van mensen is niet zo'n goed idee, omdat de basis van solidariteit en verplichtstelling naar onze mening wordt ondermijnd. De gevolgen van belasting en toeslagen zijn voor mensen niet goed te overzien. Juist mensen met lage inkomens kunnen dan zomaar beslissingen nemen die per saldo heel slecht voor hen uitpakken. Ten principale staat het haaks op de doelstelling van het pensioenstelsel, namelijk: sparen voor de oude dag. Het is een vorm van ontsparen en het leidt tot een lager pensioen. 10% opname ineens is relatief veel gunstiger als je geen toeslagen ontvangt. Sociaal is het dus niet. Het werkt denivellerend. Dit is het gevolg van het ingewikkelde stelsel van belastingen, aflopende heffingskortingen en toeslagen.
Hoe zorgt de minister ervoor dat deelnemers de gevolgen van hun keuze goed kunnen overzien? Graag een uitleg. Hiermee wordt ook voorkomen dat er spijtoptanten ontstaan of dat fouten worden gemaakt, die men later ontdekt. Hierbij kan men denken aan de toeslagenaffaire.
Ik gaf al aan dat een bedrag ineens niet werkt voor mensen met een laag inkomen. De combinatie van hoge tarieven, afbouw van algemene en arbeidskorting en inkomensafhankelijke regelingen, zoals toeslagen, maken het tot een financieel doolhof: ingewikkeld, onoverzichtelijk, tot onbegrijpelijk aan toe. De keuze voor pensioen ineens heeft gevolgen in het jaar waarin je het bedrag ineens krijgt, maar ook in de jaren erna. Het gaat ten koste van het pensioen daarna, wat 10% lager wordt. In de algemene maatregel van bestuur zullen uitgebreide informatieplichten komen voor de pensioenuitvoerders. Die moeten informeren over en waarschuwen voor de potentiële gevolgen voor toeslagen en belastingen, aldus de minister.
Voorzitter. Ik houd mijn hart vast en denk ook aan de vele laaggeletterden in deze groep. We zullen goed moeten monitoren wat de eerste ervaringen zijn en ons dan opnieuw de vraag stellen of het ons alleemaal waard is wat we hier optuigen, of de ingewikkeldheid voor de deelnemer, de enorme extra uitvoeringsproblemen en uitvoeringskosten voor de pensioenfondsen en verzekeraars opwegen tegen deze voorstellen uit het regeerakkoord. Voor ons weegt zwaar mee dat slechts ongeveer 10% van de kandidaten van deze regeling gebruik zal maken. Waar beginnen we eigenlijk aan?
Blijven we maar uitvoeringsproblemen op elkaar stapelen? Dat is des te meer onbegrijpelijk met het oog op de gigantische uitvoeringsproblemen en uitvoeringskosten voor de pensioenfondsen. Voor hen zal de uitvoering van de invoering van dit nieuwe stelsel vijf jaar gaan duren. De hoorzitting van de Tijdelijke commissie Uitvoeringsorganisaties en het rapport van de commissie-Van Dam over de toeslagenaffaire moet ons toch aan het denken zetten over de uitvoerbaarheid van regelingen? Op een gegeven moment is de grens bereikt en moet het stoplicht aan.
Mijn fractie is niet overtuigd door de antwoorden naar aanleiding van de nota van wijziging. Wegens de uitvoeringsproblemen zou de regeling pas ingaan op 1 januari 2022, maar wij blijven er bij verre de voorkeur voor hebben dat het in ieder geval nog een jaar langer wordt uitgesteld, tot 1 januari 2023. Wij verwijzen daarbij naar de zware kritiek op de uitvoerbaarheid van de Pensioenfederatie en het Verbond van Verzekeraars. Onuitvoerbaar is immers onuitvoerbaar.
Voorzitter. Dat kleine pensioen waar ik het al over had. De minister bevestigde in zijn antwoord desgevraagd dat de pensioendeelnemer bij een pensioen van €5.400 maar een schamele 54% overhoudt. Wij vinden dat bij afkoop van een klein pensioen een oplossing moet worden gevonden voor de gevolgen voor de toeslagen. Graag een antwoord van de minister of hij daartoe bereid is. Ik wijs ook op de opmerking van de heer Crone hiervoor dat de toeslagen in de toekomst dan wel iets kunnen stijgen als je pensioen daalt, maar als de toeslagen er niet meer zijn of heel anders zullen zijn, is het natuurlijk ook heel iets anders.
Voorzitter. Dan het verlofsparen. Het voorstel ligt er op verzoek van de sociale partners, zoals van de sectoren havens en politie. Het gaat hier om maatregelen die de straf op eerder stoppen verminderen. Niet echt nieuw geld van de overheid, maar geld van jezelf: een sigaar uit eigen doos. De werknemer spaart zelf voor verlof door minder vakantie op te nemen en door uren bij te kopen. Met veel verlofsparen kun je je eigen pensioendatum flink beïnvloeden.
Voorzitter. Dan de RVU-boete.
De voorzitter:
Let u op de tijd, meneer Van Rooijen?
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Ja, voorzitter. Ik ben er bijna. Het werd nogal onregelmatig door allerlei zaken.
De voorzitter:
Nee, toen heb ik de tijd stilgezet. Dit is de tijd die u zelf heeft aangevraagd.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Een beperking van de RVU-boete, hoe klein ook, is in elk geval een verbetering ten opzichte van de huidige situatie. Eerder stoppen met werken wordt niet aanzienlijk gefaciliteerd, zoals de Raad van State opmerkte, maar het is in ons land zo dat zwaar bestraffen een beetje minder bestraffen wordt. Waarom is het een tijdelijke maatregel en waarom is het bedrag van de vrijstelling zo laag? Waarom niet een- of tweemaal modaal? Veel werknemers in de bouw en de zorg verdienen al veel meer. Voor hen volgt een boete, terwijl zij toch een zeer zwaar beroep hebben. Uiteraard zijn wij verheugd over de terugwerkende kracht.
Voorzitter. Alle beetje helpen, dus steunen wij dit voorstel. Wij blijven grote twijfels houden over het voorstel over pensioen ineens. Zou de minister dat niet alsnog moeten ontkoppelen? Wij wachten de antwoorden van de minister af.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Rooijen. Dan is het woord aan mevrouw Oomen-Ruijten namens de fractie van het CDA.