Verslag van de vergadering van 9 februari 2021 (2020/2021 nr. 23)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 14.43 uur
De heer Baljeu i (Fractie-Otten):
Voorzitter. Vandaag behandelen we het initiatiefwetsvoorstel voor de uitbreiding van non-discriminatiegronden in artikel 1 GW. De eerste stappen voor dit initiatiefvoorstel werden in 2010 genomen. Daarna gebeurde er vele jaren niets met dit initiatief, omdat de initiatiefnemers uit 2010 niet werden herkozen tijdens de Tweede Kamerverkiezingen van 2012. Zo zie je maar hoe belangrijk individuele personen kunnen zijn bij de totstandkoming van politieke vernieuwing. Met deze overtuiging heb ik mijzelf ook jaren ingezet, samen met een aantal mensen hier in de zaal, om in een hecht team te werken aan de broodnodige politieke vernieuwing met als doel het realiseren van moderner en beter bestuur van Nederland. Zoals we helaas allemaal weten, is dit initiatief vervolgens verprutst door een geradicaliseerde narcist, geholpen door een stel overambitieuze baantjesjagers zonder politiek benul.
Voorzitter. Artikel 1 van onze huidige Grondwet is indirect terug te voeren op onze eerste Grondwet van 1798, de Staatsregeling voor het Bataafsche Volk. Pas in 1983 werd het huidige artikel 1 opgenomen in onze Grondwet. Tot die tijd werd artikel 1 gevormd door de tekst die u hier op de schoorsteenmantel van de Ridderzaal kunt lezen, de tekst uit de Grondwet van 1848. Maar de zogenaamde Staatsregeling van 1798, de eerste grondwet van Nederland, laat nog steeds diepe sporen na in onze huidige Grondwet. Elke burger werd gelijk voor de wet zonder onderscheiding van geboorte, bezit, stand of rang en kreeg vrijheid van meningsuiting, drukpers, vergadering en godsdienst. De scheiding tussen de vertegenwoordigende, de uitvoerende en de rechterlijke macht, evenals de scheiding tussen kerk en staat, werd vastgelegd in de Staatsregeling. Dit was in 1798 een enorme modernisering van Nederland.
Vandaag is de uitbreiding van de non-discriminatiegrond uit artikel 1 GW uit 1983 aan de orde, namelijk de uitbreiding met "handicap" en "seksuele gerichtheid". Volgens de initiatiefnemers en de minister is nu het moment van constitutionele rijpheid gekomen om deze uitsluitingsgronden op te nemen in artikel 1 van de Grondwet. Onze fractie onderkent de constitutionele rijpheid van deze uitsluitingsgronden. Discriminatie op grond van handicap en seksuele gerichtheid is uiteraard onacceptabel. Tegelijkertijd roept dit ook de vraag op naar "een gebed zonder end en willekeur", zoals iemand dat zei tijdens de behandeling van dit voorstel in de Tweede Kamer, Er kunnen ook allerlei andere redenen zijn waarom mensen gediscrimineerd kunnen worden, die nu niet opgenomen zijn in artikel 1, ook niet na toevoeging van de nieuwe uitsluitingsgronden. Mijn vraag aan de indieners en de minister is of die een lagere prioriteit hebben.
Voorzitter. Dan komen we op de horizontale en de verticale werking van artikel 1. Verticaal wil zeggen: tussen de overheid en de burgers. Horizontaal betreft de werking tussen burgers onderling. Hoe zien de indieners deze horizontale werking in de praktijk functioneren?
Voorzitter. Vervolgens komen we op het punt van de rechtsbescherming. De minister onderscheidt bij artikel 1 GW drie soorten rechtsbescherming: rechtsbescherming tegen de wetgever, maatschappelijke rechtsbescherming en rechtsbescherming door de rechter. Hoe zien de indieners en de minister in de praktijk deze rechtsbescherming vorm krijgen nu de rechter op grond van artikel 120 van de Grondwet de wetten niet mag toetsen aan de Grondwet en er in Nederland geen grondwettelijk hof is, dit in tegenstelling tot de meeste andere ons omringende landen?
Voorzitter. Tot slot wil ik graag aandacht vragen voor de wisselwerking tussen artikel 1 en artikel 3 van de Grondwet. Deze artikelen kunnen moeilijk los van elkaar worden gezien. Artikel 3 van de Grondwet luidt: "Alle Nederlanders zijn op gelijke voet in openbare dienst benoembaar". Als we kijken naar de praktische uitvoering van dit artikel 3, in samenhang met artikel 1, zien we dat in Nederland van alles beter kan. Artikel 1 kent ook politieke gezindheid als een van de expliciete uitsluitingen voor non-discriminatie. Uit de vergelijking met grondwetten van andere landen blijkt dat deze specifieke uitsluitingsgrond, politieke overtuiging, zeer vaak wordt opgenomen in grondwetten. Maar in de praktijk is deze bepaling in Nederland vaak een dode letter.
Neem bijvoorbeeld de burgemeesters in Nederland. Vrijwel allemaal worden zij benoemd uit een kleine vijver van personen op basis van hun politieke gezindheid. Een partij als de Partij van de Arbeid, die slechts 6% van de Tweede Kamerleden uitmaakt, heeft circa een derde van de burgemeesters, waaronder twee van de vier grote steden, Rotterdam en Utrecht. Hetzelfde geldt mutatis mutandis voor partijen als VVD, CDA en D66. Beschikt alleen het partijkader van dit beperkte aantal partijen over het unieke vereiste talent voor dergelijke functies?
Hetzelfde zien we bij de benoeming van bewindslieden. Zeker door de huidige coronacrisis is dat pijnlijk duidelijk geworden. Bewindslieden worden geselecteerd uit een kleine pool van het partijkader van coalitiepartijen. Als de coronacrisis iets heeft aangetoond, dan is het wel dat er brede consensus aan het ontstaan is in Nederland dat we de beste mensen op die posities moeten hebben, met kennis van zaken en met daadkracht.
Voorzitter. Dat hadden de opstellers van de staatsregeling van 1798 al goed gezien. Daar was in artikel 15 over de vervulling van openbare ambten opgenomen — ik citeer: "De keus van den eenen Burger, boven den ander, is alleenlijk gegrond op meerdere deugd en bekwaamheden". Als er in Nederland ergens sprake zou moeten zijn van positieve discriminatie, is dat wat onze fractie betreft allereerst op het gebied van toepassing van artikel 1 van de Grondwet in combinatie met artikel 3, om het eenzijdige benoemingsproces bij de overheid recht te trekken en daarin vooral mensen op basis van hun bekwaamheden te gaan benoemen in plaats van slechts op hun politieke gezindheid. Wat mijn fractie betreft, is dit een van de allerbelangrijkste prioriteiten bij de formatie van het nieuwe kabinet.
Dank u.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Baljeu. Mijn hartelijke gelukwensen met uw maidenspeech. Vorige maand werd de heer Raven op een en dezelfde dag geïnstalleerd en hield hij zijn maidenspeech. Dat was al een unicum. Het is bij mijn weten ook niet eerder voorgekomen dat iemand op de laatste vergaderdag voor hij afscheid neemt als lid van de Eerste Kamer nog zijn maidenspeech houdt. Die primeur kunt u in ieder geval op uw conto schrijven! Dit unicum heeft ermee te maken dat u tijdelijk lid bent van deze Kamer in verband met het zwangerschaps- en bevallingsverlof van mevrouw Nanninga.
Staat u mij toe om iets van uw achtergrond te schetsen. Sinds 2010 bent u eigenaar van Turning Point, een adviesbureau op het gebied van gezondheidszorg en informatietechnologie. Daarvoor was u onder andere werkzaam als teamleider bij de Koninklijke Landmacht en als manager bij Sikkes International en Getronics. Van 2016 tot 2019 was u betrokken bij de recruitment en training van kandidaat-politici bij Forum voor Democratie. In de zomer van 2019 werd u medewerker van de Fractie-Otten in de Eerste Kamer en in september van datzelfde jaar lid van het partijbestuur van GO, zoals de Fractie-Otten buiten deze Kamer heet. Tot genoegen van meneer Otten mag ik het nu een keer zeggen. Ook uw politieke carrière begon in 2019. Sinds 29 maart van dat jaar bent u lid van de Provinciale Staten van Noord-Holland, eerst namens Forum voor Democratie en sinds mei 2019 als onafhankelijke fractie. Op 15 december 2020 bent u lid geworden van de Eerste Kamer.
Op de website van GO vertelt u waarom u politiek actief bent. Het is volgens u, en ik citeer, "hoog tijd dat ons land beter bestuurd gaat worden en er meer aandacht komt voor de hoofdlijnen in plaats van allerlei bijzaken. Het is tijd voor doortastend optreden." Vandaag gaf u daarvan uw eerste, en tegelijkertijd ook uw voorlopig laatste, proeve in deze Kamer. Ik wens u veel succes met uw andere werkzaamheden in de politiek en binnen uw partij.
Nogmaals van harte gefeliciteerd met uw maidenspeech. Ik schors de vergadering, zodat ik u — op 1,5 meter afstand uiteraard — namens alle collega's kan feliciteren. Ook geef ik uw fractievoorzitter graag de gelegenheid om u persoonlijk te feliciteren. Ik verzoek u zich op te stellen voor het rostrum voor de felicitaties.
Ik verzoek de leden even te blijven zitten.