Verslag van de vergadering van 22 maart 2021 (2020/2021 nr. 30)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 16.01 uur
De heer Dittrich i (D66):
Dank u, voorzitter. Graag wil ik namens de fractie van D66 de initiatiefnemers, de Tweede Kamerleden Segers, Kuiken, Van Nispen en Kuik feliciteren met het door hen genomen initiatief. Het vergt altijd heel veel werk en doorzettingsvermogen om een initiatiefwetsvoorstel te schrijven en te verdedigen. Dat geldt uiteraard ook voor hun adviseurs en medewerkers.
Voorzitter. Mensenhandel is een werkelijk verschrikkelijk fenomeen dat haaks staat op het beginsel van de gelijkwaardigheid van mensen. Mensenhandel ziet ook op een waaier aan onderwerpen. Het kan gaan over slavenarbeid of over het gedwongen afstaan van organen, maar dit wetsvoorstel gaat over mensenhandel in relatie tot de seksindustrie. Wanneer iemand onvrijwillig als prostituee werkt en uitgebuit wordt, is dat onacceptabel en moet daartegen opgetreden worden. Mensenhandel is strafbaar gesteld, ook als het plaatsvindt in de prostitutie, in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht. De initiatiefnemers voegen daar nog een extra dimensie aan toe. Ze maken de prostituant strafbaar die seks heeft met een ander, terwijl hij weet of ernstige reden had om te vermoeden dat de ander het slachtoffer is van mensenhandel.
Voorzitter. Voordat ik in 1994 Tweede Kamerlid voor D66 werd, was ik strafrechter in de rechtbank van Alkmaar en heb ik duizenden strafzaken behandeld. Een van die zaken in de meervoudige kamer is me altijd bijgebleven vanwege de gruwelijkheid en lijkt me ook relevant voor dit debat. Een echtpaar stond terecht. In de kelder van hun huis hadden ze een seksruimte laten bouwen, waar een jonge vrouw uit Indonesië, die ze als au pair hadden aangetrokken, werd opgesloten. De vrouw des huizes, op het oog een keurige mevrouw, regelde dat mannen uit de omgeving seks met die jonge vrouw konden hebben. Ze had haar paspoort afgepakt en legde haar letterlijk aan de ketting als ze het huis moest verlaten. Op een gegeven moment ging dat echtpaar een weekend weg en werd de jonge vrouw opgesloten in de kelder. Ze lag als een hond vastgeketend, met eten en drinken vlak bij het bed in die sekskelder. Met een nagelvijl wist zij de ketting door te vijlen, waarna ze ontsnapte en de politie inseinde. Het echtpaar stond terecht. Ik weet nog dat ik toen als strafrechter dacht: het is toch wel heel vreemd dat mannen uit Noord-Holland seks hebben gehad met deze jonge vrouw, maar niet terechtstaan. Het Openbaar Ministerie had hen niet gedagvaard. In die casus kon het gewoon niet anders dan dat de klanten wisten dat ze te maken hadden met een slachtoffer van mensenhandel. Dit initiatiefwetsvoorstel maakt het mogelijk om de klant of de prostituant in dit soort situaties, in situaties waarin die weet of ernstige redenen heeft om te vermoeden dat die seks heeft met een slachtoffer van mensenhandel, strafbaar te stellen.
Voorzitter. Moreel gezien vindt D66 dit wetsvoorstel dan ook sympathiek. Uitbuiting van mensen die onvrijwillig seksuele handelingen moeten verrichten is onacceptabel. Maar — het is al eerder gezegd — als medewetgever moeten we ervoor zorgen dat wetten zorgvuldig geformuleerd zijn en dat er een noodzaak is om een strafrechtelijk verbod toe te voegen aan het arsenaal van bestaande strafrechtelijke verboden. We toetsen het voorstel aan de uitvoerbaarheid, de handhaafbaarheid en de rechtsstatelijkheid. Het voorstel roept bij ons een aantal vragen op die we aan de initiatiefnemers en aan de minister willen stellen.
Het door de initiatiefnemers voorgestelde artikel 273g verwijst naar de inhoud van artikel 273f, lid 1, het mensenhandelartikel. Ik moet overigens zeggen dat dat een bijzonder lastig te lezen artikel is. Het zou mij dus een lief ding waard zijn als het bij een herziening van het wetboek opnieuw geformuleerd wordt. In dat artikel wordt gedoeld op de aanwezigheid van een uitbuitingssituatie, waaronder wordt verstaan dat het slachtoffer verkeert in een kwetsbare situatie die de gelegenheid biedt tot uitbuiting. Dan is er iets in deze wetgevingsconstructie wat ik nog steeds niet begrijp. Ik heb het in de schriftelijke voorfase ook al aan de orde gesteld. De initiatiefnemers stellen seks met een slachtoffer van mensenhandel strafbaar, maar ze stellen ook dat niet alle bestanddelen van artikel 273f hoeven te worden bewezen. En dat is het artikel dat mensenhandel strafbaar stelt. Is het niet innerlijk tegenstrijdig de prostituant van een slachtoffer van mensenhandel strafbaar te stellen, terwijl niet alle bestanddelen van mensenhandel hoeven te worden bewezen? Ik wil daarop ook graag een reactie van de minister hebben.
In sommige landen, zoals Zweden, is het kopen van seksuele diensten strafbaar, los van de kwestie of het gaat om een sekswerker die slachtoffer is van mensenhandel. Dit Zweedse model waarbij de prostitutie illegaal is, ontmoet veel kritiek. De strafbaarstelling van prostituanten heeft er in Zweden voor gezorgd dat er verdringing plaatsvindt naar onzichtbare vormen van prostitutie, bijvoorbeeld thuiswerken waarbij geen controle en bescherming van de sekswerkers plaatsvinden. Ik citeer mevrouw Vanwesenbeeck, hoogleraar sociale wetenschappen aan de Universiteit van Utrecht en verbonden aan het Rutgers kenniscentrum: "Het enige wat is afgenomen is de zichtbaarheid, maar de gouden regel is: hoe sterker de repressie, hoe onzichtbaarder de sekswerkers, hoe sterker de grip van criminelen, hoe groter de bedreiging van de gezondheid van sekswerkers en de publieke gezondheid."
Een ander citaat: "De drempel van sekswerkers naar de politie, justitie en hulpverlening wordt steeds hoger. Ze kregen steeds minder publieke rechten." Mijn vraag aan de initiatiefnemers is: zien de initiatiefnemers strafbaarstelling als een eerste stap naar een algehele strafbaarstelling van prostituanten? Ik vraag dit met zo veel nadruk omdat initiatiefnemer Segers het kabinet in 2019 gevraagd heeft een onderzoek te doen naar dit Zweedse model. De ChristenUnie heeft in het Tweede Kamerdebat van september 2020 bij monde van het Tweede Kamerlid Van der Graaf ook verklaard voorstander van dat Zweedse model te zijn. Ik zeg dit met zo veel nadruk omdat de fractie van D66 dat Zweedse model afwijst, ervan uitgaande dat sekswerk op basis van vrijwilligheid juist goed gereguleerd moet worden, onder meer ter bescherming van de sekswerker. In het voorgestelde artikel 273g, in lid 1, is de prostituant strafbaar als hij tijdens de seks wist of ernstige reden had te vermoeden dat de sekswerker slachtoffer is van mensenhandel. Waarom verwachten de initiatiefnemers dat er prostituanten zullen zijn die bij de politie melding zullen doen van mensenhandel als zij daarmee het risico lopen zichzelf te incrimineren?
De heer Van Dijk i (SGP):
Ik luister met belangstelling naar de heer Dittrich. We kunnen wel discussiëren over welk model het beste werkt om de verschrikkelijke misstanden aan te pakken, maar ik heb u eigenlijk niet gehoord over het huidige beleid. Ik proef uit uw woorden eigenlijk nog steeds de gedachte dat legalisering de oplossing biedt om de misstanden aan te pakken. Ik heb maar even een interview erbij gepakt met de landelijk officier mensenhandel. Er is niks bereikt van alles wat we in 2000 beoogden met de afschaffing van het bordeelverbod: reguleer de vrijwillige prostitutie, ga onvrijwilligheid tegen en bestrijd misstanden. Hoe ziet u dan het huidige beleid? Staat u daar nog steeds achter? Of zegt u: nee, daar moeten we in ieder geval van af en we moeten met elkaar iets beters bedenken om die verschrikkelijke misstanden en de verknooptheid van mensenhandel en prostitutie op een andere manier toch aan te pakken?
De heer Dittrich (D66):
Ik ben het er helemaal mee eens dat we met z'n allen iets beters moeten vinden dan de huidige situatie. Ik zie zelf een mogelijkheid door met name de uitvoeringsorganisaties te versterken. Zoals de andere minister van Justitie in zijn recente boek heeft gezegd: de hele justitieketen is onderbedeeld en kan een heleboel misdrijven en misstanden niet goed aanpakken. Ik denk dus dat daar veel winst is te behalen in het systeem waarmee je sekswerk reguleert en aan vergunningen verbindt, misschien wel met een keurmerk. Daar is door de heer Recourt eerder over gesproken in dit debat. Dat zijn allemaal zaken waar wij naar kijken.
De heer Van Dijk (SGP):
Ik vind het heel goed om te horen dat het huidige systeem ook wat D66 betreft in ieder geval niet afdoende is; ik zeg dat heel algemeen. Het punt is wat ik ook al noemde in het citaat van de landelijke officier mensenhandel. Zijn kernopmerking is juist dat we door het maken van een legale sector de mensenhandel nooit kunnen aanpakken, want het grote probleem is dat je, doordat je een legale sector hebt, de mogelijkheid schept dat vrouwen hier kunnen werken zonder dat het opvalt als ze dat niet willen. Juist het bestaan van een legale sector maakt die aanpak van mensenhandel dus zo ingewikkeld. Ziet u dat probleem ook?
De heer Dittrich (D66):
Mijn antwoord is: als je het illegaal maakt, los je dat probleem helemaal niet op. Je kan het juist beter zichtbaar maken en aan allerlei regels verbinden — die moet je dan uiteraard wel goed handhaven — dan de hele boel op slot doen en het illegaal verklaren. Want daarmee heb je nog steeds sekswerkers die in een lastige situatie verkeren. Wij willen hen beschermen.
De heer Van Dijk (SGP):
Helder, maar dit is volgens mij helemaal de redenering die ertoe leidde dat we gingen voor het afschaffen van het bordeelverbod. Dat heeft toch niet gewerkt?
De heer Dittrich (D66):
Mijn stelling is dat het zou kunnen werken, mits het goed gehandhaafd wordt, mits het goed uitvoerbaar is, als gemeenten hun rol ook serieus nemen en als we kunnen kijken naar andere methoden, bijvoorbeeld het verlenen van vergunningen, wellicht een keurmerk en allemaal van dat soort zaken. Er komt overigens een wetsvoorstel van de regering aan, dat dat in een breder kader bestrijkt. Ik kom daar straks in mijn bijdrage op terug. Bij dat wetsvoorstel kunnen we dat debat ten principale voeren.
Mevrouw Bikker i (ChristenUnie):
Ik ken de heer Dittrich als een ruimdenkend mens, volgens mij horend bij een ruimdenkende fractie. Wat is er nou mooier dan dat een andere fractie — aan de overkant, weliswaar — waarvan ik iets meer de partijkleur heb, heeft gezegd: laten we ook eens kijken naar andere modellen, bijvoorbeeld het Zweedse model, om te kijken hoe we zorgen voor zo min mogelijk slachtoffers van mensenhandel. We kunnen een heel debat hebben over hoe we vervolgens de uitkomsten waarderen, maar volgens mij ligt hier een ander wetsvoorstel voor. Dat ziet juist op het huidige model dat Nederland kent en waarvan de Nationaal Rapporteur Mensenhandel heeft gezegd dat we, ook met gemeentes samen, al heel veel in beweging hebben gezet en dat er moet nog meer gebeuren — daar komt ook een wet over — maar dat er één element ontbreekt, namelijk de positie van de klant. Dat blijkt ook uit de verdragen die Nederland gesloten heeft: het Verdrag van Warschau en de Europese richtlijn uit 2011. Ik ken D66 ook als een partij die zo van Europa houdt. Ik ben dus benieuwd hoe de heer Dittrich juist dat ene element dat ontbreekt in het Nederlandse beleid, namelijk de positie van de klant, waardeert.
De heer Dittrich (D66):
Het klopt dat dit wetsvoorstel inzoomt op een bepaald, beperkt aspect van de hele prostitutiesector. Dat zie ik. Mijn vraag aan de initiatiefnemers is: is het strafbaar stellen van dit ene aspect een opmaat naar iets veel groters en breders, bijvoorbeeld het Zweedse model? Ik geef alvast aan dat dat wat betreft de fractie van D66 een no go is. Daarmee heb ik me verder nog niet over dit wetsvoorstel uitgesproken.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Dan wacht ik in spanning af. Laten we denkend vanuit het huidige model, waar D66 duidelijk heel erg achter staat — tussen de initiatiefnemers is er volgens mij wel wat verschil, al heb ik ook alleen maar de verkiezingsprogramma's gelezen — alsjeblieft wel samen kijken naar de positie van de klant, die genoemd wordt in de verschillende verdragen en door de Nationaal Rapporteur Mensenhandel, die we de afgelopen jaren in stelling hebben gebracht om die misstanden aan te pakken. Ik zie dus uit naar de verdere gedachtewisseling met de heer Dittrich, maar constateer ook dat dit wetsvoorstel iets anders is dan een grote stelseldiscussie over prostitutie.
De heer Dittrich (D66):
Dat laatste is zeker zo. Misschien in antwoord op mevrouw Bikker, kom ik dan nog op positie van de prostituant. Mijn vraag aan de initiatiefnemers is namelijk: waarom verwachten de initiatiefnemers dat prostituanten naar de politie zullen stappen om een melding te doen van een vreselijke situatie van uitbuiting en mensenhandel, als zij daarmee het risico lopen zichzelf te incrimineren? Zouden zij bijvoorbeeld een melding doen via Meld Misdaad Anoniem — ik geloof dat mevrouw Bezaan dit ook al zei — dan is dat een anonieme melding, dan is er een getuige in een situatie waar je eigenlijk alleen de sekswerker en die getuige hebt en dan kan die verklaring niet als hard bewijs dienen in een strafzaak. Ik heb dus niet de indruk dat dat een goed werkbaar systeem zal zijn. Ik heb wat dat betreft grote zorgen met betrekking tot de uitvoering. Ik vraag dan ook aan de regering of zij verwacht dat er prostituanten zullen zijn die strafzaken zullen gaan aanmelden. En wordt het probleem van slachtoffers van mensenhandel die in de prostitutie zijn gekomen, dan aangepakt of opgelost? Wat verwacht de regering van de handhaafbaarheid? Wil de regering toezeggen dat in het kader van de evaluatie van dit wetsvoorstel — stel dat het aangenomen wordt — binnen drie jaar na inwerkingtreding, specifiek gekeken gaat worden naar de meldingsbereidheid van prostituanten? Kan de regering aangeven wat er aan flankerend beleid is georganiseerd om slachtoffers van mensenhandel te beschermen? Want tegen mevrouw Bikker zeg ik ook: dat delen wij. Die mensen moeten uiteraard beschermd worden tegen mensenhandel. Mijn vraag aan de regering is dan ook: is er ook hier sprake van een tekort aan recherchecapaciteit om daders van mensenhandel op te sporen? En hebben de tekorten binnen het Openbaar Ministerie en de zittende magistratuur invloed op de behandeling van mensenhandelzaken, als die eenmaal opgepakt zijn en verdachten uiteindelijk vervolgd gaan worden? Want dat staat wat D66 betreft allemaal in de sleutel van het beschermen van sekswerkers die tegen hun wil in de prostitutie zijn beland.
Bij nota van wijziging is de oorspronkelijke strafbaarstelling vernauwd van prostituanten die tijdens de seks weten of ernstige reden hebben om te vermoeden dat ... Nou, dat heb ik al gezegd. Er zijn nogal wat situaties, wil ik hier maar naar voren brengen, die eigenlijk toezien op seksuele dienstverlening in een grijs gebied. Het zal niet overduidelijk zijn dat de sekswerker slachtoffer is van mensenhandel. Pas bij die echt hele duidelijke situaties, zoals ik die in het begin van mijn betoog beschreef, speelt dit wetsvoorstel een rol, maar in dat grijze gebied niet, denk ik. Het zal te moeilijk zijn voor het Openbaar Ministerie om een prostituant die dat ontkent, te vervolgen.
Op vragen van de D66-fractie antwoordden de initiatiefnemers dat zij verwachten dat van de strafbepaling, hoe beperkt in reikwijdte ook, een preventieve werking uitgaat. In de nadere memorie van antwoord, op pagina 8, stellen ze: "Door de strafbaarstelling worden de prostituanten voorzien van verantwoordelijkheid jegens slachtoffers van mensenhandel. Die verantwoordelijkheid zal leiden tot bewustwording bij prostituanten, waarbij zij worden geacht om signalen van uitbuiting te herkennen en daarnaar te handelen. Dit zal er concreet toe kunnen leiden dat prostituanten bij het herkennen van signalen van mogelijke uitbuiting afzien van het afnemen van seksuele handelingen en de situatie melden bij instanties. Dit is de belangrijkste bijdrage van deze wet: het voorkomt dat slachtoffers van mensenhandel nogmaals slachtoffer worden." Met alle respect, maar deze passage over de belangrijkste bijdrage van dit wetsvoorstel staat bol van de aannames, van verwachtingen, van wensdenken, van vermoedens. Waar baseren de initiatiefnemers op dat hun verbodsbepaling deze uitwerking gaat hebben? Deelt de regering de rooskleurige verwachtingen van de initiatiefnemers?
Voorzitter. Staatssecretaris Broekers-Knol kondigde in 2019 hier in de Eerste Kamer een wetsvoorstel van de regering aan om nadere regels omtrent prostitutie te gaan stellen, de zogenaamde Wet regulering sekswerk. Na afloop van de consultatieronde is dat wetsvoorstel op 13 juli 2020 naar de Raad van State gestuurd. Mijn vraag aan de minister is: hoe staat het nu met dat voorstel? In september 2020 zegde de staatssecretaris aan de Tweede Kamer toe een goed en gedegen onderzoek te laten doen naar de verschillende prostitutiemodellen die in de wereld worden gehanteerd en die modellen onderling te laten vergelijken, en ook te kijken naar de verdringingseffecten door criminalisering van bepaalde aspecten van prostitutie in relatie tot de bescherming van sekswerkers. Ik zou de regering willen vragen het onderzoek ook aan de Eerste Kamer te sturen, met een appreciatie van de onderzoeksresultaten, zodat we — dat zeg ik ook tegen mevrouw Bikker — ook in de Eerste Kamer met de regering van gedachten kunnen wisselen over prostitutie in brede zin. Is de regering daartoe bereid?
Voorzitter. Ik kijk met belangstelling uit naar de beantwoording van de door mij gestelde vragen. Ik realiseer me dat de Tweede Kamerfractie van D66 tegen het initiatiefwetsvoorstel heeft gestemd. Ik hecht eraan om te zeggen dat wij hier open in staan. Als Eerste Kamerfractie van D66 willen we graag de beantwoording afwachten. Daarna zullen we onze definitieve standpuntbepaling meedelen. Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Dittrich. Dan is het woord aan de heer Van Dijk van de fractie van de SGP.