Verslag van de vergadering van 22 maart 2021 (2020/2021 nr. 30)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 16.53 uur
De heer Rietkerk i (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Allereerst een woord van dank richting de initiatiefnemers, zowel de huidige als de oorspronkelijke initiator of initiators — ik wil die ook noemen — van dit voorstel. Het initiatief nemen om een wetsvoorstel in te dienen, is een belangrijk grondwettelijk recht. Het kost overigens — dat hebben we ook van andere fracties gehoord — de nodige arbeid, soms ook noeste arbeid, energie en tijd. Zo mocht ik begin 2000, samen met collega Dittrich, het initiatief nemen tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met het vervallen van de verjaringstermijn voor de vervolging van onder andere moord en doodslag. Dat was een overzichtelijk initiatief, maar het kostte ook heel veel arbeid, energie en tijd.
Dan gaan we naar het voorstel dat nu voorligt. Naar ons idee is dat een wat ingewikkelder initiatiefwetsvoorstel. De CDA-fractie heeft er dan ook waardering voor dat de initiatiefnemers, die ik straks nog zal noemen, dit initiatief nemen, wetend welke arbeid, energie en tijd het kost, overigens ook van uw adviseurs, kan ik me zo voorstellen.
Voorzitter. Dit wetsvoorstel staat in het kader van de strijd tegen mensenhandel en gedwongen prostitutie. Mensenhandel is helaas nog steeds een actueel probleem. Uit al eerder genoemde rapportages van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen blijkt dat binnen de mensenhandel de prostitutiebranche extra kwetsbaar is. Die constatering noopt volgens onze fractie tot handelen, ook van de wetgever. Mensenhandel is moderne slavernij. Het vormt een ernstige inbreuk op de menselijke waardigheid en integriteit en levert een schending van de mensenrechten op. Ook in Europees verband is er gepoogd om tot aanpak van de mensenhandel te komen. Naast artikel 5 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 4 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, het EVRM, waarin mensenhandel expliciet is verboden, is er in 2001 een richtlijn aangenomen met als doel bestrijding van mensenhandel te bevorderen. In Nederland is het strafrechtelijk instrumentarium de laatste jaren dan ook reeds stevig ingezet in de strijd tegen mensenhandel via opsporing, vervolging en berechting ter zake van artikel 273f van het Strafrecht. In dit kader verdienen ook de Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche en het wetsvoorstel Regulering sekswerk hier genoemd te worden. Voorgaande sprekers hebben daar ook op gewezen. Deze voorstellen en het initiatiefvoorstel dat nu voorligt, zouden elkaar moet versterken. Kunnen de initiatiefnemers en de minister daarop ingaan in hun eerste termijn?
Door een zelfstandige strafbaarstelling van de klant worden mogelijkheden voor de politie en het Openbaar Ministerie voor opsporing en vervolging van seksuele uitbuiting verruimd. Er wordt dan ingezet op de verantwoordelijkheid van de klant, zowel voor de strafrechtelijke aansprakelijkheid alsmede het melding maken van misstanden. Zodoende krijgen politie en justitie meer armslag in de strijd tegen de mensenhandel en in de aanpak van de misstanden in de prostitutiebranche. Kunnen de initiatiefnemers ingaan op het effect van deze wet op de bestrijding van mensenhandel in algemene zin?
Het meest wezenlijke doel van dit initiatiefvoorstel is dat het bijdraagt aan het verminderen van gedwongen prostitutie en met name de mensenhandel. Het ontbreken van een afzonderlijke strafbaarstelling voor diegenen die gebruikmaken van de diensten van een prostituee, terwijl zij weten of ernstig hadden moeten vermoeden dat die persoon slachtoffer is van mensenhandel, wordt in de praktijk als een gemis ervaren. Overigens wordt in het door het kabinet aangekondigde wetsvoorstel Seksuele misdrijven, in het nieuwe artikel 242 Strafrecht, ook een ernstig vermoeden als vereiste genoemd. Dat geeft politie en OM mogelijk dezelfde mogelijkheden tot vervolging als in dit initiatiefvoorstel. Anderen hebben dat al de bewezenverklaring genoemd. Hoe zien de initiatiefnemers dat? En hoe kijkt de minister hiernaar?
De initiatiefwet is tot stand gekomen in nauw overleg met de mensen in de praktijk. Zeker voor de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid hecht onze fractie daar waarde aan. Het gaat om mensen van politie, OM en hulpverlening die in de praktijk bezig zijn met de bestrijding van mensenhandel. Ook de Nationaal Rapporteur Mensenhandel heeft bij herhaling aangegeven dat deze wetgeving wenselijk is. De Nationaal Rapporteur geeft hierbij aan dat uit de praktijk schrijnende situaties bekend zijn. Denk aan klanten die betaald hebben voor seks met een prostituee, terwijl het voor die klanten klip-en-klaar was of had moeten zijn dat zij het niet hadden moeten doen, bijvoorbeeld omdat de aanblik van de vrouw of man in kwestie en de locatie hen daarvan had moeten weerhouden. De Nationaal Rapporteur Mensenhandel beschouwt dit wetsvoorstel dan ook als een belangrijke stap in de aanpak van mensenhandel.
Slachtoffers van mensenhandel maken, zoals de initiatiefnemers aangeven, lang niet altijd melding van uitbuiting. Ook hulpverleners en handhavers missen dergelijke signalen helaas nog te vaak. Dat wordt niet vergemakkelijkt door het feit dat een aanzienlijk deel van de slachtoffers oorspronkelijk niet uit Nederland komt, maar uit een samenleving waarin het wantrouwen ten aanzien van politie en justitie vaak groot is. Volgens de criminaliteitsbeeldanalyse Seksuele uitbuiting 2012 zou 55% van de prostituees slachtoffer zijn van seksuele uitbuiting. Ik hoorde net een van de voorgaande sprekers zeggen — volgens mij was het mevrouw Bikker — dat het jaarlijks om 3.000 slachtoffers gaat. 3.000! Dergelijke cijfers rechtvaardigen naar ons idee de stappen die de initiatiefnemers met dit wetsvoorstel nemen.
Het wetsvoorstel heeft ook een normatieve werking. De voorgestelde bepalingen van de normatieve werking zijn logischerwijs van elkaar afhankelijk. Uit de praktijk blijkt dat het ontbreken van een afzonderlijke strafbaarstelling van degenen die gebruikmaken van de diensten van een prostituee en weten of ernstig hadden moeten vermoeden dat die persoon slachtoffer is van mensenhandel, als een gemis wordt ervaren. De misstanden en mensenhandel in de prostitutie moeten wat ons betreft harder aangepakt worden. Wij willen maatregelen tegen de uitbuiting van vrouwen, ook in de vergunde prostitutie. Er werd net een vraag over gesteld door mevrouw Nanninga. Ook wij hebben daar een vraag over. Om de misstanden en mensenhandel in de prostitutie beter te kunnen aanpakken, is het CDA voor de invoering van een model gebaseerd op gelijkheid, met als doel de bescherming van de prostituee. Kunnen de initiatiefnemers ingaan op de situatie waarin gemeentelijke vergunningen aanwezig zijn, de vergunbare situaties? Kunnen zij met name ingaan op de uitvoerbaarheid en de handhaafbaarheid van de strafbaarstelling daarbij? Wellicht kan de minister daar ook op ingaan. De initiatiefnemers richten zich met hun wetsvoorstel niet op de prostituees en de sekswerkers, maar op klanten van slachtoffers van mensenhandel. Zij richten zich dus niet op het bestrijden van de prostitutie zelf, maar op het bestrijden van de mensenhandel in de prostitutie. Wij zien dat zelfstandige strafbaarstelling van de klant de mogelijkheden voor opsporing en vervolging van seksuele uitbuiting voor politie en het Openbaar Ministerie verruimt. De leden van de CDA-fractie vragen nadere duiding van de voorgestelde versterkte strafrechtelijke aanpak. Het is een aanvulling, wat ons betreft.
Het voorstel van de leden Segers, Kuiken, Van Nispen en Kuik zou kunnen bijdragen aan bewustwording onder prostituanten. Daarmee zouden ook de zorgen aangaande de afgenomen meldingsbereidheid ondervangen kunnen worden. De CDA-fractie acht het echter van belang dat de positie en de toegenomen verantwoordelijkheid van de prostituant goed duidelijk gemaakt worden. Hoe zien de initiatiefnemers dit? Op welke wijze komt de prostituant hiervan op de hoogte?
Ten slotte blijkt uit mijn bijdrage dat de CDA-fractie uitziet naar de antwoorden, zowel van de initiatiefnemers als van de minister, die de fractie nodig heeft om het initiatiefwetsvoorstel uiteindelijk te kunnen beoordelen.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Rietkerk. Dan is ten slotte het woord aan de heer Raven namens de Onafhankelijke Senaatsfractie.