Verslag van de vergadering van 23 maart 2021 (2020/2021 nr. 31)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 10.11 uur
De heer Dittrich i (D66):
Dank u wel, voorzitter. Allereerst spreek ik namens de fractie van D66 mijn waardering uit aan beide Kamerleden — Koerhuis, VVD en Van Toorenburg, CDA — voor het feit dat ze een initiatiefwetsvoorstel hebben ingediend. Het is door de Tweede Kamer aangenomen en nu verdedigen zij het in de Senaat. Dat vergt vasthoudendheid. Het zal, denk ik, tevens de laatste keer zijn dat we mevrouw Van Toorenburg in haar hoedanigheid van Tweede Kamerlid in ons midden hebben. Ik ken haar als een zeer gedreven Kamerlid.
Dan nu het wetsvoorstel. Het heeft tot doel — en dan citeer ik — "om kraken als crimineel woonmodel te bestrijden door het versnellen van de handhaving van het kraakverbod". In hun voorstel moeten kraakzaken door de officier van justitie bij de rechter-commissaris in strafzaken worden aangebracht. De rechter-commissaris beslist binnen drie dagen. Hoger beroep van de krakers tegen een ontruimingsbeslissing heeft geen schorsende werking en de rol van de eigenaar is beperkt tot het doen van aangifte. Voor de rest moet de overheid via het Openbaar Ministerie, de politie en het gemeentebestuur handelend optreden.
Het is al eerder door anderen gememoreerd: het wetsvoorstel is opgesteld nadat er in Amsterdam nogal wat gebouwen werden gekraakt, ontruimd, waarna dezelfde kraakgroep, We Are Here, een volgend gebouw kraakte. Sommigen noemen dit een kraakcarrousel. Op zichzelf is ergernis na het kraken van een pand wel begrijpelijk, want de krakers nemen bezit van een pand dat niet van hen is, ze maken inbreuk op het eigendomsrecht en na ontruiming blijkt vaak dat het pand is toegetakeld en dat de eigenaar vaak met de schade blijft zitten, want de krakers bieden veelal geen verhaal. Maar deze begrijpelijke ergernis wordt wat mij betreft wat minder naarmate een gebouw langer leegstaat zonder dat het snel zal worden benut door of namens de eigenaar.
Maar goed, enige jaren geleden is kraken een misdrijf geworden en in artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht opgenomen. Het wetsvoorstel beoogt versnelling in de behandeling van een kraakzaak aan te brengen om de eigenaar beter te beschermen. Maar, voorzitter, het is de taak van de Eerste Kamer om wetsvoorstellen te doorgronden en te kijken of ze voldoen aan maatstaven van rechtsstatelijkheid, handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid. Dan wil ik graag de commissie-Van Dam in herinnering roepen, die de toeslagenaffaire namens de Tweede Kamer heeft onderzocht. Die commissie heeft gesignaleerd dat wetgeving die voortkomt uit emoties, het risico loopt niet aan al die kwaliteitsstandaarden te voldoen. De heer Janssen heeft al aangegeven dat uit het interview in Trouw blijkt dat ergernis eigenlijk een grondslag was om dit wetsvoorstel te gaan schrijven. Ik ben bang dat ergernis geen goede grondslag is voor het indienen van een wetsvoorstel.
Voor D66 is relevant dat het stadsbestuur van Amsterdam en het Openbaar Ministerie, na de kraakacties van die groep We Are Here, de handhaving van het kraakverbod hebben aangescherpt. Met de rechtbank zijn werkafspraken gemaakt en het stadsbestuur, het Openbaar Ministerie, de advocatuur zijn daarover tevreden. Het aantal kraakacties is enorm teruggelopen, met maar liefst 80% in 2019. Spoedontruimingen door het Openbaar Ministerie zijn nu in het huidige systeem mogelijk, maar in het voorgestelde systeem van de initiatiefnemers vervallen die. In plaats daarvan komt de procedure bij de rechter-commissaris. Mijn eerste vraag aan de initiatiefnemers is: waarom is dit wetsvoorstel nog nodig? Welk probleem is er nog dat via deze weg opgelost moet worden?
Het wetsvoorstel is ter advisering voorgelegd aan de Raad van State, maar ook aan de Raad voor rechtspraak, het OM, de VNG, de Nederlandse orde van advocaten. Al die adviesorganen, tevens ketenpartners, reageren negatief en adviseren de Eerste Kamer om het wetsvoorstel af te wijzen. Daarom heeft de Eerste Kamer op 9 maart een deskundigenbijeenkomst georganiseerd. Het was opvallend dat geen van de deskundigen het wetsvoorstel zoals dat juridisch is vormgegeven, heeft gesteund. Sterker nog, de vertegenwoordigers van het OM, de advocatuur, de rechters dringen er bij de Eerste Kamer op aan het wetsvoorstel af te wijzen. De voorzitter van het landelijk overleg van strafrechters zei er zelfs bij: "Een dergelijk negatief advies geeft de raad zelden."
De deskundigen ontkennen de tijdswinst. Zij stellen dat het wetsvoorstel moeilijk uitvoerbaar is voor de rechter-commissaris én de officier van justitie, dat het extra menskracht kost, dat het op gespannen voet staat met het beginsel van een eerlijke en effectieve procesvoering zoals bedoeld in artikel 13 EVRM, en ten koste zal gaan van de opsporing en behandeling van andere misdrijven. Dit zijn overwegingen die niet, of in geringere mate bij de huidige rechtspraktijk spelen.
De heer Arbouw i (VVD):
De vraag die de heer Dittrich stelt aan de initiatiefnemers is: wat voor zin heeft dit wetsvoorstel nog, nu er toch afspraken gemaakt zijn in Amsterdam? Ik wil de heer Dittrich er toch wel even op wijzen dat Nederland iets groter is dan Amsterdam. Er zijn inmiddels op internet allerlei pagina's te vinden met lijsten waarop allerlei voorvallen staan van panden die gekraakt worden. Als ik daarnaar kijk, zie ik dat redelijk recentelijk, in het jaar 2020, ggz-instellingen hier last van hebben, woningbouwcorporaties hier last van hebben. Een pand wordt gekraakt en verdere ontwikkelingen worden in feite gewoon geblokkeerd. En er wordt een hoop schade toegebracht voor dit soort instellingen. Vindt u dat acceptabel? Of zegt u: nou, het gaat mij uiteindelijk om die termijn van twee, drie weken, en als die elders in het land ook overgenomen zou worden, dan is dat wel redelijk?
De heer Dittrich (D66):
Uit de statistieken blijkt dat het merendeel van de kraakacties in Amsterdam plaatsvindt. Amsterdam heeft daar maatregelen voor genomen. Er zijn natuurlijk ook krakers in andere delen van Nederland, zelfs buiten de Randstad, maar daar weet het Openbaar Ministerie met de politie en het gemeentebestuur op een adequate manier op te treden. Daarom is ook in de hele schriftelijke voorbereiding met name de situatie in Amsterdam steeds als argument aangevoerd voor of tegen dit wetsvoorstel.
De heer Arbouw (VVD):
Ik verzet me een beetje tegen dat beeld, omdat het duidelijk is dat er ook in andere steden wel degelijk een probleem is, onder andere in Utrecht, in Tilburg, in Eindhoven. Ik noem maar even een paar plaatsen die hier toch echt ook wel last van hebben. Vindt de heer Dittrich dat daar dan ook dit soort afspraken gemaakt moet worden? Vindt hij dat zo'n verkorte tijd van drie dagen eigenlijk wel wenselijk is om ervoor te zorgen dat een corporatie, een ggz-instelling gewoon weer snel handelingsvrijheid heeft over het eigen bezit, en dat ook de schade voor dat soort instellingen beperkt wordt?
De heer Dittrich (D66):
Wij bespreken hier een wetsvoorstel. Ik heb net gezegd: als Eerste Kamerlid moet je kijken of een wetsvoorstel goed in elkaar zit. Wij toetsen dat op rechtsstatelijkheid, op uitvoerbaarheid, op handhaafbaarheid. Ik wil nog niet vooruitlopen op mijn conclusie, maar we hebben daar grote zorgen over.
Voorzitter. Ik wou nog zeggen dat daarbij komt dat in de huidige constructie de krakers zelf initiatief moeten nemen om een kort geding aan te spannen nadat het Openbaar Ministerie de ontruiming heeft aangekondigd. De inbreuk op het eigendomsrecht van de eigenaar wordt dus civielrechtelijk afgedaan, waarbij een belangenafweging plaatsvindt tussen het eigendomsrecht en het huisrecht van de krakers. De eigenaar is procespartij en actief bij die inhoudelijke behandeling van de zaak betrokken, uiteraard soms tegen zijn eigen wil, omdat zijn pand gekraakt is. Maar in het voorstel van de initiatiefnemers wordt het de krakers eigenlijk makkelijk gemaakt, want het Openbaar Ministerie is nu aan zet en moet de rechter-commissaris in strafzaken benaderen. In beginsel — het is al door andere sprekers gezegd — zullen alle kraakzaken voor de strafrechter komen, die in de kern een civielrechtelijke belangenafweging in een heel kort tijdsbestek zal moeten maken. Daarnaast blijkt dat de procedure voor de rechter-commissaris in strafzaken niet openbaar is — de heer Recourt had het daar al over — in tegenstelling tot de huidige kortgedingprocedure. Ik denk dat voor de acceptatie van een rechterlijke beslissing transparantie van het proces belangrijk is. Dat lijkt hier te ontbreken.
Op de vraag van D66 waarom de initiatiefnemers een marginale toetsing door de rechter-commissaris voorstaan, en niet de volle toetsing zoals de Raad voor de Rechtspraak bepleit, antwoorden zij in de nota naar aanleiding van het verslag op de pagina's 17 en 18 dat uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat de uitspraak niet onherroepelijk hoeft te zijn. Maar volle toetsing is iets anders. Het betekent dat er niet marginaal, maar in de volle breedte na een grondige afweging van alle relevante belangen getoetst behoort te worden. Want de rechter-commissaris is geen stempelmachine. De fractie van D66 vreest dan ook dat de keuze van de initiatiefnemers voor een flitsproces van drie dagen wel degelijk strijd oplevert met artikel 13 van het EVRM, het recht op een effective remedy.
De oorzaak van kraken is leegstand van gebouwen en daarnaast woningnood. Daar moet wat aan gedaan worden. Daar zal iedereen het, denk ik, over eens zijn. In de behandeling in de Tweede Kamer is zelfs het begrip "zelfbewoningsplicht" gevallen. Ik denk dat dat in sommige gevallen zeer verkieselijk is. Het onderhavige wetsvoorstel gaat niet in op die bredere context van leegstand of frictieleegstand, dus dat zal ik dan hier ook niet doen.
Ik wil me nu nog beperken tot een aantal vragen aan de minister van Justitie. Want in zijn brief aan de Eerste Kamer van 18 maart stelt hij dat de termijn van drie dagen voldoet aan artikel 13 van het EVRM. Maar de deskundigen trekken dat in twijfel. De minister schrijft ook dat hij de zorgen van de Raad van State en de adviesorganen deelt. Hij betwijfelt met hen of de in het initiatief daadwerkelijk genoemde tijdswinst bestaat: "De deugdelijkheid van de onderbouwing van het wetsvoorstel zal moeten blijken in de praktijk". Is het niet zo, minister, dat een wetsvoorstel sowieso een deugdelijke onderbouwing moet hebben? We kunnen toch geen gok nemen met wetgeving?
Over de noodzaak van het wetsvoorstel merkt het kabinet op "dat er kennelijk op dit moment geen behoefte bestaat aan de bevoegdheidsuitoefening. Het fenomeen van de wooncarrousel doet zich niet meer voor." Maar zegt de minister hiermee niet gewoon dat het wetsvoorstel overbodig is? En als een wooncarrousel zich in de toekomst weer zou voordoen, dan kan toch met de huidige spoedontruimingen afdoende worden opgetreden, zoals de deskundigen ons bij een bijeenkomst in deze Kamer hebben uitgelegd? Daarvoor hebben wij, minister, toch niet dit initiatief nodig?
Op het punt van de volle toetsing schrijft de minister dat het kabinet het standpunt van de Raad voor de rechtspraak "in zoverre bevestigt, dat de rechter-commissaris in staat moet zijn om de proportionaliteit van de ontruiming in het concrete geval op adequate wijze te kunnen toetsen." Zegt de minister hier eigenlijk niet met zoveel woorden dat marginale toetsing ongewenst is? De minister schrijft dat de effecten van de werklastverschuiving onduidelijk zijn. Wat doet dat voor het vertrouwen in de rechtstaat?
De minister constateert in zijn boek De weerloze samenleving dat de hele justitieketen vermorzeld dreigt te worden onder de kosten van onder andere de gezondheidszorg en dat schaarste troef is. Blijkt uit die analyse niet dat ontruimingen van kraakpanden sowieso ten koste gaan van de politie-inzet elders? En wat doet dat met de opmerking in de deskundigenbijeenkomst dat veel meer zaken bij de rechter-commissaris zullen komen en dat ontruimingen dus ook veel meer inzet zullen gaan vergen?
De minister schrijft dat "het kabinet begrip heeft voor de bij de ketenpartners gebleken beduchtheid voor de mogelijke nadelige effecten van het wetsvoorstel." Even later schrijft hij: "De beantwoording van de vraag van deze leden" — van GroenLinks en de Partij van de Arbeid — "of de inhoudelijke kritiek van de ketenpartners en organisaties aanleiding zou moeten geven om het wetsvoorstel en de nut en noodzaak daarvan te heroverwegen, laat het kabinet over aan de prudentie van de indieners." De minister zit hier in deze initiatiefprocedure als adviseur van de Eerste Kamer. Betekenen de zinnen die ik zojuist citeerde niet gewoon dat de minister het wetsvoorstel niet ziet zitten? Graag een duidelijk advies.
Voorzitter, ik rond af. Mijn voorlopige conclusie is dat er behoorlijk wat haken en ogen zitten aan dit wetsvoorstel. De ketenpartners wijzen het met de kracht van argumenten af, onder meer vanwege de uitvoerbaarheid en de verschuiving van het civiel recht naar het strafrecht. Er kunnen ook vraagtekens geplaatst worden bij de verenigbaarheid met artikel 13 van het Europees Verdrag. Al met al maakt D66 zich grote zorgen als dit wetsvoorstel kracht van wet zou krijgen.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Dittrich. Dan is het woord aan mevrouw Nanninga namens de Fractie-Nanninga.