Plenair Rietkerk bij behandeling Wet uitbreiding slachtofferrechten



Verslag van de vergadering van 13 april 2021 (2020/2021 nr. 34)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 15.37 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Rietkerk i (CDA):

Dank u wel, voorzitter. Allereerst feliciteer ik ook namens de CDA-fractie de heer Hiddema met zijn Eerste Kamerlidmaatschap.

Voorzitter. Het wetsvoorstel Wet uitbreiding slachtofferrechten beoogt te voorzien in maatregelen die bijdragen aan een verdere versteviging van de positie van het slachtoffer in het strafproces. Ik noem straks een aantal onderdelen die ik in het tweede deel van opmerkingen en vragen zal voorzien. Bij de versteviging van de positie wordt onder andere een verschijningsplicht geïntroduceerd voor de voorlopig gehechte verdachte die wordt verdacht van een ernstig zeden- of geweldsmisdrijf. Anderen hebben daar ook over gesproken. Het wetsvoorstel voorziet in maatregelen die erop gericht zijn bij te dragen aan de verdere versteviging en verankering van de positie van het slachtoffer over de gehele breedte van het Nederlands strafrecht. De laatste jaren is overigens hard gewerkt aan de versterking van de positie van het slachtoffer. Anderen refereerden daar ook aan en collega Dittrich heeft een aantal belangrijke bouwstenen aangedragen. De rechten die aan de positie van het slachtoffer zijn verbonden, zijn ook weer verder uitgebreid.

Het wetsvoorstel dat we vandaag behandelen, strekt tot invoering van een verschijningsplicht die ik net al duidde voor de voorlopig gehechte verdachte die wordt verdacht van een ernstig zeden- of geweldsmisdrijf. Deze verschijningsplicht ziet zowel op het onderzoek ter terechtzitting als op de zitting waarop de uitspraak wordt gedaan. Daarmee wordt in deze zaken onder meer zeker gesteld dat het slachtoffer zijn of haar spreekrecht kan uitoefenen in het bijzijn van de verdachte. Daarna wordt het spreekrecht duidelijker in het strafproces ingebed door wettelijk vast te leggen op welk moment tijdens het onderzoek op de terechtzitting daarvan gebruik kan worden gemaakt. Ook wordt met het wetsvoorstel de kring van spreekgerechtigden uitgebreid, zodat bijvoorbeeld ook de stieffamilie daaronder komt te vallen.

Dit wetsvoorstel introduceert ook het spreekrecht op de tbs-verlengingszitting voor zover het gaat om de inhoud van de bijzondere voorwaarden die aan een voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging verbonden kunnen worden.

Ten slotte worden in dit wetsvoorstel enige andere onderwerpen geregeld. Bijvoorbeeld wordt ingegaan op de motiveringsplicht die geïntroduceerd wordt voor de opsporingsambtenaar die besluit om de aangever geen kopie van zijn aangifte of geen kopie van het proces-verbaal van zijn aangifte te verstrekken. Tot zover de algemene opmerkingen.

De CDA-fractie vindt het wetsvoorstel een terechte aanpassing van het strafprocesrecht, maar we hebben nog een aantal vragen en opmerkingen, te beginnen met de opmerkingen. Allereerst wordt de kring uitgebreid, zoals ik net vertelde. Het gaat om mensen die een soort opvoedkundige relatie of een nauwe familieband met het slachtoffer hebben gehad. Die krijgen met dit voorstel de ruimte om te spreken. De CDA-fractie steunt het belang van de mensen die daar spreken en die het slachtoffer het meest na aan het hart stonden. Slachtofferhulp Nederland geeft aan dat er behoefte bestaat aan een dergelijke vorm van spreekrecht, ondanks de confrontatie met de verdachte. Slachtofferhulp Nederland heeft ook mensen die zeker bij de ergste geweld- en zedendelicten mensen voorbereiden op een dergelijke zitting. De officier van justitie doet dat eveneens. Daarnaast waardeert de CDA-fractie ook de amendementen van de Tweede Kamerleden Van Wijngaarden van de VVD en Van Toorenburg van het CDA over het onvermeld laten van bepaalde gegevens ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en over spreekrecht voor slachtoffers bij de wijziging van voorwaarden die de belangen van het slachtoffer raken.

De CDA-fractie heeft echter ook nog een aantal vragen over dit wetsvoorstel. De memorie van toelichting betrekt de onschuldpresumptie wel op de verschijningsplicht, maar niet op hoe deze zich verhoudt tot de uitbreiding van het spreekrecht. In het verlengde hiervan kunnen ook vraagtekens gezet worden bij de positionering van het spreekrecht voorafgaand aan het requisitoir. De verdachte wordt dan gedwongen de slachtofferverklaringen aan te horen zonder dat bewezen is dat de verdachte het strafbare feit heeft begaan; anderen spraken daar ook over. De leden van de CDA-fractie constateren dat de minister in de memorie van toelichting geen strijd ziet tussen artikel 6 EVRM en de verschijningsplicht. Voorts geeft de minister aan dat hij de mening van het College van procureurs-generaal van het Openbaar Ministerie deelt dat de onschuldpresumptie ook van invloed moet zijn op de wijze waarop strafrechtelijke procedures worden ingericht. De door het college gehuldigde opvatting dat het onderhavige voorstel ertoe leidt dat "de verdachte gedurende het proces meer dan nodig is wordt gehouden voor iemand wiens daderschap al in een bepaalde mate vaststaat", is echter een conclusie waarmee de minister zich niet kan verenigen. De leden van de CDA-fractie willen in aansluiting op de betogen van anderen aan de minister vragen om nog eens goed uiteen te zetten waarom hij zich niet kan verenigen met de opvatting van het college.

De leden van de CDA-fractie constateren verder dat de minister in zijn brief aan de Tweede Kamer van 9 december 2019 ingaat op de evaluatie van de positie van slachtoffers van geweldsmisdrijven door het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten. In reactie op bevindingen van het Grondrechtenagentschap, dat het standpunt inneemt dat het slachtoffer niet alleen procesdeelnemer maar ook procespartij zou moeten zijn, geeft de minister aan dat Nederland een andere keuze heeft gemaakt. De leden van de CDA-fractie vragen de minister hoe zijn beschouwing dat in Nederland slachtoffers geen procespartij zijn, zich verhoudt tot de ontwikkeling van het spreekrecht in dit voorstel.

Voorts heeft de CDA-fractie nog een vraag over de voorgestelde invoering van het spreekrecht bij tbs-verlengingszittingen. Bij een voorwaardelijke beëindiging van een behandelmaatregel gaat het om het inschatten van het recidiverisico en het formuleren van bijzondere voorwaarden. De leden van de CDA-fractie constateren dat volgens de memorie van toelichting het slachtoffer óf de nabestaande volgens het kabinet de kans moet krijgen om zelf aan de rechter uit te leggen waarom hij of zij bescherming nodig heeft. In het huidige stelsel ontbreekt de mogelijkheid om zelf de rechter te informeren over de noodzaak van een locatie- of contactverbod. De leden van de CDA-fractie vragen de minister of slachtoffers alternatieve mogelijkheden hebben om de rechter dienaangaande te informeren. En zo nee, waarom niet?

Ik sluit mij aan bij de vragen van de heer Dittrich en mevrouw De Blécourt over digitale vormen.

Voorts verwijs ik naar het artikel in Trouw van gisteren of vandaag, dat een aantal collega's ook al noemden. Via een interview deelt de procureur-generaal bij de Openbaar Ministerie Rinus Otte daarin een aantal gedachten met ons. Ik vraag de minister om een reactie te geven op het onderdeel van de genoemde snelle invoering en dat van de mogelijke effecten op slachtoffers.

Ik heb ten slotte nog twee vragen. De eerste gaat over artikel VI. Daarin staat dat deze wet in werking treedt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Wat betekenen de vragen die er leven en die genoemd zijn in deze Kamer, ook over de snelle uitvoering en de knelpunten voor de datum van inwerkingtreding van dit wetsvoorstel? Het zijn vragen die ook staan in het interview in Trouw.

Mijn slotvraag gaat over de evaluatiebepaling. Ik heb in de memorie van antwoord ook gelezen dat de evaluatie eigenlijk pas vijf jaar na 1 juli 2016 over een breder voorstel zal plaatsvinden. Dan is het nu juli 2021. Ik zou de minister willen vragen hoe hij de evaluatie van dít wetsvoorstel ziet in het licht van die opmerking. Daar kom ik in de tweede termijn op terug. Hier horen ook de vragen van mevrouw De Blécourt bij over de fte's en de kwaliteit van de uitvoeringscapaciteit die nodig zijn om dit wetsvoorstel ook vorm te geven.

Tot zover mijn inbreng, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel. De heer Dittrich.

De heer Dittrich i (D66):

Ik heb een vraag over het amendement-Van Toorenburg/Van Wijngaarden. Ik geloof dat dat de volgorde is, of is die juist andersom? In ieder geval gaat dat amendement over het weglaten van gegevens van het slachtoffer uit het dossier. In dat interview in Trouw met procureur-generaal de heer Otte, staat dat het OM eigenlijk geen bevoegdheid heeft om bijvoorbeeld tegen de reclassering of tegen andere instanties te zeggen dat er gegevens uit dat dossier moeten worden gehaald. Hoe ziet u dat?

De heer Rietkerk (CDA):

Ik haal terug wat de kern van het amendement is. Ik heb naast de vraag, ook gelezen dat in het witboek van Slachtofferhulp ook wordt vermeld hoe je daarmee om zou kunnen gaan. De privacy van de slachtoffers van misdrijven zal nog niet voldoende worden beschermd. Dat vraagt wel aandacht bij het uitwerken van het amendement. Ik weet niet of ik hiermee antwoord geef op uw vraag.

De heer Dittrich (D66):

Niet helemaal. De minister antwoordt op vragen dat het Openbaar Ministerie dan de leiding krijgt over het "opschonen" of, beter gezegd, het weglaten van slachtoffergegevens. Maar het Openbaar Ministerie zegt zelf: ja, maar op sommige momenten kúnnen we dat helemaal niet, en kunnen wij dus ook niet verantwoordelijk worden gesteld voor het daadwerkelijk weglaten van al die gevoelige gegevens. Dus mijn vraag blijft eigenlijk staan: hoe kijkt de CDA-fractie daartegen aan?

De heer Rietkerk (CDA):

Wij hebben het antwoord van de minister in de Tweede Kamer gelezen. De minister heeft daar meermalen toegezegd om daar goed mee om te gaan. Daar vertrouwen wij op. Ik speel de vraag van de heer Dittrich graag door aan de minister. Kan hij aangeven hoe hij ook de Eerste Kamer daarin kan meenemen?

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Rietkerk. Dan is het woord aan de heer Van Wely, namens de Fractie-Nanninga.