Verslag van de vergadering van 20 april 2021 (2020/2021 nr. 35)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 9.39 uur
De heer Nicolaï i (PvdD):
Dank u wel, voorzitter. Veel politiegeweld waar mensen zich druk over maken, vindt plaats tijdens demonstraties en het optreden van de politie op dat vlak. Ik verkeer in de bijzondere omstandigheid dat ik naast het Concertgebouw en het Museumplein woon, en heb al heel wat dingen meegemaakt: de klimaatdemonstraties achter het Rijksmuseum, maar vooral ook de wekelijkse demonstraties tegen de coronamaatregelen. Ik herinner me dat ik 16-jarige schoffies voor mijn deur heb toegesproken omdat ze de fiets van mijn dochter op de barricades hadden gegooid. Maar ik herinner me van de afgelopen weken ook dat ik op het Museumplein een flowerpowerachtige situatie waarnam, met allemaal keurige dames met bloemetjes enzovoorts die daar gebruik maakten van hun grondrechten. Ook dan werd er opgetreden door de politie. Dat is natuurlijk een ingewikkelde zaak. Veel van de voorgaande sprekers hebben daar al op gewezen. Politiemensen moeten in een split second beslissingen nemen, waarbij ze vaak in een spagaat terechtkomen. Dan loopt het soms uit de hand, en dan hebben we te maken met onwettig geweldmisbruik.
Voorzitter. Politiemensen zijn gewone ambtenaren, met de uitzondering dat ze een wapenstok, een wapen of een politiehond bij zich hebben. Gewone mensen, gewone ambtenaren kunnen over de schreef gaan. Een van mijn schriftelijke vragen was dan ook of we zo speciaal moeten omgaan met deze ambtenaren. Want is het niet zo dat politiemensen eigenlijk gewoon het risico behoren te aanvaarden — daarvoor hebben ze gekozen in hun vak — dat ze soms de normen overtreden en dat ze daar strafrechtelijk en disciplinair voor verantwoordelijk gesteld kunnen worden? Gelukkig is de regering het daarmee eens, want het antwoord van de minister was: een ambtenaar met geweldsbevoegdheid is zich bewust van de gevolgen die zijn handelen kan hebben. Dat zijn handelen kan leiden tot een disciplinair of strafrechtelijk onderzoek maakt hiervan onderdeel uit. Het is daarbij van belang dat zijn handelen wordt beoordeeld binnen een passend wettelijk kader, dat aansluit bij zijn bijzondere positie. Voor wat betreft het strafrechtelijke traject voorziet het wetsvoorstel hierin.
Maar — mijn vraag richt zich tot de minister in het bijzonder — is dat nou wel het geval? Want we bespreken hier een wet die wat belooft. Ik citeer uit de nadere memorie van antwoord: "Het gebruik van geweld door de overheid grijpt diep in in de rechten van burgers en dient daarom streng te worden genormeerd. Met de nieuwe strafbaarstelling wordt hierin verandering gebracht." Die belofte wordt niet waargemaakt. Ik schets drie situaties en ik ben benieuwd hoe de minister dat ziet en of hij daar straks in zijn antwoorden op in kan gaan. De eerste situatie: bij een klimaatdemonstratie zet een politieambtenaar langdurig een knie op de keel van een 16-jarige scholiere. Ze is angstig en denkt aan de zaak van Floyd, waar we vandaag allemaal aan denken. Ze roept al direct dat ze geen adem krijgt. De agent gaat om onverklaarbare redenen door, volkomen disproportioneel en dus in strijd met de voor hem geldende voorschriften. Omstanders bemoeien zich ermee, en ten slotte wordt de agent door een meerdere van het meisje weggetrokken. Goddank heeft ze geen lichamelijk letsel, maar ze zal nog maanden angstdromen hebben.
Voorzitter. Als we deze wet die de regering ons hier voorlegt aannemen, kunnen we dan tegen de omstanders, tegen de ouders van de scholiere en tegen het meisje zelf zeggen: de strafwet beschermt u tegen zulk politiegeweld? Het antwoord is nee.
Voorzitter. Ik kom tot een volgend voorbeeld. Bij een demonstratie tegen de coronamaatregelen wordt een 75-jarige demonstrant door een politiehond aangevallen. Hij zit vooraan bij een groepje demonstranten dat het bevel om zich te verwijderen niet heeft opgevolgd en dat heeft afgesproken om zich geweldloos te gedragen. "Gandhi!" riep de man toen de agent met de hond hem naderde. De hond beet, maar gelukkig raakte de man niet gewond en was alleen zijn broek door de tanden van de politiehond opengescheurd. De agent had de politiehond, in strijd met de voor hem geldende voorschriften, een aanval op de man laten uitvoeren. Voor hetzelfde geld had de man een ernstige vleeswond opgelopen. Beschermt het voorgestelde artikel 372 van het Wetboek van Strafrecht mensen tegen zulk disproportioneel en onwettig politiegeweld? Het antwoord is nee.
Voorzitter. Ik kom tot een derde voorbeeld. Bij een aanhouding in Rotterdam spuit een politieambtenaar met pepperspray, op een volgens de voorschriften niet geoorloofde wijze van korte afstand, naar een aangehouden persoon die op de achterbank van een politieauto heeft plaatsgenomen en daar tekeergaat. We kennen de beelden van het zwarte meisje in de Verenigde Staten dat in een politieauto door agenten met pepperspray werd bespoten. Dat kan ernstig oogletsel veroorzaken, maar gelukkig blijft dat in het Rotterdamse geval uit omdat de aangehouden persoon op het juiste moment het hoofd had afgewend. Maar het had niet veel gescheeld. Als die beelden in Nederland op tv komen en deze minister door een verslaggever wordt gevraagd of zulk handelen in strijd met de geweldsinstructie strafbaar is, wat zal dan diens antwoord zijn? Zijn antwoord is nee.
Voorzitter. Dit zijn drie gevallen van politiegeweld dat evident in strijd is met de geweldsinstructie. Maar de betreffende politieambtenaar zal niet vervolgd kunnen worden voor overtreding van een strafbepaling waarvan de regering beweert dat deze beschermt tegen onwettig politiegeweld. Hoe valt dat aan de samenleving uit te leggen? In het voorgestelde artikel 372 van het Wetboek van Strafrecht staat toetsing aan de geweldsinstructie weliswaar centraal, maar de agent is alleen strafbaar als zijn handelen aantoonbaar lichamelijk letsel of de dood tot gevolg heeft. Het enkele schenden van de geweldsinstructie is niet strafbaar. Wie zich schuldig maakt aan onwettig geweldsmisbruik kan strafrechtelijk zijn gang gaan zolang er geen lichamelijk letsel optreedt. Een knie op de keel van een scholiere is dus geen probleem, als je die er maar af haalt voordat er verstikkingsverschijnselen optreden. Een nekklem? Idem dito. Laat die politiehond maar aanvallen, als je die hond maar net op tijd wegtrekt voordat hij zijn tanden in het vlees zet.
Voorzitter. Het klinkt gechargeerd, maar dat is wel het strafrechtelijk kader waarin deze wet voorziet. Dat vindt de regering een verbetering, omdat er zonder de nieuwe strafbepaling van artikel 372 van het Wetboek van Strafrecht "nog onvoldoende rekening kan worden gehouden met de specifiek voor de opsporingsambtenaar geldende wettelijke context". Die context is de geweldsinstructie. Die context is dat het niet om gewone ambtenaren gaat, maar om ambtenaren die iets meer mogen dan alleen de rechten en belangen van burgers met overheidsbesluiten aantasten. En dat "meer" is het gebruiken van geweld. Een goede en in die context begrijpelijke wet stelt strafrechtelijke grenzen aan het niet naleven van een geweldsinstructie door ambtenaren die geweld mogen gebruiken, die daarvoor speciaal zijn opgeleid en aangesteld, en die het risico van een eventuele vervolging hebben aanvaard. Het schenden van de geweldsinstructie levert altijd letsel op. Het letsel bestaat immers uit het moeten ondergaan van onwettig politiegeweld. Of dat ook nog lichamelijk letsel oplevert, is totaal niet van belang. Wanneer onwettig politiegeweld niet bestraft kan worden, wordt er bovendien letsel toegebracht aan onze samenleving en aan het aanzien van de politiedienst, die de rechtsstaat immers juist moet bewaken.
Voorzitter. Als ambtenaren buiten hun boekje gaan, zijn er voor een rechtsstaat die zich serieus neemt drie routes te bewandelen. De eerste route is dat iedere ambtenaar die buiten zijn boekje gaat, te maken kan krijgen met een disciplinaire bestraffing als hij zich aan plichtsverzuim heeft schuldig gemaakt. De standaardbepaling luidt: "Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, hetwelk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen." De disciplinaire route is bedoeld om het dienstbelang te beschermen. De maatregelen beschermen niet de burger, maar het aanzien van de dienst. Dat geldt voor alle ambtenaren, welke bevoegdheid ze ook hebben. Als hun plichtsverzuim ook heeft geleid tot aantasting van de belangen van burgers, dan staan de benadeelden buitenspel als ze willen dat de ambtenaar wordt aangepakt. Disciplinaire maatregelen zijn een interne zaak. Het aangifterecht en het klachtrecht wegens niet-vervolging zijn alleen in het strafrecht geregeld.
Ik kom bij de twee andere routes. Die zijn allebei strafrechtelijk van aard. De tweede route is dat iedere ambtenaar die over de schreef is gegaan, ook strafrechtelijk kan worden aangesproken als de onrechtmatige behandeling van burgers valt onder een commuun delict. Dat hebben we gezien bij ambtenaren van de Belastingdienst, tegen wie de minister in de toeslagenaffaire ineens een strafklacht indiende. Als een ambtenaar geweld heeft gebruikt tegen een burger die letsel oploopt of zelfs overlijdt — het maakt niet uit of het een politieman, een boa of een loketambtenaar is — dan wordt de gewone strafrechtelijke route bewandeld.
Voorzitter. Ik kom bij de derde route. De derde route is de speciale strafrechtelijke route die geldt voor bescherming van burgers tegen onwettig politiegeweld. Of dat een commuun delict oplevert, is niet relevant. Of de politieambtenaar ook op grond van het disciplinair ambtenarenrecht zou kunnen worden aangepakt wegens ambtelijk disfunctioneren, is ook niet relevant. Het is relevant dat ambtenaren die in de speciale positie verkeren dat zij geweld mogen aanwenden tegen burgers, zich strafrechtelijk hebben te verantwoorden voor het schenden van de voorschriften die bij dat geweldsgebruik in acht moeten worden genomen, ook als er geen lichamelijk letsel aan de orde is. Benadeelde burgers kunnen dan om strafvervolging vragen. Als die uitblijft, kunnen ze een klacht indienen bij het gerechtshof. Maar die derde route, die vereist is in een rechtsstaat, heeft de regering hier niet ten volle bewandeld.
Ik kom tot het slot van mijn betoog. In de drie door mij gegeven voorbeelden staan het meisje met de knie op haar hals, de bejaarde die door de politiehond werd aangevallen en de aangehouden persoon die van dichtbij met pepperspray werd bespoten, op dit punt zonder rechten. Het was niet strafbaar en ze kunnen geen vervolging afdwingen.
Voorzitter. Ik heb drie vragen aan de minister. De regering erkent dat de politieman in de drie door mij geschetste situaties niet strafbaar heeft gehandeld. Is hier geen sprake van een hiaat in de regeling? Mijn tweede vraag is: wat is erop tegen om ieder handelen in strijd met de geweldsinstructie als strafbaar feit aan te merken? Mijn derde vraag is: hoe valt te verantwoorden dat de slachtoffers van de knie op de hals, de politiehond en het onwettig pepperspraygebruik het recht wordt ontzegd om strafvervolging af te dwingen?
Ik dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Nicolaï. De heer Dittrich.
De heer Dittrich i (D66):
Ik wil even terugkomen op die drie routes. De eerste route is een disciplinair onderzoek. U zegt: daar staat de burger eigenlijk helemaal buiten, want dat is een intern onderzoek. Denkt u niet dat net zoals in de advocatuur of bij psychologen of accountants een formeel tuchtrecht voor opsporingsambtenaren soelaas zou bieden?
De heer Nicolaï (PvdD):
Daar heb ik ook over nagedacht. Het is een interessante gedachte, omdat het wel de speciale positie van de politieman of de ambtenaar met geweldsbevoegdheid onderstreept. Het zou dan betekenen dat het niet meer zuiver een interne zaak zou zijn, maar dat ook burgers die schade hebben geleden zich in die procedure als klagende partij kunnen presenteren. Ik denk dat dat een route is die zeker begaanbaar is, maar die wordt in dit wetsontwerp in ieder geval niet gevolgd.
De heer Dittrich (D66):
Daar hebt u gelijk in en daarom had ik in mijn termijn al aangekondigd om eventueel, afhankelijk van het antwoord van de minister, met een motie te komen om te kijken of we dat kunnen onderzoeken, zodat het gelijkgetrokken kan worden met die andere beroepsgroepen qua tuchtrecht.
De heer Nicolaï (PvdD):
Maar dan blijft toch altijd nog de essentiële vraag: als je als rechtsstaat vindt dat het schenden van de geweldsinstructie strafbaar dient te zijn, waarom wordt dat dan, zoals in dit voorstel, alleen beperkt tot die gevallen waarin dat aantoonbaar lichamelijk letsel of de dood tot gevolg heeft? Waarom zou je niet zeggen dat het überhaupt overtreden van de geweldsinstructie strafbaar hoort te zijn? In het voorstel van de heer Dittrich zou, als ik het goed begrijp, het eventueel niet meer strafbaar hoeven te zijn dat de schending van de ambtsinstructie lichamelijk letsel oplevert. Als de heer Dittrich zegt "nee, dat blijft wel zo", dan kaats ik de bal terug: maar dan zouden eigenlijk alle overtredingen van de geweldsinstructie strafbaar moeten zijn, los van de vraag of er lichamelijk letsel optreedt.
De voorzitter:
De heer Dittrich, derde.
De heer Dittrich (D66):
In mijn termijn heb ik hier ook op gewezen. Als bijvoorbeeld een nekklem wordt toegepast, zonder dat dit blauwe plekken of ernstig lichamelijk letsel heeft veroorzaakt, valt dat niet onder de regeling in de ambtsinstructie. De minister zegt in antwoord in vragen van D66 maar ook van uw fractie immers: nee, het gaat echt alleen om gevallen waarin lichamelijk letsel is veroorzaakt. Over verruiming valt wat mij betreft zeker te praten.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Van Wely namens de Fractie-Nanninga.