Verslag van de vergadering van 25 mei 2021 (2020/2021 nr. 38)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 14.44 uur
De heer Nicolaï i (PvdD):
Ja. Ik zie nu allemaal VVD-collega's de zaal verlaten. Tijdens de verkiezingen mag dit ook gebeuren, en dan ten voordele van mijn partij. Ik begin met felicitaties aan de heer Keunen, nog wel aanwezig, en aan de heer Karakus, nog net aanwezig. De heer Karakus moet als brigadier een oplettend oog hebben. En de heer Keunen zorgt ervoor dat we scherpe ogen houden. Ik denk dus dat zij een mooie aanwinst zijn voor deze Eerste Kamer.
Deze Eerste Kamer, voorzitter, moet zich vooral buigen over vragen als: kan het wetsontwerp uit oogpunt van rechtsstatelijkheid, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid door de beugel? Het valt mij op dat we vandaag hele verhalen hebben gehoord van de collega's, maar dat die toetsing, waar ik het zo direct over wil hebben, eigenlijk door weinigen voltrokken is. Ik hoorde wel bij de SGP een duidelijk accent. De heer Backer zou er even aan beginnen, dacht ik, maar daar kwam toch niet veel van terecht. Laat ik het roer dus maar eens overnemen.
Ik begin met de testwet, voorzitter. Een senator die zich in de testwet verdiept en serieuze vragen stelt aan de regering, mag toch rekenen op serieuze antwoorden? Dat hoort toch bij de zorgvuldigheid van het wetgevingsproces en bij respect voor de positie van de Eerste Kamer? Wat betreft de antwoorden op de vragen van onze fractie over die testwet blijft het kabinet zo onder de maat dat ik me afvraag wat voor zin het heeft om over zo'n belangrijke zaak met de regering in debat te gaan. Na bestudering van de reacties op de eerste veertien vragen van onze fractie bleek dat er nog op geen enkele vraag een serieus antwoord was gegeven. Ik vind dat niet erg aanvaardbaar. En er waren toch best heel eenvoudige vragen bij, van feitelijke aard. Ik herhaal er twee.
Wij vroegen bijvoorbeeld hoeveel tijd de regering, om te kunnen spreken van voldoende toegankelijkheid van testbewijzen, maximaal verantwoord acht om de teststraat te bereiken en het testresultaat te verkrijgen. Daar kwam geen antwoord op. Een andere vraag was of de regering bereid is om de kosteloze testmogelijkheid minimaal een tot twee keer per week ter beschikking te stellen. Daar kwam geen antwoord op. Op deze vragen werd geen antwoord gegeven, terwijl ze toch om voor het wetsontwerp essentiële kwesties gaan. Teststraten met de auto bezoeken, mag volgens de regering heen en terug 60 minuten kosten. Wie geen auto heeft, zal er nog meer tijd voor over moeten hebben. Wie heeft daar nou zin in? En als je je bijvoorbeeld maar één keer in de maand kosteloos kan laten testen in een teststraat en je de andere keren moet betalen, wat stelt die testmogelijkheid dan voor?
Voorzitter. Waarom gaat de regering niet op die vragen in? Is dat omdat zij dan moet toegeven dat die hele testmogelijkheid nauwelijks iets voorstelt en ons werk voor zover dat ziet op andere voorzieningen dan onderwijs, om die reden in de prullenbak kan? Wat onze fractie betreft, is dat laatste het geval, en al helemaal wanneer je ziet hoeveel gemeenschapsgeld er gestoken wordt in het opzetten van teststraten die waarschijnlijk nauwelijks bezocht zullen worden door mensen die een theater, evenement, museum of horecagelegenheid willen bezoeken. Daar zijn al van diverse fracties kritische vragen over gekomen. Je voelt ook het ongemak bij GroenLinks en bij de Partij van de Arbeid, die zeggen: we moeten toch maar eens kijken of we de culturele voorzieningen gewoon open kunnen gooien. Er is gesproken over zelftesten, maar wat bedoelen we met die zelftesten? Moet ik dan bij de ingang van het Van Gogh Museum voor de suppoost iets in mijn neus duwen en dat laten zien? Hoe stelt de regering zich dat voor? En hoe stelt de regering het zich voor — ik kwam daar in een interruptie vanochtend al op — dat ze iets serieus aanbiedt terwijl een meerderheid van theaters, bioscopen, concertpodia en musea zegt dat ze er eigenlijk niet zo veel voor voelen om als politieagent te gaan controleren wie er wel of niet over een paspoortje beschikt om binnen te komen?
Voorzitter. Door het ontbreken van toegankelijke testvoorzieningen creëert de testwet bovendien een systeem waarin zij die op dit moment gevaccineerd zijn, maatschappelijk worden voorgetrokken. Onze fractie vindt dat onaanvaardbaar. In dat systeem zijn de personen buitengesloten die nog niet gevaccineerd zijn, die niet gevaccineerd kunnen worden en die niet gevaccineerd willen worden. Ik hoorde zojuist dat het misschien wel om 25% of 30%, dus een kwart van de bevolking, gaat. Is de regering nagegaan of de organisatoren, die in haar visie straks bij de deur deze mensen moeten gaan weigeren, bereid zijn om aan zo'n uitsluiting mee te werken? Graag een reactie.
Voorzitter. Zulke maatregelen moeten proportioneel en noodzakelijk zijn. Onze fractie gaf praktijkvoorbeelden en stelde daar vragen over. Waarom toegang zonder coronatoegangsbewijs onaanvaardbaar zou zijn, is in veel gevallen niet begrijpelijk. Neem een museum waarin meer dan twintig personeelsleden werken. Zij mogen volgens de antwoorden van de regering zonder vaccinatie en zonder testbewijs in het museum werken. Wel moeten de gebruikelijke coronavoorschriften in acht worden genomen: 1,5 meter afstand, handen wassen, looppaden enzovoorts. Kennelijk wordt dat veilig geacht. Maar waarom wordt het dan ineens onveilig als er bezoekers binnenkomen indien die zich aan dezelfde voorschriften houden? Waarom zouden de personeelsleden elkaar onderling niet kunnen besmetten, maar de bezoekers en de personeelsleden onderling wel? Dat is toch niet uit te leggen? De heer Karakus had het ook over zaken die niet uit te leggen waren. Dit is een mooi voorbeeld.
Wat doen we met een wet die niet uit te leggen is, die bovendien handenvol geld kost voor teststraten die geen soelaas bieden, en die ook nog eens een tweedeling in de samenleving oproept, waarbij niet-gevaccineerden als een soort nieuwe gehandicapten aan de kant staan? Mijn vraag aan de regering is: moet je zo'n wetsvoorstel anno dit moment niet intrekken? Of klopt het niet wat de Partij voor de Dieren en andere kritische fracties naar voren hebben gebracht? Ik hoor dan graag van de minister wat de fractie van de Partij voor de Dieren hier nou precies fout ziet.
Voorzitter. Over de quarantainewet is mijn fractie niet minder kritisch. Een Eerste Kamer waarvan verlangd wordt dat zij toetst of een wet in overeenstemming is met de grondrechten, of hij deugdelijk is gemotiveerd, of hij voldoet aan de eisen van rechtszekerheid en of hij uitvoerbaar is, is met dit voorstel snel klaar. De wet voldoet evident niet aan die vier eisen. Ook de Raad van State had dat geconstateerd. Ik meen dat de SGP daar als enige uitdrukkelijk op gewezen heeft.
Ik kom bij de kern van de wet: er geldt een verplichting om in thuisquarantaine te gaan op een door de betrokkene opgegeven adres. Bovendien zal degene die inreist, althans als de minister dat bepaald heeft, een quarantaineverklaring naar waarheid moeten invullen. En hij zal die desgevraagd aan een toezichthouder moeten tonen.
Voorzitter. In het vierde lid van artikel 58nb wordt de medewerkingsplicht van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht nader uitgewerkt. In die bepaling in de Algemene wet bestuursrecht staat het volgende: "Een ieder is verplicht aan een toezichthouder binnen de door hem gestelde redelijke termijn alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden." De kernbepaling in de quarantainewet luidt vervolgens aldus: "Gedurende de periode van thuisquarantaine is de betrokkene in het kader van de op hem rustende verplichting tot het verlenen van medewerking aan de toezichthouder, als bedoeld in artikel 520, eerste lid Awb, gehouden om bereikbaar te zijn voor een toezichthouder." Maar wanneer komt iemand de uit artikel 520, eerste lid Awb geldende verplichting tot medewerking niet na? Die verplichting kan toch echt niet inhouden dat iemand 24/24 bereikbaar is? De regering geeft toe dat als een toezichthouder aanbelt en de deur wordt niet opengedaan, daaruit niet valt af te leiden dat er sprake is van een overtreding. En waarom zou dat anders zijn als de toezichthouder meerdere keren langs is gegaan en er telkens niet is opengedaan? De ene keer stond de betrokkene wellicht onder de douche, de andere keer sliep hij nog, de derde keer zat hij in de tuin enzovoorts.
Ook het feit dat er diverse keren vergeefs telefonisch contact gezocht werd door de toezichthouder, zegt niks. Bovendien en niet onbelangrijk, waaruit blijkt eigenlijk dat betrokkene verplicht is een telefoonnummer achter te laten? In de quarantaineverklaring wordt dat niet vereist. En welke garantie is er dat betrokkene uiteindelijk niet op een ander adres zijn thuisquarantaine doorbrengt dan op het adres dat in de quarantaineverklaring was opgegeven? Bleek bijvoorbeeld de hotelkamer die hij geboekt had bij aankomst niet meer beschikbaar te zijn, zodat hij in een ander hotel een kamer moest nemen? Dat wist hij niet toen hij die verklaring naar waarheid invulde. Of bleek misschien de betrokkene, die had afgesproken om bij een vriend te gaan logeren en wiens adres hij dus in de quarantaineverklaring had opgegeven, bij aankomst toch niet welkom bij die vriend, zodat hij naar elders moest uitwijken? Het had ook nog gekund dat die vriend inmiddels corona had gekregen.
Voorzitter. De VNG wees er in haar brief van 22 april aan de Tweede Kamer op dat er geen werkbare handhavingsnorm in de wet staat. Met een plicht tot meewerken kon de toezichthouder niet uit te voeten, aldus de VNG. De heer Keunen wees daar ook al op. In de praktijk was handhaving niet mogelijk. Volgens de regering brengt de bewijslast immers mee — ik citeer uit het antwoord op vraag 19 van de Partij van de Arbeid — "dat een toezichthouder meerdere keren is langsgegaan, telefonisch contact heeft gezocht, een briefje met verzoek om contact heeft achtergelaten en er desondanks geen contact is geweest met betrokkene." In de brief van 22 april waarschuwde de VNG voor de extra druk op de toch al overbezette toezichthouders in gemeenten. In haar recente brief van 17 mei aan deze Kamer, die we allemaal ontvangen hebben, waarschuwt de VNG, ik citeer, "dat u zult moeten accepteren dat onze boa's en toezichthouders de handhaving niet meer sluitend krijgen."
Voorzitter. Vaststaat dat de inreiziger niet verplicht is om een telefoonnummer te verstrekken, dat het verblijfsadres dat hij opgeeft door omstandigheden buiten zijn schuld kan wijzigen, dat niet opendoen of de telefoon niet opnemen geen bewijs oplevert van het niet meewerken aan het onderzoek door de toezichthouder en dat ook nog eens de handhavingscapaciteit ontbreekt. Het is dus een niet-uitvoerbare wet en handhaving van de quarantaineplicht is niet verzekerd.
Voorzitter. Dat brengt me bij de keuze tussen vliegverbod en quarantaineplicht. In de nota naar aanleiding van het eindverslag verwijst de regering telkens naar dat 102de advies van het OMT waarvan zij beweert — de heer Karakus verwees daar in zijn verhaal ook naar — dat het OMT stelt "dat vooraf testen met een goed nageleefde quarantaine gelijkwaardig is aan een vliegverbod." Was dat maar zo, maar dat staat er helemaal niet. Wat er wel staat, hoort ertoe te leiden dat de Eerste Kamer dit wetsvoorstel niet aanvaardt en vasthoudt aan vliegverboden. Ik geef een lang citaat van het OMT: "Het OMT wil het evidente belang benadrukken van het tijdig inregelen van de naleving van quarantaine voor de zomervakantie in Nederland begint. Zolang de naleving van het quarantainebeleid in Nederland te wensen overlaat, is het belangrijk om reizigersstromen, vooral uit landen waar de verschillende VOC's circuleren, tot een minimum te beperken. Naast het ontraden van niet-essentiële reizen kunnen vlieg- en aanmeerverboden hieraan bijdragen en dienen te worden gehandhaafd."
Voorzitter: "dienen te worden gehandhaafd". Nu de naleving van de quarantaineplicht onvoldoende verzekerd is, hebben we, zo zegt toch het OMT, niks aan dit ontwerp en moeten vliegverboden en het tegengaan van niet-essentiële reizen worden gehandhaafd. Mijn vraag aan de minister is hoe de regering in het licht van het OMT-advies het opheffen van vliegverboden kan rechtvaardigen nu de VNG waarschuwt dat de handhaving op de naleving van de quarantaineverplichting spaak zal lopen en bovendien de bewijslast praktisch ondoenlijk is. Dit kabinet wil de quarantaineplicht invoeren om de vliegverboden te kunnen opheffen, terwijl het OMT juist adviseert om dat niet te doen in de situatie waarin naleving niet voldoende kan worden verzekerd. En die laatste situatie doet zich voor. Er is dus noch sprake van een deugdelijk gemotiveerde regeling noch van een uitvoerbare regeling. Twee redenen reeds om dit wetsvoorstel af te wijzen. Of ziet onze fractie dit verkeerd? Gaarne een reactie van de minister.
Voorzitter. Ook de wijze waarop in het ontwerp wordt omgegaan met de rechtszekerheid en de grondrechten levert een obstakel op. De zogeheten menselijke maat is de laatste maanden ineens een modieuze leuze. Voor een bestuursrechtjurist zoals ik impliceert aandacht voor de menselijke maat dat in wettelijke regelingen met strenge verplichtingen voor de burger voorzien moet zijn in hardheidsclausules of in deugdelijke ontheffingsmogelijkheden. In deze wet is zo'n ontheffingsmogelijkheid niet opgenomen. De heer Backer, die er even op inging, vergiste zich. Er staat geen ontheffingsbevoegdheid in deze wet. Er staat dat de minister kan bepalen dat er zo'n ontheffingsbevoegdheid kan komen, maar die is niet gegarandeerd. Dat is in het licht van de discussie over de menselijke maat redelijk bizar.
Nog opmerkelijker is dat het advies van de Raad van State, die aandacht vroeg voor het opnemen van een ontheffingsmogelijkheid, door dit kabinet genegeerd is. Op de vraag van onze fractie daarover is het botte antwoord van de regering: "naar het oordeel van het kabinet zijn de belangen van betrokkenen hiermee voldoende geborgd en is het daarom niet noodzakelijk om te voorzien in een ontheffingsmogelijkheid voor individuele gevallen". Weg menselijke maat.
Voorzitter. Wie de menselijke maat vooropstelt, vindt in die botte afwijzing voldoende grond om het wetsontwerp af te keuren en een betere garantie voor de rechtszekerheid en de rechtspositie van individuele burgers te verlangen.
Dat brengt mij tot slot bij de aantasting van grondrechten en op een onderwerp dat, als we gaan nadenken over hoe de Wet publieke gezondheid voor de toekomst moet luiden, de volle aandacht verdient van regering en parlement.
Voorzitter. Wij zijn door een pandemie overvallen waarop ons wettelijke stelsel niet was voorbereid. De Wet publieke gezondheid kende al ingrijpende maatregelen van quarantaine en isolatie in geval van besmetting met een infectieziekte die behoort tot groep A. Zo biedt artikel 35 van die wet de mogelijkheid om iemand in quarantaine te plaatsen "indien er redenen zijn om aan te nemen dat die persoon recentelijk een dusdanig contact met een lijder of een vermoedelijke lijder aan een infectieziekte behorend tot groep A heeft gehad, dat deze persoon mogelijk met dezelfde ziekte is geïnfecteerd".
Het bijzondere aan de covidpandemie is nu echter dat er contacten kunnen zijn geweest tussen personen waarvan niet kan worden vastgesteld dat een van hen geïnfecteerd was, terwijl toch rekening moet worden gehouden met een mogelijke besmetting. Iemand die langere tijd in de buurt was van iemand met koorts en hoesten, zou weleens besmet kunnen zijn geraakt met COVID-19, terwijl nog helemaal niet is vastgesteld dat die ander die ziekte had. Ook kan het nog dagen duren voordat dit kan worden vastgesteld.
In het juridische kader van het huidige systeem van quarantaine in de Wpg zijn het eigenlijk spookbesmettingen. Eigenlijk kan iedereen hier om ons heen een besmetter blijken, zelfs al heeft hij nog geen symptomen. Dat geldt voor een willekeurig iemand die ik hier in Den Haag tegenkom net zo goed als voor iemand die gisteren met het vliegtuig uit Brazilië is aangekomen, geen enkel symptoom heeft maar in Brazilië met iemand in aanraking is geweest die met COVID-19 besmet was. Toch wordt de laatste opgesloten en de eerste niet. Daar wringt iets. Wat er wringt, is dat het opsluiten niet gekoppeld is aan — ik citeer — "redenen om aan te nemen dat die persoon recentelijk zodanig contact had met een vermoedelijke zieke, dat hij mogelijk besmet is". Daarom stelt de Raad van State terecht of we niet een grens overgaan, wanneer we mensen opsluiten op grond van het enkele feit dat zij weleens besmet zouden kunnen zijn, ook al is daartoe geen aanwijzing. Burgers stuurden honderden e-mails naar de senatoren. Een van hen waarschuwde dat we in een omgekeerde wereld komen te leven. "Een samenleving waarin gezondheid bewezen moet worden", zo schreef zij. Een ander waarschuwt dat u en ik niet langer gezien worden als gezonde wezens, maar dat we dit moeten aantonen. Wat betekent het eigenlijk wanneer de regering het principe loslaat dat iemand onschuldig, gezond, is, totdat het tegendeel bewezen wordt?
Voorzitter. Met zulke vragen slaan we de spijker op de kop. De omkering van de bewijslast is goedbeschouwd de kern van de quarantaineverplichting. Ik sluit af. Die verplichting gaat uit van een totaal ander beginsel dan dat van ons tot heden geldende wettelijke stelsel. Gezondheid wordt niet meer verondersteld, maar moet bewezen worden. Zijn we ons wel bewust welke weg we opgaan? Dat vraag ik de ministers die hier aanwezig zijn, maar ook mijn mede-senatoren. We zetten met de twee wetten die vandaag aan de orde zijn een stap in een denkrichting die de zoekende mens, waarover collega Verkerk het had, een moeras laat inlopen.
Ik dank u en ik wacht de reactie van de regering af.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Nicolaï. Dan is tot slot in deze termijn het woord aan mevrouw Nanninga namens de Fractie-Nanninga.