Plenair Van der Voort bij behandeling Coronatoegangsbewijzen / Quarantaineplicht voor inreizigers / Maatregelen COVID-19



Verslag van de vergadering van 25 mei 2021 (2020/2021 nr. 38)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 10.47 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Van der Voort i (D66):

Voorzitter. Ik wil vooraf benoemen dat ik als intensivist en epidemioloog werkzaam ben, en vanuit die hoedanigheid professioneel betrokken ben bij het onderwerp covid, waar we vandaag over spreken. De D66-fractie vindt dat echter geen bezwaar. Zij vindt het eerder faciliterend dat de praktijk en de politiek elkaar hier ontmoeten.

Vandaag spreken we over de verlenging van de wet Tijdelijke maatregelen covid-19. Het heet "19", omdat het virus vanaf 2019 bekend is, maar ondertussen zitten we ruim in 2021. Een pandemie duurt, zo leert de historie, altijd meerdere jaren. Ik noem de pest, polio, H2N2- of H1N1-influenza, hiv, wat al meer dan 40 jaar bestaat, en nu SARS-CoV-2. Mijn vraag aan de minister is hoe het eigenlijk kan dat het RIVM en het ministerie niet vanaf het begin de verwachtingen gemanaged hebben op een termijn van meerdere jaren. Adequaat verwachtingsmanagement maakt de ervaren last draaglijker. Daarnaast zouden de maatregelen en de communicatie daarover met een dergelijke tijdslijn wellicht anders zijn ingericht.

Voorzitter. De Tijdelijke wet maatregelen, als onderdeel van de Wpg, wordt per drie maanden verlengd. De vraag die voorligt, is of de verlenging van de wet nu weer noodzakelijk is. Uitgaande van de veronderstelling dat ook deze pandemie meerjarig is en dat er tijdens het beloop van de pandemie handelingsruimte moet zijn voor de beleidsmakers is het antwoord ja. De uitvoering ervan, die in ministeriële regelingen wordt vormgegeven, dient zich echter dynamisch, op basis van de ontwikkelingen van de pandemie, aan te passen. Het ingewikkelde in een fase van afnemende besmettingsaantallen is dat op een goed moment sommige maatregelen wel en andere maatregelen niet meer nodig zijn. De D66-fractie vraagt aan de minister hoe wij ervan verzekerd kunnen zijn dat de invulling en toepassing van de maatregelen passend zijn naar de stand van de pandemie. Dit is relevant, nu de pandemie in ieder geval tijdelijk op haar retour lijkt. Als slechts een of weinig van de maatregelen langduriger moeten blijven, moeten we dan keer op keer de gehele tijdelijke wet blijven verlengen, zo vraagt de D66-fractie aan de minister.

Maar niet alleen in duur, ook in inrichting moeten de maatregelen dynamisch zijn. Hoe kan het bijvoorbeeld dat de warenhuizen wel tientallen bezoekers tegelijk kunnen ontvangen, maar culturele instellingen zoals musea en theaters nog niet? Wat is de achterliggende argumentatie voor deze afweging van prioriteiten? Musea zijn goed in staat om de basisregels, waaronder de 1,5 meter afstand, te handhaven, net zoals een Zweeds woonwarenhuis dat kan. Musea kunnen dat zelfs beter, zo vermoeden wij, dan dat sekswerkers dat kunnen. Deze afweging van prioriteiten is onbegrijpelijk, alsook de toon waarop de minister zich over cultuur heeft uitgelaten. Die toon heeft onze fractie diep bedroefd en geraakt. Wij overwegen daarom in tweede termijn een motie in te dienen ten behoeve van een snelle opening van musea. Die motie zouden we in dat geval graag vandaag nog in stemming willen brengen.

De D66-fractie vraagt verder: wat kan het kabinet leren van omringende landen, zoals België, waar musea open zijn gebleven, zodat in een volgende verheffing musea ook in Nederland zoveel mogelijk openblijven ten behoeve van onze mentale gezondheid?

Voorzitter. Het managen van een epidemie behoeft epidemiologische weging. In onze schriftelijke inbreng heeft de D66-fractie om een epidemiologische weging gevraagd, betreffende het inzetten van de coronatoegangsbewijzen. Niet alleen de inzet van coronatoegangsbewijzen, maar alle stappen in het stappenplan voor de opening van de samenleving zouden op basis van de epidemiologische situatie moeten worden gezet. Dat doet de regering ook, alleen is men daar vooraf niet duidelijk over. Die informatie staat nu niet in het stappenplan. Er staat alleen een datum, en die is onzeker, want die hangt af van de epidemiologische situatie. Wij hebben gevraagd om deze situatie te definiëren voor wat betreft de inzet van de toegangstesten. Maar het antwoord van de regering was dat de maatregel stopt als we naar code groen gaan. Code groen stelt echter geen enkel criterium of datum. Het antwoord van de minister is dus vrij vertaald: we stoppen de toegangstesten als we de toegangstesten stoppen.

Toch denken we dat er een ondergrens is in het vóórkomen van covid in de samenleving, een grens waaronder de toegangstesten niet meer zinvol zijn. Ik reken voor dat als er 5.000 besmettelijke personen zijn in Nederland — dat was de vorige zomer het geval — 3 op de 10.000 geteste personen de ziekte dan bij zich dragen. Van de 10.000 geteste personen zijn er dan nog 20 getesten foutpositief. Dus slechts 15% van alle positief geteste personen heeft dan ook daadwerkelijk de ziekte. Bovendien is het onzeker of deze drie personen met de ziekte in staat zijn om een epidemie weer te laten verergeren in een grotendeels gevaccineerde bevolking. Die ondergrens waaronder toegangstesten niet meer zinvol zijn, zouden wij graag gedefinieerd zien. In tweede termijn overweegt onze fractie samen met GroenLinks een motie, waarin verzocht wordt om de epidemiologische criteria, zoals het RIVM die dagelijks publiceert, op te nemen in het stappenplan en in de ministeriële regelingen, zodat het vooraf helder wordt in welke epidemiologische situatie welke maatregelen gelden.

De heer Otten i (Fractie-Otten):

Ik ben erg verheugd dat de heer Van der Voort als intensivecarespecialist hier het woord voert. Ik heb de afgelopen dagen kennis genomen van een zeer verhelderend filmpje op YouTube van uw collega in Amsterdam, Armand Girbes, ook epidemioloog en intensivecarearts, over de sensitiviteit en de specificiteit van de testen. Hij gaat uit van 90% sensitiviteit en legt in die video op overtuigende wijze uit dat dan ongeveer de helft van de mensen ten onrechte de toegang zou worden geweigerd, omdat ze eigenlijk de ziekte niet hebben. De consequenties van een test die per ongeluk aangeeft dat je het wel hebt terwijl je het niet hebt, en andersom, zijn heel erg groot. Ondersteunt u die analyse? En zo ja, waarom gaat de D66-fractie dan akkoord met deze testwet?

De heer Van der Voort (D66):

Ik ben zeker op de hoogte van de berekeningen die collega Girbes heeft gedaan. Die zijn ook correct. Dus het is inderdaad waar dat op een goed moment, als er niet al te veel besmettelijke personen meer zijn, er meer foutpositieve uitslagen dan waarpositieve uitslagen komen. Daar heeft hij gelijk in. Dat is ook juist waarom wij deze vraag stellen aan de minister: om die ondergrens waaronder het niet meer zinvol is om die testen zo in te zetten, vast te stellen en te gaan gebruiken.

De heer Otten (Fractie-Otten):

De heer Girbes is heel uitgesproken en onderbouwt het ook. Hij zegt: het is een onwerkbare, onbetaalbare en ondoordachte wet. Deelt u dat standpunt?

De heer Van der Voort (D66):

De wet is minder zinvol als het aantal besmettingen afneemt. Dus ik deel met hem de gedachte dat je op een goed moment zou moeten besluiten dat het niet meer iets toevoegt om zo'n test te gaan doen. Dat is ook precies waar wij om vragen: om die grens te bepalen.

De heer Nicolaï i (PvdD):

In aansluiting op de vorige vraag over hoe zinvol het is om die testwet aan te nemen, zou ik graag van de heer Van der Voort willen horen of hij ermee bekend is dat op 11 mei op Follow the Money een artikel is verschenen waarbij verschillende branches zijn geïnterviewd over de vraag: gaan jullie aan die hele testsituatie meewerken? Dan zie je dat de branchevereniging van de bioscopen zegt "hier doen we niet aan mee". Koninklijke Horeca Nederland vindt het "onbespreekbaar", de Museumvereniging is kritisch en de helft van de theaters en concertpodia gaat ook niet meedoen. Hoe ziet uw fractie dat?

De heer Van der Voort (D66):

Ik denk, zoals ik net zei, dat je heel goed moet kijken: wanneer is het testen van personen die mee gaan doen aan een evenement zinvol en wanneer niet meer? Als die grens duidelijk is, kun je gewoon op basis van rationele argumenten besluiten wie wanneer zo'n test zou moeten inzetten. Dat instellingen dan besluiten er niet aan mee te doen, staat ze natuurlijk vrij.

De heer Nicolaï (PvdD):

Dat is mijn vraag niet. Mijn vraag is hoe D66 aankijkt tegen het feit dat het niet gaat werken voor waar het voor bedoeld is, omdat de mensen zelf zeggen: wij werken niet mee aan dat domme getest en we gaan aan de deur mensen niet weigeren.

De heer Van der Voort (D66):

Stel dat we deze wet zouden hebben gehad in december, toen het aantal besmettingen hoog was, dan is van tevoren testen een manier om juist ruimte te geven om toch naar de bioscoop te gaan. Nu zitten we natuurlijk langzamerhand in een andere situatie. Vandaar dat de vraag relevant is wanneer deze manier van werken nog zinvol is en wanneer niet. Maar in een situatie waarin de epidemiologische verheffing groot is, is dit zeker een bruikbaar instrument, menen wij.

De voorzitter:

Tot slot, meneer Nicolaï.

De heer Nicolaï (PvdD):

Ik vraag niet of het testen zinvol is ja of nee, ik vraag of D66 een wet gaat ondersteunen, terwijl de organisaties waarvoor die bedoeld is, zeggen: we vinden het onzin.

De heer Van der Voort (D66):

Wij gaan dit testbeleid ondersteunen, maar het liefst in een situatie waarin het zinvol is. Nogmaals, dan is het aan de instellingen en aan de sectoren om te bepalen of ze daarin mee willen gaan of niet.

De heer Van Hattem i (PVV):

Ik hoor de heer Van der Voort van D66 een oproep doen om de musea weer te openen. Die zouden inderdaad niet onnodig lang gesloten moeten blijven. Hij wil dit vanwege het geestelijk welzijn en het geestelijk vermaak. Maar het punt is: er is ook een andere vorm van geestelijke vermaak, die ook heel belangrijk is. Ik bedoel de kermissen. Die vinden in de buitenlucht plaats en die moeten gewoon verantwoord open kunnen. Is de heer Van der Voort het met de PVV eens dat de kermissen ook gewoon open zouden moeten kunnen, in het kader van geestelijk vermaak en belangrijke broodwinning voor al die families en gezinsbedrijven in de kermissector die al ik weet niet hoe lang geen droog brood meer kunnen verdienen?

De heer Van der Voort (D66):

Iedere sector die veilig open kan, onder de maatregelen die we dan met elkaar nemen, moet van ons zo snel mogelijk open. Als voor de kermissen geldt dat het kan binnen de basismaatregelen, vinden wij dat het ook voor de kermissen moet gelden.

De heer Van Hattem (PVV):

Begrijp ik het antwoord van de heer Van der Voort goed dat hij, als hij oproept om de musea te openen, dan vindt dat minstens net zo snel de kermissen ook open moeten kunnen?

De heer Van der Voort (D66):

Onder voorwaarden, zoals de 1,5 meter en alle andere basisvoorwaarden, zou dat moeten kunnen. Maar het is de vraag of dat te doen is in de kermissector; dat weet ik niet en daar ga ik ook niet over. Maar in beginsel is het zo dat als je kunt voldoen aan de maatregelen die voldoende zijn om een verdere verspreiding van de epidemie te voorkomen, zo'n sector open zou moeten kunnen.

De voorzitter:

De heer Van Hattem, derde.

De heer Van Hattem (PVV):

Blijkbaar kan de heer Van der Voort die inschatting wel maken voor musea. De kermissector zegt zelf verantwoord open te kunnen, dus ik neem aan dat dat een haalbare kaart moet zijn. Ik hoop dat de heer Van der Voort dat met mij eens is.

De voorzitter:

Dank u wel. Vervolgt u uw betoog.

De heer Van der Voort (D66):

Voorzitter. Sprekend over preventie: hoe kan het dat het afgelopen jaar de focus niet gelegen heeft op het behandelen en voorkomen van overgewicht als belangrijkste beïnvloedbare risicofactor voor een ernstig ziekteverloop en een grote zorgbehoefte? We begrijpen dat deze focus geen zin heeft als de verwachting is dat deze pandemie slechts een paar weken duurt, maar wel als de pandemie, en de vraag naar zorg, meer dan een jaar aanhoudt. De rol van overgewicht is al in maart 2020 door mijzelf onder de aandacht gebracht en daarna in vele wetenschappelijke publicaties bevestigd. Op 20 mei is er een Kamerbrief gestuurd over Nederland vitaal en in beweging. Dat is natuurlijk heel mooi. Daarnaast is er het Preventieakkoord. Maar de D66-fractie vraagt de minister of dit beleid niet wat te laat, te beperkt en te weinig gericht is op de belangrijkste risicofactor, namelijk overgewicht, om nog een impact op het verloop van de pandemie te hebben. De overheid had naar de mening van de D66-fractie verbindende initiatieven kunnen en ook moeten nemen.

Regeren is vooruitzien, zo luidt het spreekwoord. Daarom vraagt onze fractie aan de regering om een langetermijnplanning voor covidbeleid, omdat de pandemie niet blijvend weg is na deze zomer. De vaccinatiegraad zal naar verwachting op ongeveer 70% blijven steken. Dit heeft helaas ook te maken met de verwarrende besluitvorming over vaccinatiestrategieën die het vertrouwen in de vaccinaties heeft benadeeld. Dus 30% van de bevolking blijft vatbaar voor infectie. Nieuwe varianten die de opgebouwde immuniteit omzeilen, blijven mogelijk en waarschijnlijk zolang corona in de wereld endemisch is. Er moeten uiteraard voldoende vaccins beschikbaar blijven, dus de aankoop ervan in de komende jaren vinden wij vanzelfsprekend. Maar een langetermijnplanning is nodig om de zorg zo in te richten dat die kan surfen op de golven van de huidige en de komende pandemieën zonder de dreiging om te kapseizen, zoals ik in april jongsleden aan den lijve heb ondervonden: heel spannend en voor sommigen ook traumatiserend waren die dagen, zo kan ik uit eigen ervaring zeggen. Dus: hoe denkt de minister om te gaan met de alleen al binnen de ic-zorg bestaande honderdduizenden overuren en niet opgenomen verlofdagen naast een stuwmeer aan zogenaamde inhaalzorg? Deze situatie maakt een goed doordacht plan noodzakelijk. Visie, doortastendheid en daadkracht zijn geboden. Daarom horen we graag van deze minister een meer gedegen covidvisie en toekomstplan voor de zorg voor zowel de korte als de lange termijn. We overwegen hierover een motie in te dienen in tweede termijn.

Terug naar de wetgeving die vandaag aan de orde is. Een interessant fenomeen is dat in deze pandemie verschillende domeinen elkaar ontmoeten: orde en veiligheid binnen de veiligheidsregio's, publieke gezondheid via de GGD's en de Wpg en de curatieve zorg die via de ROAZ-regio's wordt gecoördineerd. Onze waarneming is dat er geen natuurlijke samenwerking en coördinatie tussen deze domeinen is. De wetgeving is ook maar beperkt ingericht op het samen optrekken van deze domeinen. Graag horen wij een reflectie van de minister. Waar ziet hij knelpunten? Wanneer en hoe denkt hij deze op te lossen? Het lijkt sowieso nodig om de Wpg blijvend aan te passen, per 1 september of later, om toekomstige pandemieën te kunnen bestrijden. Aan welke aanpassingen denkt de minister?

Voorzitter. Tot zover onze bijdrage in eerste termijn. Ik wil de beide heren alvast succes wensen met hun maidenspeech. Wij wachten met belangstelling de beantwoording van de vragen door de minister af.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van der Voort. Dan geef ik het woord aan de heer Backer, eveneens namens de fractie van D66.