Plenair Van der Voort bij voortzetting behandeling Coronatoegangsbewijzen / Quarantaineplicht voor inreizigers / Maatregelen COVID-19



Verslag van de vergadering van 25 mei 2021 (2020/2021 nr. 38)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 23.00 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Van der Voort i (D66):

Voorzitter. Allereerst wil ik de bewindslieden bedanken voor de beantwoording van de vragen, maar met name ook voor de warme woorden voor de cultuursector. Wij vragen ons af of musea, als doorstroomlocatie, gelijkgesteld kunnen worden aan de woonwarenhuizen of andere winkels. De vraag aan de minister is daarom: wat is er eigenlijk op tegen om morgen te bepalen dat musea aan warenhuizen gelijkgesteld kunnen worden en dat zij dus onder dezelfde voorwaarden open kunnen? Wachten tot 9 juni of 5 juni heeft dan eigenlijk geen meerwaarde, zeker niet als wij musea als essentieel beschouwen gezien hun meerwaarde voor de mentale gezondheid. Kunnen de musea dus open op 9 juni, 5 juni of onverwijld? En kunnen musea een volgende keer al bij voorbaat in een essentiële sector worden ingedeeld? We hebben uit uw mond immers gehoord dat cultuur voor eenieder essentieel is. Ik wil nog toevoegen dat wij de eerder aangekondigde motie hierover niet zullen indienen.

Dan het tweede punt: de foutpositieven. Ik heb de minister horen zeggen dat een laag niveau van besmettelijkheid het aantal foutpositieven zo doet toenemen dat op een goed moment het inzetten van testen niet meer proportioneel is. Ik reken voor dat met 50.000 besmettelijken in Nederland, er bij het testen van 10.000 mensen 30 waarpositief testen. Bij een specificiteit van 99,8% — dat is de hoge waarde waar collega Verkerk op wees — is het aantal foutpositieven dan 20. De vraag aan de minister is of een verhouding van 30 waarpositieven versus 20 foutpositieven de ondergrenswaarde is. Als we dat naar 25.000 besmettelijke personen in Nederland terugbrengen, dan zijn er 15 waarpositief en 20 foutpositief. Het is op zichzelf dus geen moeilijke berekening en geen moeilijke inschatting.

Nou zegt de minister dat voor de nieuwe wetgeving die drempelwaarde of ondergrens benoemd zal gaan worden. We zijn ontzettend blij dat die beweging ingezet wordt. Maar wat is er eigenlijk op tegen om nu al in een ministeriële regeling op te nemen dat het toepassen van de testen vervalt bij bijvoorbeeld 25.000 of 50.000 besmettelijken in Nederland? Wij maken dit punt ook omdat een foutpositieve test niet zonder gevolgen is voor de persoon bij wie die wordt vastgesteld. Denk daarbij bijvoorbeeld aan de quarantaine die eruit voortvloeit en ook aan de familieleden.

Wij dus blij dat de minister deze beweging reeds maakt. De motie die GroenLinks en D66, dat zijn mevrouw Kluit en ik, willen indienen, zien wij dan ook als een aanmoedigingsmotie. Die zou ik bij dezen willen indienen. Ik lees hem voor.

De voorzitter:

Door de leden Van der Voort, Stienen, Pijlman, Dittrich, Moonen, Bredenoord, Backer, Kluit en Verkerk wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in het stappenplan voor opening van de samenleving het coronatoegangsbewijs en andere maatregelen worden ingezet en afgeschaald zonder dat de mate van vóórkomen van besmettelijke personen, de prevalentie, wordt meegewogen;

constaterende dat de prevalentie bepaalt hoe groot de kans is op een positieve coronatest;

overwegende dat er in de afweging om een maatregel in te voeren of af te schalen een ondergrens is in de prevalentie waaronder een maatregel niet meer proportioneel is;

verzoekt de regering om een realistische ondergrens van de prevalentie van het aantal geschatte besmettelijke personen op te nemen voor coronatestbewijzen en andere maatregelen in het stappenplan voor opening van de samenleving en in de bijbehorende ministeriële regeling dan wel AMvB,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter G (35807).

De heer Van der Voort (D66):

Voorzitter. Dan had ik gevraagd of de minister een visie en een zorgplan met ons zou willen delen, of daartoe een aanzet zou willen doen, vanwege alle issues die nu in de zorg spelen. Daarvoor heb ik de volgende motie opgesteld, die ik hierbij wil indienen.

De voorzitter:

Door de leden Van der Voort, Backer, Pijlman, Dittrich, Moonen, Stienen, Bredenoord en Kluit wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de zorgsector de komende maanden voor een grote opgave staat betreffende het recupereren van de geleverde inspanning en het leveren van zogenaamde "inhaalzorg";

constaterende dat er overuren en verlofdagen zijn opgestapeld bij het zorgpersoneel dat het afgelopen jaar covidzorg heeft geleverd;

constaterende dat er veel zorg is uitgesteld maar alsnog in het belang van de patiënt geleverd moet worden;

overwegende dat de reservecapaciteit in de zorgsector beperkt is;

verzoekt de regering om voor de zomer met een gedegen visie en toekomstplan voor de zorg te komen voor zowel de korte als de langere termijn en daarover de Kamer te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter BH (35526).

De heer Van der Voort (D66):

Dit waren mijn punten in tweede termijn. Ik heb alleen nog het punt dat ik absoluut geen oordeel wil geven over het financiële beheer van VWS, maar dat ik natuurlijk wel heb geluisterd naar de discussie die gaande was tijdens het debat. De minister zei wat over het op korte termijn aankopen van de beademingsapparaten en het beschikbaar stellen daarvan aan de ziekenhuizen. Ik kan zeggen dat wij daar heel veel baat bij hebben gehad en dat wij daar bijzonder blij mee waren.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan is het woord nu wel aan de heer Backer van de fractie van D66.