Verslag van de vergadering van 30 november 2021 (2021/2022 nr. 8)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 10.49 uur
De heer Van der Voort i (D66):
Voorzitter. Volledigheidshalve vermeld ik nogmaals mijn werk in het ziekenhuis met coronapatiënten. Voor een uitgebreidere verklaring hieromtrent verwijs ik naar mijn tekst bij aanvang van het debat van vorige week. De coronadebatten volgen elkaar snel op. Na de Goedkeuringswet vorige week staan we hier voor het coronatoegangsbewijs in niet-essentiële detailhandel en diensten. Dan komen er nog, als het in de Tweede Kamer allemaal lukt, drie wetsvoorstellen naar onze Kamer die op korte termijn moeten worden behandeld.
Wat betekent dat? Waarom zo veel wetsvoorstellen en met zo veel spoed? Heeft de wetgever, kabinet en Tweede Kamer samen, in de afgelopen anderhalf jaar te veel reactief in plaats van proactief over wetgeving nagedacht? Immers, vanaf het moment dat een vaccin in beeld kwam, was het te voorzien dat gevaccineerden een andere rol zouden spelen in de epidemiologische verspreiding dan niet-gevaccineerden. Had het kabinet vooruitdenkend de toolbox die de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 is, niet meteen compleet kunnen inrichten met een gebruikshandleiding voor het gebruik van de tools in samenhang met elkaar? De D66-fractie krijgt graag een reactie van de minister over het reactieve versus het proactieve handelen.
Vorige week bespraken we de verlenging van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 middels de Goedkeuringswet, waar we vandaag over stemmen. Daarin zit nog niet het gebruik van het coronatoegangsbewijs in niet-essentiële detailhandel en niet-essentiële diensten. Voor een solide langetermijnbeleid in een pandemische verheffing van het SARS-CoV-2-virus is een complete toolbox noodzakelijk. Het is op zich niet vreemd om daar ook dit gebruik van de coronatoegangsbewijzen aan toe te voegen.
Het coronatoegangsbewijs wordt al gebruikt bij evenementen, cultuur, georganiseerde jeugdactiviteiten, horeca en sport. Daar komen nu de niet-essentiële detailhandel en diensten bij. Het is wetstechnisch een relatief kleine stap om de toepassing van het CTB uit te breiden. Het is een kleine stap, maar de toepassing komt wel dichter bij het dagelijkse leven, bijvoorbeeld als je schoenen of kleding wilt kopen. Winkelen hiervoor kan wel voor ongevaccineerden, maar vooraf moet wel getest worden. Met het uitbreiden van het CTB wordt het spanningsveld tussen individuele vrijheid versus verantwoordelijkheid nemen voor de samenleving steeds explicieter zichtbaar. Maar ja, als het sluiten van niet-essentiële detailhandel het alternatief is, dan treft het iedereen, ook de gevaccineerden. Dat was proportioneel toen er geen vaccins waren, maar een jaar later ligt die afweging anders. De toepassing van de voorliggende maatregel wordt bij ministeriële regeling vastgesteld door kabinet en Tweede Kamer. Daarom is het voor ons in deze Kamer van belang, daar vooraf — vandaag dus — meer duidelijkheid over te krijgen. Immers, nadien is er geen zeggenschap meer over voor deze Kamer. De vraag is dus of de minister ons kan informeren wanneer de toepassing in de genoemde sectoren van het CTB gepast is.
De minister van VWS en ook de minister-president hebben gezegd dat er nu eerst een flinke afname van het aantal besmettingen moet gaan plaatsvinden, voordat andere maatregelen weer werkzaam zijn. Aan welke besmettingsgraad denkt het kabinet dan? Met andere woorden: op welk moment in de daling van besmettingen kan het CTB bij niet-essentiële detailhandel en diensten ingezet gaan worden? Is dat per se dezelfde situatie in geval van een stijgend aantal besmettingen, of zijn ziekenhuis- en ic-opnames leidend?
De heer Janssen i (SP):
Een korte vraag aan de heer Van der Voort. Ik hoorde hem zeggen: het is dit of sluiten. Maar er zijn toch ook nog andere maatregelen die daartussenin liggen? Het is toch niet zwart-wit? Daar zit toch ook nog heel veel tussen? 1,5 meter, een maximaal aantal personen binnen. Het is toch niet het coronatoegangsbewijs of sluiten?
De heer Van der Voort (D66):
Nee, daar heeft de heer Janssen helemaal gelijk in. Er zijn natuurlijk tal van opties, maar ik heb deze optie eruit gelicht, omdat die natuurlijk wel heel erg ingrijpend zou zijn.
De heer Janssen (SP):
Dank voor het antwoord van de heer Van der Voort, maar dat betekent dus dat het inderdaad geen kwestie is van óf we doen het coronatoegangsbewijs, óf de winkels moeten dicht. Er zijn ook andere mogelijkheden en die zijn misschien meer proportioneel. Maar daar gaat het debat vandaag over.
De heer Van der Voort (D66):
Precies.
De heer Schalk i (SGP):
Even een vraag aan de heer Van der Voort. Ik begrijp uit zijn betoog dat hij zegt: eigenlijk moet dit pas toegepast worden bij een laag aantal besmettingen en dergelijke. Of heb ik dat verkeerd begrepen? Als ik het wel goed begrepen heb: hoe voorkomen we dan dat de minister op een gegeven moment, na de eventuele aanneming van deze wet, niet meer terug hoeft naar deze Kamer maar eigenlijk zelf een keus kan gaan maken?
De heer Van der Voort (D66):
Dat is precies de vraag die onze fractie aan de minister heeft. Op welk moment gaat dit ingezet worden? Is dat inderdaad bij een laag aantal besmettingen of bij een hoog aantal of misschien nu al? Eerder is gesuggereerd dat dit soort maatregelen zinvol zijn als het aantal besmettingen lager is dan dat ze op dit moment zijn. Dat is precies de vraag. Overigens denk ik wel — maar daar kom ik nog op in mijn betoog — dat je maatregelen altijd in combinatie met elkaar moet inzetten. Dat is het mengpaneel waar ik het vorige week al over had. Daar ga ik zo ook nog iets meer over zeggen.
De heer Schalk (SGP):
Betekent dat dat het voor D66 een no-go is als de minister aangeeft: ik wil die maatregelen ook nemen als de besmettingsgraad heel hoog is?
De heer Van der Voort (D66):
Dat is iets te stellig gezegd. Wij denken wel dat voor iedere maatregel geldt dat die in een bepaalde situatie effectiever is dan in een andere situatie. Naar aanleiding van de antwoorden die we straks krijgen, zullen we kijken of dat inderdaad ook zo door het kabinet gezien wordt en of wij daar dan hetzelfde over denken of niet.
De voorzitter:
Dank u wel. U vervolgt uw betoog.
De heer Van der Voort (D66):
Voorzitter. De besmetting vindt plaats in de ontmoeting. Ter bestrijding van de pandemie is het verminderen van ontmoetingen daarom voor de hand liggend. In hoeverre doet het coronatoegangsbewijs in het voorliggende wetsvoorstel dit? Of gaat het er bij het CTB niet zozeer om, het aantal ontmoetingen te verminderen, maar gaat het erom in die ontmoeting de kans op besmetting te verminderen? Immers, gevaccineerden en negatief getesten hebben minder kans om het virus actief uit te scheiden. Graag een reflectie hierop van de minister.
Voorzitter. De voorgestelde maatregel past in wat we vorige week noemden "de tweede categorie maatregelen". In de eerste categorie zitten algemene maatregelen zoals afstand houden, mondkapjes et cetera. Gezien het mengpaneel van de vier categorieën, waar we vorige week over spraken, lijkt het de D66-fractie verstandig om in de uitvoering het gebruik van het CTB in de niet-essentiële detailhandel steeds te combineren met een passende hoeveelheid algemene maatregelen uit de eerste categorie. Is de minister dat met ons eens? De voorliggende tweedecategoriemaatregel is bedoeld om ongevaccineerden te beschermen tegen besmetting met het SARS-CoV-2-virus. De door dit virus veroorzaakte ziekte kent immers bij sommigen een ernstig beloop. Allesbehalve een griepje, zoals weleens wordt beweerd. Het is mede daarom dat de D66-fractie zich, alles overwegende, kan vinden in de uitbreiding van de Twm met deze maatregel.
Dat neemt niet weg, zoals gezegd, dat wij het belangrijk vinden om in de beantwoording van de minister helderder dan in de memorie van toelichting en helderder dan in de beantwoording van onze schriftelijke vragen te vernemen in welke omstandigheden van de voorliggende maatregel gebruikgemaakt zal gaan worden. Een citaat uit de memorie van toelichting: "Hiermee wordt geborgd dat de inzet van het CTB alleen plaatsvindt als dit vanuit epidemiologisch perspectief noodzakelijk is." Wij vragen de minister uit hoofde van uitvoerbaarheid een aanscherping van deze noodzakelijkheid te geven.
Tot slot, voorzitter, twee uitvoeringsvragen. Eerst. De uitvoering vraagt een forse inspanning van de ondernemers, en dat terwijl ze zich de afgelopen anderhalf jaar al zo creatief en indringend ingezet hebben om hun organisatie draaiende te houden. Wij vragen ons af of er mogelijkheden zijn om het voor de ondernemers werkbaar te maken. Wellicht kan de minister daar nog het een en ander over opmerken. Verder vraagt de D66-fractie zich af of de testcapaciteit voldoende is om de toename van testen in verband met deze maatregel te verwerken. De berichtgeving is immers dat de testcapaciteit aan het maximum zit.
Voorzitter. Tot zover onze inbreng in eerste termijn. Wij wachten de beantwoording met belangstelling af.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van der Voort. Dan is nu het woord aan de heer Frentrop, maar niet voordat we hebben geluisterd naar de interruptie van collega Nicolaï.
De heer Nicolaï i (PvdD):
Ik wou de heer Van der Voort wijzen op de gegevens in het bulletin van het RIVM van 23 november. Daarin staat dat van de volledig gevaccineerden er inmiddels 122.000 positief getest zijn. Dat zijn mensen die zich met klachten hebben laten testen. In augustus was dat 16.000. We zitten nu op bijna negen of tien keer zoveel. Dan zijn nog niet de mensen meegeteld die zich niet hebben laten testen. Wijst dat er niet op dat de effectiviteit van het vaccin aan het afnemen is?
De heer Van der Voort (D66):
Ik deel de verontrustheid die de heer Nicolaï uitspreekt over de stijgende besmettingsaantallen onder zowel ongevaccineerden als gevaccineerden. Gelukkig is het wel zo dat gevaccineerden eenmaal besmet een minder ernstig ziektebeloop kennen dan ongevaccineerden, gemiddeld gesproken. In die zin kan je zeggen dat de vaccins effectief zijn tegen ernstig beloop, namelijk ziekenhuisopname en ic-opname, en dat blijven ze.
De voorzitter:
Dank u wel. Meneer Nicolaï, nog een vervolgvraag?
De heer Nicolaï (PvdD):
Mijn vraag was niet of ze effectief zijn tegen opname, maar of ze effectief zijn tegen verspreiding, want daar praten we over in het kader van de wet die we vandaag behandelen. Mijn vraag is …
De voorzitter:
Nee, u had uw vraag niet beantwoord gekregen, dus collega Van der Voort probeert nog een antwoord te formuleren om te kijken of u dan tevreden bent.
De heer Van der Voort (D66):
Het is ook aangetoond dat de besmettelijkheid van gevaccineerden geringer is dan die van ongevaccineerden. Volgens mij moet het antwoord dus zijn dat zij ook voor een deel beschermen tegen overdracht van het virus naar anderen. Of je de hoeveelheid bescherming daartegen voldoende acht, is een kwestie van eigen interpretatie, en meneer Nicolaï interpreteert dat anders dan ik.
De voorzitter:
Meneer Nicolaï, de derde keer.
De heer Nicolaï (PvdD):
De vraag in het kader van de wet die we bespreken is of de bescherming nog wel evenwaardig is aan de bescherming die voortvloeit uit een test. Dat is de vraag.
De voorzitter:
En dan van u het antwoord …
De heer Nicolaï (PvdD):
Mijn vraag aan de heer Van der Voort is: zou het niet zo kunnen zijn dat de bescherming van de gevaccineerden tegen overdracht, transmissie, zo veel lager is geworden dat er dus geen reden meer is om bij het coronatoegangsbewijs het vaccinbewijs te accepteren, zoals in de wet het geval is?
De heer Van der Voort (D66):
Ik begrijp heel goed waar meneer Nicolaï naartoe wil. Het is inderdaad zo dat gevaccineerden ook besmettelijk kunnen zijn voor de ongevaccineerden die met een negatief testbewijs in dezelfde winkel rondlopen. Maar het hele coronabeleid is natuurlijk een samenhang van kansen die je inregelt met alle maatregelen die er zijn. In de afweging van al die kansen lijkt ons in bepaalde settings — daar vraagt de minister ook naar, om die nader te definiëren — deze maatregel geoorloofd en ook nuttig om toe te passen.
De voorzitter:
Nog één keer, meneer Nicolaï.
De heer Nicolaï (PvdD):
Misschien is het meer een vraag voor de fractiegenoot, de heer Backer, want dit is een juridische vraag. Er staat toch in de wet dat de inzet van het vaccinbewijs alleen mag als is vastgesteld dat de besmettelijkheid van een gevaccineerde minder is dan de besmettelijkheid van iemand die getest is? Dat staat gewoon in de wet, dus het is niet een kwestie van maatregelen; het is een kwestie van wettelijkheid. Mijn vraag is juridisch, en D66 is altijd erg juridisch: klopt het dat we nou een uitbreiding gaan geven aan een wet als wellicht moet worden vastgesteld dat de vaccinatie niet meer die bescherming biedt?
De heer Van der Voort (D66):
Als deze wet in werking is en toegepast wordt, kan daar natuurlijk altijd tegen geageerd worden. Iedereen kan dat natuurlijk tegenspreken en kijken of hij daarin zijn gelijk krijgt. Maar onze inschatting van de cijfers, zoals we die van het RIVM hebben gezien, is dat de besmettelijkheid van degenen die het coronatoegangsbewijs hebben zo gering is dat deze wetgeving toepasbaar is op de manier waarop die ook is opgezet.
Dank u wel.
De voorzitter:
Daar moet u het mee doen, meneer Nicolaï. Meneer Van Rooijen.
De heer Van Rooijen i (50PLUS):
Ik heb nog een vraag aan de heer Van der Voort. We weten uit de berichten van gisteren dus dat in verpleeghuizen een vijfde van de ouderen die gevaccineerd zijn, overlijdt. We weten ook dat in bijna de helft van de verpleeghuizen nu besmettingen zijn. Wat vindt u en uw fractie van dat beeld? Anders gevraagd, welke maatregelen zouden genomen kunnen worden naar uw mening om dit zo snel mogelijk in te dammen? Ik heb natuurlijk op het boosteren gewezen. Ik neem aan dat u het daarmee eens bent. Maar wat vindt u van de situatie en wat kan er nog meer aan gedaan worden?
De heer Van der Voort (D66):
Wij vinden het natuurlijk ook buitengewoon zorgelijk dat de cliënten in de verpleeghuizen daar weer meer besmet raken en ook ziekteverschijnselen vertonen, zelfs tot overlijden aan toe. Dat is een situatie die denk ik iedereen onwenselijk vindt. We zijn dan ook heel blij dat de boostercampagne van start is gegaan. Die zou veel van deze bewoners moeten beschermen tegen een hernieuwd ernstig ziektebeloop.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Ik vind het een wat mager antwoord, want u zegt dat uw fractie blij is dat er nu met de boostercampagne begonnen gaat worden. Maar we weten van andere landen dat het daar veel eerder gebeurde. Bent u het dan in ieder geval met onze fractie eens dat dit veel eerder had moeten gebeuren? Moet je, omdat het niet eerder gebeurd is, niet alleen blij zijn dat we nu beginnen, maar dat er dus een hele grote boostercapaciteit moet komen en al deze week?
De heer Van der Voort (D66):
Wij hebben als D66 altijd aangedrongen op een zo snel mogelijke start van de boostercampagne. Of dat te laat is geweest, is een oordeel dat ik zo niet kan vellen. Maar het is wel zo dat in andere landen vroegtijdiger van start is gegaan. Het had in onze ogen wel geholpen kunnen hebben als we die campagne eerder met elkaar hadden gestart, zeker.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Van Rooijen.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Tot slot: ziet u nog naast de boostercampagne andere maatregelen voor verpleeghuizen om die sterfte snel terug te brengen? Want dit is natuurlijk mensonterend.
De heer Van der Voort (D66):
Wij zijn voorstander van een combinatie van maatregelen. Ik denk dat er in een verpleeghuis niet veel anders op zit dan vaccineren en boosteren, en zo veel als mogelijk de algemene hygiënische maatregelen toe te passen. Maar het zijn natuurlijk plekken waar zowel kwetsbare mensen zich bevinden als er tegelijkertijd een omstandigheid is waarin gemakkelijk een virus wordt overgedragen in de intieme contacten die er nu eenmaal zijn in zo'n situatie. Dus het blijft een hele kwetsbare situatie. Daar moeten we de hoogste aandacht voor hebben met elkaar. Samen met de sector moeten we kijken of we de maatregelen die helpen — dus dat zijn al die algemene maatregelen en het vaccineren en boosteren — zo optimaal mogelijk in kunnen zetten. Maar ik deel de zorg die hier uitgesproken wordt.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is er nog een vraag van mevrouw Faber.
Mevrouw Faber-van de Klashorst i (PVV):
Meneer Van der Voort geeft aan dat gevaccineerden minder besmettelijk zijn dan ongevaccineerden. Ik vraag mij af waar hij dat dan op baseert. Je wordt namelijk getest en dan ben je positief of negatief. De besmettelijkheid hangt af van de virusload die je bij je hebt. Dat kun je alleen weten als je weet hoeveel cyclussen er zijn gedraaid bij het testen om te kopiëren van het stukje DNA dat gekopieerd is vanuit het RNA. En dan moet je ook weten op welke cyclus er is uitgelezen. Is dat dan bekend? Heeft u die cijfers?
De voorzitter:
De vraag is duidelijk.
De heer Van der Voort (D66):
Ik denk dat het iets anders ligt. Een positieve test wordt afgegeven als binnen een bepaald aantal cycli dat virus-RNA wordt gedetecteerd. Dat is niet direct relevant voor het coronatoegangsbewijs. Daar krijg je een vinkje of niet als je test negatief is of niet. Het aantal cycli wordt daarin niet vermeld. Het is ook niet zo dat je kunt zeggen dat met minder cycli per se iemand besmettelijker of minder besmettelijk is dan de ander. Dus de toevoeging van het aantal cycli waarmee die test is bepaald, is een soort schijnveiligheid. In ieder geval creëer je daar meer ruis mee die niet helpt bij het gebruik van deze coronatoegangsbewijzen.
De voorzitter:
Mevrouw Faber, het was al duidelijk?
Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):
Ja, dank u, voorzitter, maar nu komen we eigenlijk tot de kern van het probleem. Meneer Van der Voort zegt dat bij het coronatoegangsbewijs niet wordt aangegeven bij welke cyclus er is gedetecteerd dat iemand positief is. Kijk, daar gaat het me om, want boven de 35 duplicaties ben je eigenlijk al niet meer besmettelijk. Dat is gewoon wetenschappelijk aangetoond. In een brief van de minister in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur heeft de minister aangegeven dat wel 40 tot 45 cycli gedraaid worden. Dus het is zeker wel relevant. Hier kunnen we toch wel zien dat het een vorm van schijnveiligheid is. Het aantal cycli dat gedraaid is en waar het is uitgelezen, is zeker relevant.
De voorzitter:
Wat is dan uw vraag?
Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):
Ik ben het dus niet met de heer Van der Voort eens dat het niet relevant is. Is het dan niet zo dat er schijnveiligheid wordt gecreëerd omdat je niet weet in hoeverre iemand wel of niet besmettelijk is? Dat wordt namelijk niet aangegeven op het coronatoegangsbewijs.
De heer Van der Voort (D66):
Nee, over het gebruik van die cycle times kun je van alles vinden, maar er zijn wetenschappelijke studies naar en er is ook consensus over binnen de laboratoriumgeneeskunde. Er zijn bepaalde standaarden opgesteld waarbinnen zo'n test positief of negatief is. Dat is zeer zorgvuldig gedaan. Dus ik denk dat het niet opportuun is om de manier van beoordelen van zo'n test, zoals dat door deskundigen gebeurt, hier ter discussie te stellen. Ik heb me daar eerder beroepsmatig in verdiept en ik denk dat dat zeer zorgvuldig is gedaan. Zo gebruiken we die testen en zo moeten wij dat hier ook blijven doen. Dus de wetenschappelijke onderbouwing daarvan moeten we accepteren zoals die is, want die is degelijk en zorgvuldig gedaan.
De voorzitter:
Nog een laatste keer, mevrouw Faber.
Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):
Voorzitter, dank voor uw coulance. Kijk, ik vind het te gemakkelijk. De PCR-methode is een methode om DNA te vermenigvuldigen.
De voorzitter:
Mevrouw Faber …
Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):
Dit is zeer relevant, voorzitter.
De voorzitter:
Zeker, zeker, maar ik stel voor dat u tot een vraag komt, want ik denk dat meneer Van der Voort die details wel kent. Dus komt u tot de vraag, dan houden we de tijd een beetje in de gaten.
Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):
Voorzitter, als u mij wilt toestaan, dit is namelijk zeer relevant. We hebben het namelijk over het aantal besmettingen en dan is het ook belangrijk om in kaart te brengen wat een besmetting is. Als u mij dat wilt toestaan, wil ik dat heel graag uitleggen. Het is namelijk zo dat de PCR-test een methode is om DNA te vermenigvuldigen. Het virus is een RNA-string. Die RNA-string wordt omgezet in een DNA-string. Daar wordt een primer op losgelaten om dat specifieke stukje eruit te lichten en te dupliceren. Hoe meer RNA er aanwezig is, hoe meer specifieke stukjes je naar boven krijgt naarmate het aantal cirkels toeneemt. Dus als ik maar één dingetje heb en een ander heeft er 100, dan heb je dus een andere uitkomst bij bijvoorbeeld 25, 30 of 40 keer dupliceren. Wat ik wil zeggen is, dat als je heel weinig van zo'n stukje bij je hebt, je vrijwel niet besmettelijk bent. Dat is ook gewoon onderbouwd.
De voorzitter:
Maar nu moet u echt tot uw vraag komen.
Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):
Dan kom ik tot de vraag. Meneer Van der Voort zegt wel dat het er niet toe doet en dat het allemaal niet relevant is, maar het is zeker wel relevant. Meneer Van der Voort, u kunt toch niet in uw professie … U bent arts nota bene; u moet duidelijk weten hoe zo'n test werkt. Dan zegt u: het maakt niet uit hoeveel van die stukjes je bij je hebt. Dat kan toch gewoon niet? Het heeft toch zeker invloed in welke mate je van dat erfelijk materiaal bij je hebt, ja of nee?
De voorzitter:
Dat was uw vraag.
De heer Van der Voort (D66):
Ik zeg helemaal niet dat het niet uitmaakt. Ik zeg dat er goed wetenschappelijk onderzoek is gedaan naar hoe deze testen toe te passen zijn. Dat is degelijk gedaan. Daar varen wij als politici op en daar varen wij als medici ook op.
De voorzitter:
Er is nog een vraag van meneer Otten.
De heer Otten i (Fractie-Otten):
Ik heb groot respect voor de medische expertise van de heer Van der Voort, ook op dit vlak. Er is natuurlijk toch besmettelijkheid bij gevaccineerden. Dat staat ook niet ter discussie. Nou begrijp ik als leek dat er een verschil is bij corona. Als je bijvoorbeeld gevaccineerd bent voor mazelen of polio ben je niet meer besmettelijk, maar bij corona is dat anders, omdat het ergens in de luchtwegen blijft hangen. Kunt u misschien voor ons en ook misschien voor de minister uitleggen waarom dit vaccin die besmettelijkheid niet voorkomt en waarom dit bij andere ziektes wel het geval is? Kunnen we daar qua gedrag iets uit leren wat we wel en niet moeten doen? Nu we u hier toch hebben, kunnen we die vraag ook meteen stellen.
De voorzitter:
U mag een kort antwoord geven, maar we hebben nu geen behoefte aan een college. Geeft u alstublieft een politiek antwoord op een politieke vraag. Dank u wel.
De heer Van der Voort (D66):
Precies, voorzitter. Ik dacht ook dat we langzamerhand in een medische verhandeling terecht waren gekomen. Ik ben geen viroloog. Ik zou u dat niet exact kunnen zeggen. In de praktijk is het zoals meneer Otten zegt en daar zullen we het mee moeten doen. Het is een goede vraag om een keer in een debat met medici onder ogen te nemen.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van der Voort. Dan geef ik nu het woord aan de heer Frentrop namens Forum voor Democratie.