Verslag van de vergadering van 8 maart 2022 (2021/2022 nr. 20)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 11.55 uur
Mevrouw Prast i (PvdD):
Dank u, voorzitter. De volgende keer dat 8 maart op een dinsdag valt is in 2033. Dus het is bijzonder dat we bijeen zijn op Internationale Vrouwendag. Elders staat de politiek uitvoerig bij Internationale Vrouwendag stil. Zo spreekt vanochtend de Italiaanse president Mattarelli de bevolking daar toe via de televisiezenders. Nederland kan daar een voorbeeld aan nemen. In de gisteren door The Economist gepubliceerde glazenplafondindex, een lijst van OECD-landen waar het goed toeven is voor vrouwen, staan wij op de 21ste plaats van, geloof ik, de 27 flink onder het OECD-gemiddelde.
Ook voor de bewindslieden is vandaag een bijzondere dag, want het is hun debuut als bewindspersoon in deze Kamer. Het moet een vreemde gewaarwording zijn om een belastingvoorstel te verdedigen waarvan de verwachte opbrengst tussen nu en 2030 en ik denk ook daarna nul is. Ik had ze een ander wetsvoorstel gegund. Het goede nieuws is misschien wel dat dit wetsvoorstel de nuttige rol van deze Kamer onderstreept.
Vooruitkijken naar de toekomst, aldus het pleonasme in de titel van het coalitieakkoord. Om dit wetsvoorstel in perspectief te plaatsen ga ik toch even terug in de tijd. Milieuvervuilend gedrag wordt beprijsd, door de invoering van een minimumprijs in de elektriciteitssector. Dat zijn woorden die de minister bekend zullen voorkomen, want ze komen uit het regeerakkoord van Rutte III, bij de totstandkoming waarvan hij actief betrokken was. Dat akkoord kondigde in het kader van vergroening van het belastingstelsel een minimumprijs voor CO2 aan van €18 in 2020, oplopend tot €43 in 2030. Een bindende minimumprijs was dat toen, want de marktprijs was nog geen €10.
De regeringspartijen becijferen dan ook een mooie belastingopbrengst, oplopend van 220 miljoen in 2020 tot structureel 620 miljoen per jaar vanaf 2030. Deze opbrengst zou — en ik kijk even naar de heer Van Strien — worden teruggesluisd naar burgers en bedrijven, naar de kleinverbruikers. Dat zou vandaag de dag extra goed uit komen, nu vooral kwetsbare gezinnen moeite hebben om hun energierekening te betalen.
Toen het wetsvoorstel in 2019 werd geformuleerd was de marktprijs al gestegen tot €25. In plaats van de minimumprijs te verhogen koos het kabinet voor een nog lagere minimumprijs dan die uit het regeerakkoord, namelijk €12 oplopend tot €31. Dat is ook het voorgestelde minimumprijstraject in dit wetsvoorstel. En de marktprijs — collega's memoreerden het al — is nog verder gestegen, afgelopen jaar tot €86.
Er wordt met dit voorstel niets geheven en dus ook niets teruggesluisd naar burgers en bedrijven. Ik vraag de staatssecretaris wat hij concreet met dit wetsvoorstel verwacht te bereiken. Hij gaat de wet, als die hier wordt aangenomen, na drie jaar evalueren. Wat zijn daarvoor de criteria? De staatssecretaris noemt de minimumprijs een lichte prikkel. Wat bedoelt hij hiermee? Hoe kan het een prikkel zijn als de minimumprijs niet alleen nu, maar ook naar verwachting op lange termijn ver onder de marktprijs ligt en de heffing nul zal zijn?
Het Adviescollege toetsing regeldruk heeft in het beginstadium geadviseerd het wetsvoorstel niet in te dienen omdat nut en noodzaak onvoldoende zijn beargumenteerd. Wat heeft het kabinet gedaan met dit advies? De Raad van State die aan het eind van het traject adviseert, vraagt zich af hoe en in welke mate het wetsvoorstel bijdraagt aan de doelstelling van CO2-reductie. Het kabinet beantwoordt die vraag door te stellen dat investeringszekerheid ertoe kan leiden dat bedrijven eerder zullen investeren in CO2-arme technieken. Los van de in mijn ogen vage omschrijving en het ontbreken van kwantificering, als investeringszekerheid het doel is, kan dat toch ook met een hogere, met een effectieve minimum-CO2-prijs?
De staatssecretaris schrijft ook dat een hoger niveau van de minimumprijs risico's voor de leveringszekerheid met zich meebrengt door verplaatsing van productie naar het buitenland. Hij verwijst naar wat er aan de klimaattafels werd geopperd en naar de Frontier Economics-analyse. Die analyse ging ook uit van wat inmiddels achterhaalde prijzen zijn: een wettelijke minimumprijs van €20 nu, oplopend tot €40 in 2030, dus hoger dan nu wordt voorgesteld. Frontier Economics ging dus uit van een heffing van meer dan 60%. Economen hebben als het gaat om modellen een motto: rommel in, rommel uit. Verwijzend naar een model met achterhaalde veronderstellingen zijn de conclusies dan natuurlijk ook nietszeggend.
TenneT schrijft in zijn laatste rapportage dat er voorlopig binnen Nederland voldoende leveringszekerheid is en dat we zo nodig in de toekomst voldoende elektriciteit kunnen importeren. Er zijn wel langetermijnrisico's, maar die vloeien volgens TenneT voort uit de stijgende vraag naar elektriciteit door de energie-overgang en de stijgende gevoeligheid van het aanbod voor de weersomstandigheden, en dus niet het prijspeil. Is het niet zo, vraag ik de bewindspersonen, dat de doorgeefcapaciteit van het nét de grote risicofactor is en zo ja, wat gaat het kabinet daaraan doen? Zouden we er niet goed aan doen om naast een overgang op andere energie ook het totale verbruik van energiebronnen en andere grondstoffen te matigen? Dat zou ons ook minder afhankelijk maken van landen waarmee we liever geen zakendoen. Waarom zet het kabinet vol in op economische groei, terwijl de deskundigen benadrukken dat die niet samengaat met duurzaamheid? Graag een reactie.
Het kabinet schrijft in de memorie van toelichting, met een pleonasme in het kwadraat: de ontwikkeling van de emissieprijs was de afgelopen jaren zeer volatiel en kende dus relatief sterke fluctuaties in de prijsontwikkeling. Ik vraag de staatssecretaris waar hij dit op baseert. Want de Nederlandse Emissieautoriteit laat juist zien dat er de afgelopen jaren minieme fluctuaties waren rond een sterk stijgende trend. In coronarampjaar 2020 waren er wat grotere uitslagen en natuurlijk laat nu ook de oorlog haar sporen na in de prijs, maar de prijs ligt nog steeds ver boven de voorgestelde bodem volgens dit wetsontwerp. Het kabinet gebruikt de fluctuaties om de lage minimumprijs mee te onderbouwen. Heeft de Nederlandse Emissieautoriteit het dan mis? Graag een toelichting.
Het kabinet becijfert zelf dat de voorgestelde minimum CO2-prijs geen baten zal opleveren, maar de wet brengt wel uitvoeringskosten en regeldruk met zich mee. Het gaat om een half miljoen euro aan eenmalige kosten voor de betreffende bedrijven en er zijn uitvoeringskosten voor de overheid. Die werden ooit becijferd op aanvankelijk 3 miljoen per jaar en daarna op 1 miljoen per jaar. Hoe hoog zijn die uitvoeringskosten als er geen positieve heffing is?
De wet geldt alleen voor elektriciteitsproducerende bedrijven. Collega Ester memoreerde dat al. Er zijn in Nederland ruim 300 bedrijven die gratis emissierechten krijgen. Voorbeelden van ontvangers zijn Shell, chemieconcern Dow en Tata Steel. Hoe hoger de emissieprijs, des te hoger deze impliciete subsidie op het uitstoten van CO2. Volgens de Nederlandse Emissieautoriteit bedroeg de totale huidige waarde van gratis rechten in Nederland afgelopen jaar 3,4 miljard euro, dagprijs. Ik vraag het kabinet, en overweeg daartoe een motie in te dienen, een heffing te introduceren op deze emissieschenking en de opbrengst daarvan terug te sluizen naar kleinverbruikers: gezinnen en bedrijven. Zij betalen voor hun elektriciteit en brandstof een prijs die ver uitgaat boven de aangerichte milieuschade. De heffing zou voldoende moeten zijn voor het bedrag dat indertijd werd beloofd als terugsluizing van de huidige wet.
Het mooie is dat de Nederlandse Emissieautoriteit de inning voor haar rekening kan nemen, zodat de door onder andere het fictief rendement geplaagde Belastingdienst buiten schot blijft. Een dergelijke heffing, gecombineerd met terugsluizing, is rechtvaardig en doelmatig en is ook van belang door draagvlak onder burgers voor de energie-overgang.
Voorzitter, ik rond af. Een wet die niet doet waar zij om begonnen was, de vervuiler laten betalen en zo CO2-uitstoot ontmoedigen, schaadt in de ogen van mijn fractie de geloofwaardigheid van de politiek en riskeert het draagvlak voor verduurzaming te ondermijnen. De meeste mensen zijn bereid offers te brengen voor het goede doel als ze maar eerlijk worden behandeld. Ik nodig de staatssecretaris graag uit om nut, noodzaak en proportionaliteit van dit wetsvoorstel toe te lichten en zie uit naar zijn antwoorden.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Prast. Dan is het woord aan de heer Crone namens de Partij van de Arbeid.