Plenair Dittrich bij behandeling Van rechtswege ontstaan van gezamenlijk gezag door erkenning



Verslag van de vergadering van 15 maart 2022 (2021/2022 nr. 21)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 14.30 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Dittrich i (D66):

Dank u wel, voorzitter. Allereerst een compliment aan beide Tweede Kamerleden voor het verdedigen van dit initiatiefwetsvoorstel. Het is altijd heel veel werk, maar het behoort wel tot de mooiste aspecten van het Tweede Kamerwerk om zelf een initiatiefwetsvoorstel door het parlement te loodsen en om op die manier aan de inrichting van de samenleving te werken en deze te verbeteren. De heer Van Wijngaarden was er al vanaf het begin bij, samen met Vera Bergkamp. Van haar heeft mevrouw Van Ginneken het noeste werk overgenomen. Dus complimenten namens de fractie van D66.

Waar gaat dit wetsvoorstel over? Dit wetsvoorstel zorgt ervoor dat ongehuwde ouders van rechtswege gezamenlijk gezag krijgen bij de erkenning van het kind. Je gaat dus aangifte doen, je erkent het kind en vervolgens krijg je automatisch het gezag erbij. Dat is in het belang van het kind. Maar het belang van het kind is natuurlijk wel een containerbegrip. Het geeft niet altijd concreet aan wat dat belang dan is. Ik ben zelf jarenlang rechter geweest in de familiekamer van de rechtbank in Alkmaar. Ik heb heel veel ouders in de rechtszaal gehad die diametraal tegenover elkaar stonden, met allerlei opvattingen over hun kinderen. Ze zeiden dan allebei dat het in het belang van het kind was, maar je kon dat niet met elkaar in verband brengen. Dat was natuurlijk in conflictsituaties na echtscheiding.

Dat is meteen de eerste reden waarom D66 enthousiast is over dit wetsvoorstel, want het gezamenlijk gezag wordt van rechtswege al bij de erkenning verleend. In de regel is dat een fase waarin er nog geen meningsverschillen zijn. Mochten de ouders later onverhoopt uit elkaar gaan, dan blijft het gezamenlijk gezag in stand, tenzij er van de hoofdregel wordt afgeweken. De hoofdregel uit het wetsvoorstel voorkomt vrij veel juridische conflicten, conflicten waarbij het kind vaak het kind van de rekening is. Mijn vraag aan de initiatiefnemers is: denken zij dat de verandering van de wet zoals zij die voorstellen, in de praktijk echt een hele grote verandering teweeg zal brengen?

Het wetsvoorstel stimuleert dat de ouders gelijkwaardig de verantwoordelijkheid voor de verzorging en de opvoeding dragen. Dat is een van de uitgangspunten. Als het gaat over het belang van het kind, dan staan die uitgangspunten in het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind. In de schriftelijke voorbereiding is daar al heel veel over gezegd. Ik volsta eigenlijk met het herhalen van artikel 18. Dat geeft een opdracht aan de lidstaten, dus ook aan de Staat der Nederlanden, om zich maximaal in te spannen om ervoor te zorgen dat beide ouders de gezamenlijke verantwoordelijkheid kunnen dragen voor de opvoeding en ontwikkeling van het kind. De ouders zijn natuurlijk als eersten verantwoordelijk, maar de overheid heeft de plicht die verantwoordelijkheid ook echt mogelijk te maken.

Het verdrag en overigens ook de jurisprudentie op het Internationale Verdrag inzake de rechten van het kind gaan ervan uit dat het gaat om de band die het kind met de ouder kan hebben. Daarbij is de huwelijkse staat van de ouders helemaal niet doorslaggevend. Dat is meteen de tweede reden waarom de fractie van D66 enthousiast is over dit wetsvoorstel. De samenleving anno 2022 ziet er immers heel anders uit dan 50 jaar geleden. We zien dat er per jaar meer eerstgeboren kinderen buiten het huwelijk en buiten het geregistreerd partnerschap worden geboren dan daarbinnen. De hoofdregel van het wetsvoorstel dat nu voor ons ligt, sluit aan bij de familiebanden van nu. Kinderen mogen niet de dupe zijn van omstandigheden die hun ouders betreffen.

In de huidige wettelijke regeling is er eigenlijk een niet te rechtvaardigen onderscheid tussen kinderen van gehuwden en kinderen van ongehuwden. Als je als kind geboren wordt tijdens een huwelijk, dan zijn je beide ouders automatisch ouder en hebben ze het juridisch ouderschap en de verantwoordelijkheid voor de opvoeding en de ondersteuning. Maar als je geboren wordt buiten een huwelijk, dan moeten er een aantal rechtshandelingen worden verricht met het risico dat het misgaat. We weten uit onze nabije omgeving dat ouders bij een erkenning nog weleens vergeten om gezag aan te vragen. Later worden ze daarmee geconfronteerd en dat kan best weleens lastig zijn. Het wetsvoorstel vergemakkelijkt dat dus voor ouders. Mijn vraag aan de regering is: ziet de minister mogelijk nog praktische lastige situaties bij de uitvoering van de nieuwe regeling? Bij de burgerlijke stand zal de uitvoering drempelloos en eenvoudig zijn. Maar zijn er kosten voor de ouders aan de erkenning verbonden? En als dat zo is, wat zijn dan die kosten en kunnen die een obstakel vormen voor ouders?

Bij adviesorganen waren er wat zorgen over het punt dat moeders misschien zouden weigeren mee te werken aan de erkenning van de vader of de duomoeder, omdat er automatisch gezag aan gekoppeld is. Zo'n weigering zou dan niet in het belang van het kind zijn. De initiatiefnemers hebben die zorgen in onze ogen weggenomen door het oorspronkelijke wetsvoorstel aan te passen. In artikel 251b, onder lid 2, hebben zij de mogelijkheid geïntroduceerd dat beide ouders ervoor kunnen kiezen om wel te erkennen, maar dan zonder gezag. Dat kan buiten de rechter om. Dat lijkt ons een vrij eenvoudige manier van doen. Het doet ook recht aan de snelheid die in dit soort situaties geboden is, omdat er bij de rechtbank in de familiekamer toch nog weleens vertraging kan ontstaan bij het behandelen van dit soort zaken. Het lijkt mijn fractie dus een goede zaak. De vraag is natuurlijk wel: opent dit de deur voor een van beide ouders om misschien de andere ouder onder druk te zetten om het gezag niet mee te leveren? De vraag is eigenlijk: kan dit toch niet weer een bron van conflicten zijn? Ik vraag de minister om daar even op te reflecteren en reageren.

Over de voorlichting is al heel veel gezegd in de schriftelijke behandeling. Ik heb een vraag aan de minister voor Rechtsbescherming. Als het voorstel kracht van wet krijgt, hoe gaat de minister er dan voor zorgen dat de ambtenaren van de burgerlijke stand weten wat hen te doen staat met betrekking tot het toetsen van de uitzonderingen die nu in de wettekst zijn opgesomd, dus de uitzonderingen op de hoofdregel van dat gezamenlijk gezag van rechtswege. Hoe gaat de voorlichting aan de burgers eruitzien? Kan de minister daar iets over vertellen?

Dan een hartenkreet van mijn fractie over de rechtsbijstand. In de afgelopen decennia, mag ik wel zeggen, hebben we gezien dat er steeds verder bezuinigd is op de sociale advocatuur. De vorige minister voor Rechtsbescherming had zelfs aangekondigd dat er bijvoorbeeld bij echtscheidingen en familiezaken niet méér, maar minder financiële ruimte voor de sociale advocatuur geboden zou worden. Mijn vraag aan de minister is: kan hij ons toezeggen dat er weer meer ruimte komt voor de sociale advocatuur in familierechtelijke zaken?

Tot slot, meneer de voorzitter, wil ik nog iets zeggen over de achternaam.

De heer Recourt i (PvdA):

In het regeerakkoord staat gelukkig dat er meer geld komt voor de sociale advocatuur. Nu is het bij echtscheidingen soms zo dat een van de twee in aanmerking komt voor sociale advocatuur en de ander net niet. Dat geeft een grote ongelijkheid. De een kan dan namelijk doorprocederen en de ander niet. Mag ik de vraag van de heer Dittrich zo begrijpen dat hij zegt: als er meer geld komt voor de sociale advocatuur, dan is dat ook voor mediationachtige trajecten en trajecten waarin beide partijen in het geschil worden meegenomen?

De heer Dittrich (D66):

Ik hoor de heer Recourt het woord "mediation" zeggen. Dat is alsof hij bij mij op een knopje drukt. Ik heb meteen de neiging om ja te zeggen, want mediation is ontzettend belangrijk, zeker in het familierecht. Mijn indruk is, ook op basis van het verleden, dat een heleboel conflicten toch wel gekanaliseerd of zelfs voorkomen kunnen worden als er mediation wordt ingezet. Daar is soms ook financiële ondersteuning voor nodig. Als ik de vraag van de heer Recourt goed begrijp, dan vraagt hij mij of ik vind dat dat in den brede bekeken moet worden. Ik zou die vraag graag door willen spelen aan de minister voor Rechtsbescherming. De mening van D66 is daarbij dat er geen onevenwichtigheid moet zijn tussen conflicterende partijen.

Voorzitter. Dan nog even iets over de achternaam. Ik geloof dat de heer Recourt daar ook al iets over vroeg. Wat is de regeling voor de achternaam van het kind? In de vorige eeuw waren er situaties waarin de moeder zei: ik wil geen erkenning van de vader. Dat weet ik uit eigen ervaring. Door de erkenning kreeg het kind namelijk automatisch de achternaam van de vader. De moeder wilde dat in zo'n situatie dan niet. Dat automatisme is in de loop der tijd losgekoppeld, maar kan de minister schetsen wat de huidige stand van zaken is rond de toekenning van de achternaam van het kind bij erkenning? Hebben de ouders nu keuzevrijheid? En als er meerdere kinderen in één gezin zijn, is die keuzevrijheid dan onbeperkt of krijgen alle kinderen in dezelfde gezinssamenstelling dezelfde achternaam? Daaraan is de vraag gekoppeld of dit wetsvoorstel daar op de een of andere manier iets aan verandert.

Tot slot zag ik in de brief van de minister voor Rechtsbescherming over het toetsen van de uitvoerbaarheid van deze nieuwe wettelijke regeling iets over een evaluatie. Ik geloof dat de minister had gezegd dat we dit vijf jaar na inwerkingtreding allemaal gaan evalueren. Mijn vraag aan de minister is of hij in die evaluatie specifiek zou willen letten op de toegankelijkheid en de betaalbaarheid van de nieuwe regeling.

Daar wil ik het bij laten.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Dittrich. Dan is het woord aan de heer Doornhof namens de fractie van het CDA.