Verslag van de vergadering van 14 juni 2022 (2021/2022 nr. 33)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 9.58 uur
De heer Dittrich i (D66):
Dank u wel, voorzitter. Ik zou graag willen beginnen met een citaat uit een tekst van Annie M.G. Schmidt:
"Over tijd —
twee woorden die je pas beseft
op het moment dat het je treft.
Over tijd —
de angst en de verslagenheid
en 't zelfverwijt.
Over tijd —
de eenzaamheid,
verlatenheid.
Over tijd —
wat dat betekent weet een vrouw alleen.
Dat hebben we dan met elkaar gemeen.
(…)
En daar sta je dan alleen,
en daar sta je dan op straat,
maar de vrouwen om je heen,
geven je gelukkig raad:
achter op de motor rijden
over hobbelige keien.
Aldoor van de trap af glijden
(…)
Over tijd, over tijd —
de angst en de paniek.
Was er maar een kliniek.
Was er maar een kliniek."
Voorzitter, waarom begin ik met dit citaat? Die musical uit 1977 was een doorslaand succes, maar het lied zorgde er ook voor dat er in 1977 een enorme maatschappelijke discussie ontstond. Voor het eerst besefte een groot publiek van mannen en vrouwen wat het voor een vrouw betekende als ze ongewenst zwanger was en er geen gecertificeerde arts was om haar te helpen. Abortus werd toen nog gedoogd en de bijna-sluiting door minister Van Agt van de abortuskliniek Bloemenhove in 1976 zette Annie M.G. Schmidt aan tot het schrijven van deze tekst. Die discussie leidde onder meer, in april 1981, tot de Wet afbreking zwangerschap. In april 1981 heeft deze Kamer dat wetsvoorstel goedgekeurd. Het is dus ook mooi om te zien hoe kunst een rol kan spelen bij het in gang helpen zetten van maatschappelijke veranderingen. Maar het lied maakt ook duidelijk dat de noodsituaties voor vrouwen in de jaren voor de wet enorm waren. En wat is er dan eigenlijk ontzettend veel veranderd. Anno 2022 is de zorg voor vrouwen enorm verbeterd. Terecht worden de zorgverleners in ziekenhuizen en abortusklinieken geroemd en geprezen om hun zorgvuldig optreden. Het lied van Annie M.G. Schmidt geeft ook duidelijk weer dat het de vrouw is die lijfelijk de gevolgen van een ongewenste zwangerschap ondergaat. Het is dan ook in de ogen van D66 juist dat het de vrouw is die over het afbreken van de ongewenste zwangerschap beslist.
Voorzitter. In de huidige wet verplicht de wetgever een vrouw die een abortus wil een gesprek met een arts aan te gaan, waarna ze zich vijf dagen lang moet beraden, terwijl heel veel vrouwen al weten dat ze hun ongewenste zwangerschap willen laten beëindigen voordat ze het gesprek met de arts hebben. D66 steunt dan ook de visie van de initiatiefnemers om de beraadtermijn weliswaar niet te schrappen, maar flexibel te maken en de termijn toe te spitsen op de individuele situatie van de vrouw en die in samenspraak met de arts vast te stellen. Soms kan dat betekenen dat die termijn heel kort is, wellicht zelfs dezelfde dag dat het consult heeft plaatsgevonden. Mevrouw Baay-Timmerman sprak daarover. Maar het kan ook langer dan vijf dagen zijn, zoals heer Van Gurp al opmerkte. Dat is wat ons betreft ook wel in lijn met de uitgevoerde evaluaties uit 2005 en 2020. Ook in veel Europese landen zien we dat er ofwel geen ofwel een flexibele beraadtermijn bestaat. Het is al eerder aangehaald: in Frankrijk is de beraadtermijn van zeven dagen in 2015 teruggebracht naar een individuele termijn.
De fractie van D66 constateert op basis van de twee onderzoeken, maar ook op grond van andere studies — daar hebben de initiatiefnemers in de stukken al over gesproken — dat de in de wet ingevoerde minimale beraadtermijn voor alle vrouwen van vijf dagen niet bijdraagt aan het beter beschermen van het ongeboren leven, terwijl het wel een inbreuk vormt op de autonomie van de vrouw die door een ongewenste zwangerschap in een noodsituatie verkeert. Daarbij moeten we in gedachten houden dat de gevolgen van ongewenste zwangerschappen groot zijn. Dat geldt overigens ook voor het krijgen van ongewenste kinderen. Zwanger zijn is zwaar. Sommige vrouwen zijn er misselijk en moe van, en dan nog verplicht vijf dagen langer dan je wil zwanger rondlopen, is echt een inbreuk op je lichaam.
Het initiatiefwetsvoorstel verandert niets aan de zorgvuldigheidseisen die in artikel 5 van de Wet afbreking zwangerschap zijn opgenomen. De vrouw moet zelf inschatten of er sprake is van een noodsituatie. Alleen zij kan bepalen wat nood voor haar precies betekent. Autonoom maakt zij die afweging en niet de wetgever. Maar uiteraard moet de besluitvorming wel zorgvuldig zijn in het besef dat het om ongeboren leven gaat. Daarom kijkt de abortuszorgverlener of er alternatieven zijn voor abortus, of die overwogen zijn en neemt deze die alternatieven met de vrouw door. Ook toetst de hulpverlener of de beslissing van de vrouw echt vrijwillig is.
In de praktijk blijkt dit goed te gaan. De ingreep moet uiteraard medisch verantwoord gebeuren. Het gesprek tussen de abortushulpverlener en de vrouw vindt achter gesloten deuren plaats en is vertrouwelijk. Uit interviews met vrouwen weten we hoe zorgvuldig en degelijk dit beraad plaatsvindt. De abortushulpverleners in Nederland staan hoog aangeschreven. Wat D66 betreft moeten we als wetgever de relatie tussen de arts en de vrouw zo min mogelijk beïnvloeden. Samen kunnen ze het beste beoordelen wat goed is. Als medewetgever spreken wij graag het vertrouwen uit in de medische abortushulpverleners.
De heer Van Dijk i (SGP):
De heer Dittrich roemt de abortuszorg en de gespreksvoering. Ik val hem daarin helemaal bij. Ik denk dat dat heel erg goed is en dat dat toegevoegde waarde heeft, maar juist dan geldt dus toch dat een bedenktermijn, om het allemaal te kunnen verwerken, meer dan ooit nodig is? Dat staat een beetje haaks op wat u volgens mij eerder zei: het denkproces is allang begonnen en er is zelfs al over nagedacht. Ik denk inderdaad dat zo'n gesprek het verschil kan maken. Je krijgt alternatieven. Misschien krijg je wel een echo. Dan zou je toch minimaal — laten we het beperkt houden — minimaal één dag vast erover moeten nadenken. Dan kan toch niet de uitkomst zijn dat je ook ter plekke een abortus kunt laten doen? Spreekt dat elkaar dus toch niet een beetje tegen? Ik geloof inderdaad dat het gesprek een toegevoegde waarde heeft. Is een minimale beraadtermijn daarom toch niet heel wenselijk?
De heer Dittrich (D66):
Ik ben blij om te horen dat u als vertegenwoordiger van de SGP vertrouwen heeft in de hulpverlening en dat u zegt dat dat gesprek een toegevoegde waarde heeft. Ik ga daarin een stap verder. Ik vertrouw de hulpverleners in Nederland en de vrouwen die met hun noodsituatie bij die hulpverleners komen. In dat proces komt er een uitkomst. Ik ga dan niet zover met u mee dat ik zeg dat u en ik, hier in Den Haag, in de Eerste Kamer, deze vrouwen gaan opleggen dat ze zich minimaal, ik hoor u zeggen één dag, moeten beraden. Nee, dat is aan de vrouw in samenspraak met de hulpverlener.
De heer Van Dijk (SGP):
Een laatste vraag hierbij.
De voorzitter:
Meneer Van Dijk, dit is uw zevende interruptie. Ik zie het door de vingers, maar dan wel via de voorzitter.
De heer Van Dijk (SGP):
Voorzitter, mijn laatste vraag op dit punt. Loopt hier ook niet doorheen dat wij in deze Kamer toch heel gauw de zelfredzaamheid van vrouwen, van burgers overschatten? We wisselden dat net ook even met de heer Van Gurp. Hebben we niet gezien, bijvoorbeeld bij corona, bij vaccinatie, bij de donorwet, dat de toegang tot gezondheidsinformatie of wat de vrouw allemaal al weet, vaak bar tegenvalt, en dat het daarom gewoon heel nodig is om vrouwen te bewaren voor een impulsieve beslissing? Heel veel professionals zeggen dat ook. Hebben wij wel genoeg oog voor die zorgen van de professionals?
De heer Dittrich (D66):
Ik begrijp uw punt. Er is ook een rapport uitgebracht over zelfredzaamheid, over de vraag in hoeverre mensen inderdaad kunnen doen wat wij als overheid van hen vragen. De titel daarvan is "Meten is meer dan weten" of "Weten is meer dan weten". Ik weet het niet meer precies, maar u begrijpt wat ik bedoel.
De voorzitter:
De titel is "Weten is nog geen doen".
De heer Dittrich (D66):
Nou, helemaal mooi. Maar daarom hebben we nou juist dat gesprek met die hulpverleners. Dat zijn professionals. Zij zijn daarop getraind. Zij hebben soms jarenlange werkervaring. Zij zien heel veel vrouwen in hun spreekkamer. Zij kunnen dan ook toetsen: is dit impulsief of is hier goed over nagedacht, hoe gaan we hiermee om? Zij kunnen alternatieven doornemen. Dat zijn allemaal vereisten die in artikel 5 van de wet staan. We weten dat dat goed gaat. Dus nogmaals, ik heb vertrouwen in die hulpverleners en ik zie het probleem niet zo.
Voorzitter. Dat brengt mij wel tot het volgende punt. Tegelijk is het natuurlijk wel van belang om te weten of er, als het wetsvoorstel kracht van wet krijgt en de beraadtermijn dus individueel wordt bepaald, in de praktijk veranderingen in de zorg of de nazorg zullen ontstaan, of misschien juist wel nodig zijn. Kunnen de initiatiefnemers en de minister daarop ingaan? Hoe wordt de vinger aan de pols gehouden, vooruitlopend op de evaluatie waarvan de minister in de Tweede Kamer heeft gezegd dat die in 2027 komt? Dat is pas over vijf jaar. Het kan dus best zijn dat er relevante ontwikkelingen zijn te melden. Mijn vraag is dan ook: hoe wordt het parlement over die relevante ontwikkelingen geïnformeerd?
Mijn laatste punt, voorzitter. Het blijkt regelmatig voor te komen dat vrouwen meer dan een abortus ondergaan in de loop der tijd. Het is dus ook van belang dat het aantal herhaalde ongewenste zwangerschappen en abortussen wordt teruggedrongen. Kan de minister aangeven wat specifiek daartegen wordt gedaan? Ik nodig de minister daarbij uit om ook breed te kijken naar de toegankelijkheid van anticonceptiemiddelen, de voorlichting, het onderwijs en ook de intensivering van de nazorg na de eerste abortus. In dat kader vraag ik of in de voorlichting specifiek aandacht wordt besteed aan de verwekker van het kind of de partner van de vrouw, want de wijze waarop de partner of de verwekker wordt betrokken in het keuzeproces is natuurlijk afhankelijk van de wensen van de vrouw en de verwekker zelf. Het besluit blijft een besluit van de vrouw, door de arts te toetsen op vrijwilligheid en weloverwogenheid. Maar bij die herhaalde ongewenste zwangerschappen zou wellicht meer specifieke aandacht aan de man in het leven van de vrouw besteed moeten worden. Ik wil graag verpleegkundige Janine aanhalen, die in een abortuskliniek werkt. Die heeft een interview gegeven in de Volkskrant van 7 september 2020. Zij vindt dat mannen onmisbaar zijn bij het gesprek over anticonceptiemiddelen, en ik citeer: "Ongewenste zwangerschap voorkomen is een gedeelde verantwoordelijkheid. Een man moet beseffen dat elke vrijpartij een zwangerschap kan veroorzaken." Hoe staat de minister daartegenover? Is de minister bereid met beroepsgroepen om de tafel te zitten om specifiek over het punt van de herhaalde ongewenste zwangerschappen en de rol van de man daarin contact op te nemen?
Voorzitter, ik rond af. Het zal geen verrassing zijn: de fractie van D66 steunt dit initiatiefwetsvoorstel. Tot slot rest mij nog de initiatiefnemers een compliment te maken voor hun noeste arbeid op dit gevoelige, maar heel belangrijke onderwerp. Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Dittrich. Dan is, met dank aan de heer Verkerk, het woord nu aan mevrouw Prins. Ik zeg het er even bij, want de volgorde der sprekers wordt hierna gewoon aangehouden.