Plenair Nicolaï bij behandeling Tijdelijke wet Nationaal Groeifonds



Verslag van de vergadering van 14 juni 2022 (2021/2022 nr. 33)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 17.19 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Nicolaï i (PvdD):

Dank u wel, voorzitter. Ik ben het niet helemaal met de heer Otten eens over het onbezoldigd zijn van de leden van de adviescommissie. Ik vind het alleen maar mooi als mensen dat werk onbezoldigd doen. Dat zou ik dus ook alleen maar willen prijzen. Wel ben ik het met hem eens dat de leden van die adviescommissie, zeker na wat we van de minister gehoord hebben, eigenlijk wel een hele machtige positie innemen. Ik begrijp dat wanneer zij negatief adviseren, het uitgangspunt van het kabinet is dat ministers het voorstel dan niet alsnog gaan honoreren. Dat roept wel de vraag op wie er dan eigenlijk beslist. Dat geldt nog sterker wanneer er positief is geadviseerd en de ministers zeggen dat ze het toch niet doen. In dat laatste geval, als die ministers dat zeggen, kan je die ministers ter verantwoording roepen. In het eerste geval zal de minister zeggen geen deugdelijke argumenten te hebben om af te wijken van het advies. Ik vraag me af of het zo sterk mag worden gezien, zoals de minister het formuleert, dat je dan eigenlijk de adviescommissie de beslissing laat nemen.

Hoe je het ook wendt of keert, de adviescommissie is in ieder geval een machtig instituut. Naar ik meen is er nog geen antwoord van de minister gekomen op mijn vraag hoe we als parlement de boel een beetje in de gaten kunnen houden. Ik had gevraagd of zij bereid is toe te zeggen dat er een vooraf opgestelde en door het parlement goedgekeurde profielschets komt van de leden. Onder wat voor omstandigheden kan je daar lid van worden? Daar heb ik eigenlijk nog geen antwoord op gehad.

En dan is er nog de kwestie van de belangenverstrengeling, waar de minister in tweede termijn waarschijnlijk nog op terugkomt. Ik zie niet in de wet staan dat dat geregeld moet worden. Ik zie wel in de antwoorden van de minister dat er kennelijk al allerlei regels zijn. De heer Otten heeft er ook naar gevraagd. Hij zei dat er maar twee punten worden genoemd, maar dat er kennelijk nog vier andere punten zijn. Daar heb ik ook niets over gehoord. Mijn fractie heeft er wel behoefte aan om meer duidelijkheid te krijgen. Kan de minister toezeggen dat zij er in een brief wat uitvoeriger op terugkomt, zodat wij het geheel onder ogen kunnen zien? Datgene wat in de antwoorden van de minister staat, geeft mij wel het vertrouwen dat het goed geregeld is, maar ik zou het graag nog even allemaal bij elkaar willen zien. Misschien is er nog een punt wat men vergeten heeft, dus dat zou ik nog graag aan de minister willen vragen.

De heer Van Apeldoorn stelde eigenlijk de essentiële vraag, ook voor mij. Ik ga die vraag niet herhalen, maar die had ook te maken met mijn vraag over de voorstellen voor wat we met de agrarische sector moeten doen. Als je kijkt naar het verdienvermogen volgend jaar of over twee jaar, dan gaat dat waarschijnlijk naar beneden. Maar ga je naar het verdienvermogen in een verre toekomst kijken en daarbij de vraag betrekken hoe Nederland ervoor zou staan als we niks zouden doen, dan heb je een heel andere scope. In artikel 2, derde lid staat: "Uit het fonds kunnen financiële middelen ter beschikking worden gesteld voor activiteiten die ten minste", en dan komt als eerste punt: "het duurzaam verdienvermogen vergroten". Wat is dan dat duurzaam verdienvermogen? Kijken we dan alleen naar de komende paar jaar of kijken we naar de toekomst? Dat was voor mij de essentiële vraag, die de minister naar mijn oordeel duidelijk beantwoord heeft. Wat we in de wet zien als duurzaam, is met oog voor een sociale, milieuvriendelijke, duurzame toekomst. Als je dat "met oog voor" zou opvatten als "onder voorwaarde van", dan zou je ook projecten die inderdaad niet meteen tot groei van het verdienvermogen leiden, maar die we met het oog op het groeivermogen in de toekomst kunnen toejuichen, of eigenlijk noodzakelijk achten, daar onder kunnen brengen, zoals de heer Van Apeldoorn ook vroeg. Daar wil ik graag een duidelijk antwoord op.

Dank u wel, voorzitter. Ik zie uit naar de beantwoording.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Nicolaï. Wenst een van de leden in de tweede termijn nog het woord? Dat is niet het geval. Minister, bent u in de gelegenheid om direct te reageren op de vragen?

Minister Adriaansens i:

Nee, ik wil heel even tien minuten om de antwoorden voor te bereiden.

De voorzitter:

Tien minuten? Dan schors ik tot 17.35 uur.