Verslag van de vergadering van 21 juni 2022 (2021/2022 nr. 34)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 20.39 uur
De heer Nicolaï i (PvdD):
Dank u wel, voorzitter. Ik ben heel blij met alle antwoorden die er gekomen zijn en ook met alle antwoorden die er nog niet gekomen zijn maar nog gaan komen, als ik de minister mag geloven.
We hebben het hier voortdurend gehad over lerend vermogen. Ik heb van de heer Rombouts begrepen dat we zelf ook nog steeds meer lerend vermogen moeten krijgen. Wat betekent lerend vermogen, voor mijn gevoel, als we het hebben over de rechtsstaat? Ik heb geprobeerd om niet in een blokjesgeest te denken maar mijn betoog in eerste termijn over ethiek en de verbinding tussen ethiek en recht en rechtsstaat te houden. Ik wilde dat eens even in z'n geheel bezien. Lerend vermogen is ook: terugkijken. Je kijkt terug naar wat er fout ging. Ik heb teruggekeken. Dat kwam ook omdat het NIOD met een bijzonder rapport kwam over hoe wij gehandeld hebben in Indonesië. Naar mijn optiek is het zo dat als je echt je verantwoording als rechtsstaat wilt nemen, je niet alleen moet kijken naar wat er fout ging maar ook naar wat de daden zijn geweest. Hoe zou je die daden in termen van recht duiden? Zijn dat misschien wel misdaden? Dat is van heel groot belang voor het besef van goed en kwaad. Dat moeten we immers allemaal onderhouden en uitbouwen. Ik denk dat de bewindslieden het daarmee eens zullen zijn.
Ik had in dat kader een vraag gesteld over iets gruwelijks dat in een ver verleden is gebeurd: de daden van minister-president Colijn. Mijn vragen hoe de minister daarover oordeelt en of dat naar huidige termen niet gewoon misdaden zijn geweest, misdaden tegen de menselijkheid, zijn onbeantwoord gebleven. Ik had ook gevraagd: en als je voor die misdaden ook nog eens een Willemsorde hebt gekregen, vindt de minister dan niet dat die zou moeten worden ingetrokken? Daar zou ik in deze termijn toch graag nog een antwoord op krijgen.
Dan wat betreft de rest. Over de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog heb ik ook een aantal vragen gesteld. Ik begrijp van de minister dat er nog een brief komt van de regering. Daar kan dan nog discussie over komen. Maar ik ben toch geneigd om te zeggen: laten we de minister vast wat huiswerk meegeven. Ik heb op dat punt twee moties die ik graag zou willen indienen. De eerste motie is de volgende.
De voorzitter:
Door de leden Nicolaï, Backer en Recourt wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat in 2016 de regering heeft besloten een onderzoek te laten uitvoeren naar het Nederlandse militaire optreden tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog 1945-1949;
overwegende dat de onderzoekers blijkens het inmiddels uitgebrachte rapport "Over de grens" de vraag hoe het door hen geconstateerde extreme geweld juridisch dient te worden gekwalificeerd buiten beschouwing hebben gelaten;
van mening dat beantwoording van die vraag kan bijdragen aan het besef van goed en kwaad als dragend beginsel van onze rechtsstaat;
verzoekt de regering om een commissie van met name gezaghebbende juristen in te stellen die tot taak krijgt om op grond van het tot heden beschikbare feitenmateriaal te beoordelen of Nederlandse militairen of gezagsdragers zich tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog schuldig hebben gemaakt aan strafbare feiten, en het rapport van de commissie met de Kamer te delen,
en gaat over tot de orde van de dag.
Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt letter T (35925-VI).
De heer Nicolaï (PvdD):
Dan heb ik een tweede motie.
De voorzitter:
Door de leden Nicolaï, Backer, Recourt en Nanninga wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat in 2016 de regering heeft besloten een onderzoek uit te laten voeren naar het Nederlandse militaire optreden tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog 1945-1949;
overwegende dat de onderzoekers concluderen: "Het onderzoeksprogramma heeft uitgewezen dat actoren aan Nederlandse kant — politici, militairen, ambtenaren, rechters en andere betrokkenen — in gezamenlijkheid bereid waren stelselmatig extreem geweld te tolereren, te rechtvaardigen en onbestraft te laten, om de tegenstander hun wil op te leggen en de oorlog te kunnen winnen";
overwegende dat dienstplichtige militairen die aan de militaire handelingen in Indonesië moesten deelnemen maar dat vanwege het voorgaande weigerden, veroordeeld zijn wegens dienstweigering of desertie gepleegd tussen 15 augustus 1945 en 31 december 1949;
overwegende dat de vraag opkomt of het gedrag van deze Indiëweigeraars en -deserteurs in het licht van de bevindingen van de onderzoekers eerder als gerechtvaardigd dan als grond voor straf zou moeten worden aangemerkt;
verzoekt de regering te onderzoeken of en, zo ja, op welke wijze er grond bestaat eerherstel te verlenen aan de voornoemde dienstplichtige militairen die veroordeeld zijn wegens dienstweigering of desertie gepleegd tussen 15 augustus 1945 en 31 december 1949, en daarover aan de Kamer te rapporteren,
en gaat over tot de orde van de dag.
Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt letter U (35925-VI).
De heer Nicolaï (PvdD):
Dan sluit ik toch nog af met een nadere vraag aan de staatssecretaris. Volgens mij is het zo dat in artikel 15 van de Archiefwet een bevoegdheid wordt gegeven aan de zorgdrager om zelf te bepalen welke documenten wel of niet beperkt of helemaal niet toegankelijk zijn en is het niet zo dat dat uit de wet voortvloeit. Als dat zo is, zou ik toch nog steeds graag van de staatssecretaris vernemen wat zij in het werk kan stellen om te realiseren dat die openbaarheid er komt.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Nicolaï. Dan is het woord aan de heer Talsma namens de ChristenUnie.