Plenair Dittrich bij behandeling Zes wetsvoorstellen inzake verandering van de Grondwet



Verslag van de vergadering van 28 juni 2022 (2021/2022 nr. 35)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 9.37 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Dittrich i (D66):

Dank u wel, voorzitter. Vandaag spreken we over zes wetsvoorstellen die de Grondwet wijzigen, in tweede lezing. We hebben daar in deze Kamer dus al eerder over gesproken. Ik mag u verklappen dat ik niet alleen namens D66 spreek, maar ook namens de Partij voor de Dieren. We gaan dus eens even kijken hoe dat uitpakt.

Voorzitter. Ik begin bij het nieuwe artikel 17, het recht op een eerlijk proces. Wij vinden het van belang dat het recht op een eerlijk proces nu ook echt in de grondwettekst wordt verankerd. Een van de redenen is dat het recht zoals dat in de Grondwet komt, uitgebreider is dan de reikwijdte van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, dat al gelding heeft in Nederland. Het gaat hier dan ook om civiel recht, bestuursrecht en strafrecht, maar bijvoorbeeld ook over het vreemdelingenrecht. Bij het bepalen van de gegrondheid van een ingestelde vordering heeft men recht op een eerlijk proces, maar ook bij het vaststellen van rechten en verplichtingen. Dat maakt het nieuwe grondwetsartikel 17 belangrijk. Dat mag dus absoluut geen wassen neus zijn of worden.

Tijdens de eerdere behandeling in eerste aanleg is het kinderopvangtoeslagenschandaal herhaaldelijk aan de orde geweest. We weten allemaal dat overheidsinstanties zoals de Belastingdienst op een ongelofelijk foute manier hebben gehandeld, waar rechtszoekenden in Nederland de dupe van zijn geworden. Ook de rechters, die er zijn om op onafhankelijke en onpartijdige wijze over geschillen recht te spreken, hebben het boetekleed aangetrokken. In andere debatten is uitgebreid op dit schandaal ingegaan. De diverse actoren hebben beterschap beloofd.

Het recht op een eerlijk proces kent vele facetten. In de rechtspraktijk blijken knelpunten voor te komen die onze aandacht als medewetgever verdienen. Daar wil ik aan de regering een aantal vragen over stellen. Het zijn aspecten van bijvoorbeeld het strafproces die normaliter niet tot grote krantenkoppen leiden, maar die voor mensen in Nederland van groot belang zijn, bijvoorbeeld wanneer ze tegen de overheid procederen. Het komt voor dat de Staat in een concrete zaak de fout in is gegaan, uiteindelijk met de gedeputeerde een vaststellingsovereenkomst sluit en dat een schadebedrag wordt toegekend. Is de regering bereid om in het kader van de nieuwe bestuurscultuur voortaan, als de Staat bij gemaakte fouten aan burgers een schadevergoeding betaalt, af te zien van de clausule dat over de inhoud van die regeling niet naar buiten toe mag worden gecommuniceerd? Ik vraag dat omdat men van fouten en de afhandeling daarvan leert. Dan moet de samenleving daar wel deelgenoot van worden gemaakt. Dus graag een reactie van de minister.

Waar advocaten met enige regelmaat tegen aanlopen, is dat het Openbaar Ministerie, voorafgaand en ook tijdens de behandeling van een strafzaak, actief contact zoekt met de Nederlandse media. Dat is om het publiek te informeren, maar soms ook om het publiek te beïnvloeden. Als het gaat over het recht op een eerlijk proces, dan kun je afvragen: waarom doet het Openbaar Ministerie dat eigenlijk? Hoe kijkt de minister daartegen aan? Zouden er niet gedragsregels voor het Openbaar Ministerie moeten worden afgesproken, net zoals bijvoorbeeld voor advocaten geldt? Als het Openbaar Ministerie dan toch de media meent te moeten opzoeken, moet het dat dan niet tijdig aan de verdediging laten weten in het kader van equality of arms? Wat vindt de minister daarvan?

Wanneer in een strafzaak materiaal in beslag wordt genomen — denk aan computers, boekhouding en dergelijke — dan komt het voor dat het Openbaar Ministerie inzage weigert aan de verdediging en ook weigert kopieën te verstrekken, terwijl dit voor een juiste beoordeling van de zaak echt relevant is. Is het in het kader van een eerlijk proces niet van belang dat de verdediging tijdig over dezelfde informatie beschikt als waarop het Openbaar Ministerie zich op baseert? Moet daarvoor het Wetboek van Strafvordering worden aangepast? Tot op heden bepaalt het Openbaar Ministerie wat wel en wat niet in het strafdossier terechtkomt. In andere landen, zoals de Verenigde Staten, is dit recht in het kader van de equality of arms in de wet verankerd.

Voorzitter. Helaas komt het voor dat het Openbaar Ministerie ontlastende verklaringen van getuigen niet in het dossier opneemt en de verdediging van het bestaan daarvan niet op de hoogte stelt. De vraag is dan ook: wat is de waarde van een justitieel onderzoek als ontlastende feiten buiten het dossier worden gehouden? Want een officier van justitie behoort tot de rechterlijke macht. Hij dient de waarheidsvinding. Met een zekere regelmaat beklagen advocaten zich over het feit dat ontlastend bewijsmateriaal door politie en Openbaar Ministerie niet wordt gepresenteerd. Hoe reageert de minister daarop? Wat kan hiertegen worden gedaan, willen we het recht op een eerlijk proces goed ten uitvoer brengen? Ik breng in herinnering dat er gisteren een groot artikel in de Volkskrant stond over de Deventer moordzaak, waarin ook nog eens werd verteld dat bepaalde rechercheurs bepaalde feiten rond een geurproef met honden niet in het dossier hadden opgenomen en daarvoor een standje hadden gekregen. Dit bewijst dat in allerlei zaken dit soort dingen kunnen voorkomen.

Soms komt het voor dat ook echt onjuiste informatie in een proces-verbaal wordt opgenomen, bijvoorbeeld dat een getuige een verklaring wilde afleggen of meedeelde geen herinnering aan een bepaald feit te hebben, terwijl later blijkt dat de getuige expliciet het tegendeel heeft verklaard. Is de minister bereid aan het Openbaar Ministerie en de politie helder te communiceren dat dit indruist tegen de basisregels van de waarheidsvinding en het organiseren van een eerlijk proces?

Dan iets anders. Formeel valt de Raad voor Rechtsbijstand onder het ministerie van Justitie en Veiligheid. Als iemand tegen de Staat, bijvoorbeeld het Openbaar Ministerie, moet procederen, dan voelt het niet goed dat de Raad kan besluiten of iemand wel of niet in aanmerking komt voor gefinancierde rechtshulp. Is de minister bereid te onderzoeken of het mogelijk is dat wanneer de overheid procespartij is, een organisatie op meer afstand van het ministerie van JenV zich buigt over de vraag of gefinancierde rechtshulp kan worden toegewezen?

Een Nederlander die in het buitenland wordt opgepakt voor een in het buitenland begaan strafbaar feit heeft in beginsel volgens de wet geen recht op gefinancierde rechtshulp, omdat het Nederlands belang zou ontbreken. Maar soms vinden de getuigenverhoren van die buitenlandse zaak juist in Nederland plaats omdat de getuigen Nederlands zijn en hier wonen. De buitenlandse advocaat van de Nederlander moet dan een Nederlandse advocaat inschakelen voor de rechtsbijstand. En die Nederlandse advocaat moet soms uren besteden aan de voorbereiding van de zaak en het bijwonen van getuigenverhoren bij de Nederlandse rechter-commissaris in voorkomende zaken. Blijft de Raad voor Rechtsbijstand dan zeggen: "Het is een buitenlandse zaak, daar heeft men een advocaat, de wetgeving voorziet niet in deze situatie"? Maar als de Nederlandse verdachte in het buitenland gedetineerd zelf geen Nederlandse advocaat kan betalen, komt hij op een enorme achterstand te staan. Mijn vraag aan de minister is of er in het kader van een eerlijk proces een hardheidsclausule in de regelgeving zou moeten komen waar het gaat om de bepaling rond het Nederlands belang.

Vreemd genoeg komt het voor dat in een zaak waarin de Raad voor Rechtsbijstand zegt dat het Nederlands belang ontbreekt toch de kosten van rechtsbijstand worden vergoed van Nederlandse getuigen die in Nederland bij de rechter-commissaris een verklaring in die buitenlandse strafzaak moeten afleggen. Gebeurt het vaker dat het Openbaar Ministerie de rechtsbijstand van getuigen wel vergoedt, maar niet die van de verdachte? Waar is dat op gebaseerd? Wat vindt de minister daar eigenlijk van?

Voorzitter. Al in de tijd van minister van Buitenlandse Zaken Hans van Mierlo is met de Tweede Kamer afgesproken dat elke Nederlander die in het buitenland in voorlopige hechtenis zit, of zijn gevangenisstraf uitzit, periodiek bezocht moet worden door een Nederlandse ambassademedewerker. Het recht op een eerlijk proces strekt zich ook uit naar Nederlanders in buitenlandse detentie, zeker wanneer een verzoek tot overdracht van de tenuitvoerlegging van het strafvonnis kan worden gedaan. Nederland heeft daarin een zorgplicht. Die mag niet afhankelijk worden van de media-aandacht die een advocaat in Nederland weet te genereren om zo'n bezoek in het buitenland af te dwingen. Mijn vraag aan de minister is: worden alle Nederlandse gedetineerden in buitenlandse detentie bezocht, zoals dat is afgesproken met het parlement? Zijn er landen met witte vlekken? Waar kan dit verbeteren?

Voorzitter. Het grondwettelijk recht op een eerlijk proces komt pas echt tot leven als de Nederlandse Staat zich fair en eerlijk opstelt. Daarom is opname van dat recht in de Grondwet van belang. Ik hoop dan ook dat men in de rechtspraktijk gaat merken dat er uit opname in de Grondwet verbeteringen zullen voortvloeien. Ik kijk dan ook met belangstelling uit naar de beantwoording van de minister, al besef ik dat ook de portefeuilles van haar collega's op het ministerie van JenV hieraan raken.

Voorzitter. Dan de grondwetswijziging over een door niet-ingezetenen gekozen kiescollege voor de verkiezing van de Eerste Kamer. Ik heb twaalf jaar in het buitenland gewoond, in New York en in Berlijn. Als er iets in Nederland gebeurde, stapte men altijd op mij af. Dat geldt trouwens voor alle Nederlanders in het buitenland. Dan vroeg men meteen: wat is er toch in Nederland aan de hand? Als je als Nederlander in het buitenland woont, ben je dus als het ware een ambassadeur van je eigen land op intermenselijk niveau. Dan is het wel vreemd dat je als Nederlander vanuit het buitenland wel aan de Tweede Kamerverkiezingen kan deelnemen, of aan de verkiezingen voor het Europees Parlement, maar niet aan de verkiezing van de Eerste Kamer, alleen maar omdat je niet in een Nederlandse provincie of in Caribisch Nederland woont.

Het wetsvoorstel dat we vandaag behandelen, repareert dat. Van belang is uiteraard wel hoe de uitvoeringswet eruit komt te zien en welke keuzes de Tweede Kamer gaat maken over bijvoorbeeld de stemwaarde. Kunnen de Nederlanders in het buitenland vergeleken worden met die in een provincie? Hoe gaat dat precies in zijn werk? Wij zijn van mening dat die discussie niet nu dient plaats te vinden, maar als de uitvoeringswet onze kant op komt.

Het voorstel is, als ik het me goed herinner, in april in de Tweede Kamer ingediend. Het zou heel mooi zijn als het nieuwe systeem bij de Provinciale Statenverkiezingen van maart 2023 kan worden toegepast, maar dan moet het natuurlijk wel snel door de Tweede Kamer worden aanvaard en dan ook nog eens hier worden behandeld. Is dat qua tijd haalbaar? Hoe kijkt de minister daartegen aan?

Voorzitter. Dan de grondwetswijziging over het opnemen van de algemene bepaling in de Grondwet. In 2012 nam de Eerste Kamer de motie van Hans Engels van D66 aan over die algemene bepaling in de Grondwet. Daarin wordt tot uitdrukking gebracht dat Nederland een democratische rechtsstaat is. Wij vinden het van belang dat deze algemene bepaling aan artikel 1 van de Grondwet voorafgaat en als het ware het kader aangeeft van waaruit de Grondwet, een levend document, moet worden gelezen. Ik vraag aan de minister welke veranderingen aan de Grondwet er eigenlijk nog meer op het programma van de regering staan. Hoe wordt de Grondwet in het onderwijs onder de aandacht gebracht? Binnenkort bestaat de Grondwet 175 jaar. Welke aandacht gaat de regering daaraan geven?

In artikel 120 van de Grondwet staat dat de rechter de wetten niet mag toetsen aan de Grondwet. De staatscommissie-Remkes stelt constitutionele toetsing voor. Ook het regeerakkoord schrijft daarover. Wanneer kunnen we dan in de Eerste Kamer de hoofdlijnennotitie van de minister met varianten op die constitutionele toetsing ontvangen? Het is een onderwerp dat de Eerste Kamer zeer na aangelegen is. We willen daar graag met de minister verder over van gedachten wisselen.

Voorzitter. Tot slot de verandering in de Grondwet van de bepaling inzake de onschendbaarheid van brief-, telefoon- en telegraafgeheim. Wij vinden het goed dat de bewoording in de nieuwe tekst techniekneutraal wordt gemaakt, maar toch blijft het lastig te achterhalen wanneer burgers tegen de overheid worden beschermd op basis van artikel 13 of op basis van het privacy-artikel 10. Dat heeft te maken met de inhoud van de berichten of het transport van die berichten. Mijn laatste vraag aan de minister is: kan de minister de afbakening tussen die artikelen nog eens voor de wetsgeschiedenis goed uiteenzetten? Want het is best ingewikkeld om dat te doorgronden.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Er is een interruptie van de heer Schalk, en ik sluit niet uit dat het over het vorige punt gaat dat u aankaartte.

De heer Schalk i (SGP):

Ja, voorzitter, het gaat inderdaad nog even over de algemene bepaling. De heer Dittrich zei expliciet dat hij het van belang achtte dat die algemene bepaling voorafging aan artikel 1 van de Grondwet. Maar ik mag hopen dat hij bedoelt aan het geheel van de Grondwet, want anders maken we het nog veel ingewikkelder.

De heer Dittrich (D66):

Daar hebt u een goed punt. Ja, aan artikel 1 en de andere artikelen uit de Grondwet. Maar het is net zoals bij verdragen heel belangrijk dat er een algemene bepaling is die een soort kader aangeeft en dat je vervolgens de tekst leest, zodat je weet: hé, dit is de democratische rechtsstaat; het is echt van belang dat we de Grondwet door die bril bekijken en dat we daarnaar handelen.

De voorzitter:

Dank u wel. Dit was de heer Dittrich. Hij sprak namens D66, maar ook namens de Partij voor de Dieren. Hij was benieuwd hoe het zou gaan. De heer Nicolaï van de Partij voor de Dieren knikte instemmend, dus het zal allemaal goed gegaan zijn. Ik geef het woord vervolgens aan mevrouw Baay-Timmerman van de fractie 50PLUS.