Verslag van de vergadering van 11 juli 2022 (2021/2022 nr. 37)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 14.43 uur
Mevrouw Huizinga-Heringa i (ChristenUnie):
Voorzitter, dank u wel. Nederland, als echt handelsland, heeft tegen de honderd bilaterale handelsverdragen met bij behorende investeringsakkoorden, lees ik in de stukken. Dat is een respectabel aantal. De meeste daarvan kennen we niet. Maar sinds Arjen Lubach in 2016 in zijn televisieprogramma aandacht besteedde aan CETA, kent iedereen dat, in elk geval de naam. En dat is niet zonder reden. CETA is een ambitieus, veelomvattend verdrag, met een vernieuwd investeringsakkoord, met het ICS. Dat de Eerste Kamer bij de voorbereiding zorgvuldig te werk is gegaan, blijkt uit de twee deskundigenbijeenkomsten die zijn belegd en de meer dan 270 pagina's vragen en antwoorden ter voorbereiding van dit debat. De bekendheid van CETA bij de Nederlandse burger blijkt ook uit de grote stroom mails over dit onderwerp die wij als Eerste Kamerleden ontvangen. Mijn fractie beoordeelt dit positief. De grote belangstelling voor dit onderwerp houdt ons bij de les.
CETA is overigens al sinds september 2017, zo'n vijf jaar, voor het overgrote deel van kracht. Bij de deskundigenbijeenkomsten die in 2019 werden georganiseerd, werd onder andere door eurocommissaris Hogan zeer positief geoordeeld over de economische uitwerking van CETA op zowel de Canadese als de Europese economie.
En dat brengt mij direct bij mijn eerste vraag aan de minister. Heeft de minister actuele gegevens over de uitwerking van CETA voor onze Nederlandse economie? Hoe beoordeelt zij de waarde van CETA voor onze economie tot nu toe? Kan de minister ingaan op de informatie die mijn fractie ontving van onder andere evofenedex en VNO-NCW dat met name het Nederlandse mkb profiteert van dit handelsverdrag, veel meer dan de multinationals?
Op dit moment is Nederland tweede exporteur ter wereld van landbouwproducten. Tot nu toe lijkt CETA daar niets aan te hebben veranderd. Onze landbouw staat nu onder druk vanwege de stikstofproblematiek. Er zal op een andere manier geproduceerd moeten worden, bijvoorbeeld via kringlooplandbouw. Zou dat kunnen betekenen dat onze boeren meer last zullen krijgen van concurrentie vanuit Canada, omdat daar geen beperkingen aan de landbouw worden gesteld vanwege stikstof? Kan de minister wat uitgebreider op deze vraag ingaan?
Voorzitter. Bij aanvang van het verdrag bestonden er zorgen bij een deel van de bevolking dat de Europese markt te maken zou krijgen met inferieure producten, producten die niet voldoen aan de hoge Europese standaard, bijvoorbeeld omdat er niet voldoende op zou worden gecontroleerd. Kan de minister terugkijkend op de afgelopen vijf jaar reflecteren op de vraag of die zorgen achteraf bezien terecht waren?
Het meest besproken punt, en ook de reden waarom CETA door alle EU-lidstaten geratificeerd moet worden, is het ICS, een nieuw investeringshof dat het eerdere, bekritiseerde ISDS moet vervangen. Ook op het ICS is kritiek mogelijk; op de mogelijkheid om in beroep te gaan, of het lukt om goed gekwalificeerde rechters te vinden. Maar misschien wel de voornaamste kritiek is dat het ICS een internationale arbitragecommissie het recht geeft vergaande financiële uitspraken te doen die onze overheid binden. Die kritiek is luid en duidelijk geuit. Veelgehoord is ook de vraag of zo'n investeringsakkoord wel nodig is in een handelsverdrag tussen de EU en Canada. Zijn onze nationale rechtsstelsels niet robuust genoeg om eventuele claims van investeerders te beoordelen?
Mijn fractie begrijpt die vragen en kritiek. Wij zijn met recht trots op onze eigen Nederlandse en Europese rechtspraak. En ook aan de onafhankelijkheid en betrouwbaarheid van de Canadese rechters hoeft niet getwijfeld te worden. Op het eerste gezicht zou het dan ook de voorkeur van mijn fractie hebben om de beslechting van eventuele geschillen aan de nationale rechtspraak over te laten, niet aan een internationaal arbitragehof. Maar tegelijkertijd kan mijn fractie zich niet aan de indruk onttrekken dat op zich niet onterechte bezwaren tegen CETA in de publieke beeldvorming dusdanig zijn uitvergroot dat de nuance daarin lijkt te zijn verloren. En dat bovendien de aanwezige voordelen van een breed gedragen handelsverdrag tussen de EU en Canada soms uit het zicht zijn geraakt.
Mijn fractie zoekt daarom naar een realistische benadering. Zo heeft internationale arbitrage vanuit geopolitiek opzicht wel degelijk een nuttige rol en toegevoegde waarde. Een goed internationaal investeringsbeschermingsmechanisme is van belang voor betrouwbare en gereguleerde handelsbetrekkingen. Lang niet overal is de rechtsstaat zo robuust en onafhankelijk als bij ons. We hoeven niet eens buiten de grenzen van de EU te kijken om te zien dat het ook anders kan.
Mevrouw Faber-van de Klashorst i (PVV):
Voorzitter. Ik kan mevrouw Huizinga eerlijk gezegd niet zo goed meer volgen. Ze heeft het over het arbitragehof. Nou heb ik eens in het verkiezingsprogramma van de ChristenUnie gekeken. Daar staat op bladzijde 133: "Geen speciale arbitrage voor multinationals. Multinationals mogen geen exclusieve juridische rechten krijgen ten opzichte van burgers en mkb-bedrijven. Dus geen afzonderlijke juridische arbitrage voor multinationals." Maar dan gaat mevrouw Huizinga met de ChristenUnie toch in tegen haar eigen verkiezingsprogramma? Dat is toch een vorm van kiezersbedrog?
Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):
Nou, ik denk dat dat wel meevalt. Deze passage uit het verkiezingsprogramma zal er ongetwijfeld staan. Desalniettemin heeft mijn fractie er goed over nagedacht, en is dit ons standpunt.
Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):
Dan kan ik concluderen dat het verkiezingsprogramma bij de ChristenUnie geen enkele waarde heeft ...
Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):
Dat is ...
De voorzitter:
Eén momentje even. Mevrouw Faber.
Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):
Ik krijg wel steeds dat ze erdoorheen gaan als ik wat zeg. Blijkbaar is het gevoelig dan. Maar goed, daar kan ik dan wel uit concluderen dat u een verkiezingsprogramma heeft dat in feite helemaal en totaal geen waarde heeft. Dus de kiezer die op de ChristenUnie heeft gestemd ... U pakt in feite een carte blanche. U pakt in feite het mandaat van uw kiezer, en u doet daar in feite onrecht aan. Dat vind ik nogal wat. Kunt u zich voorstellen dat ik een moskee ga openen? Dat kan toch ook niet? Ja, ik bedoel ... U komt hier nou zo makkelijk van weg over dat arbitragehof. Dat kan toch niet?
De voorzitter:
Theoretisch voorbeeld. Mevrouw Huizinga ter afronding.
Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):
Ik zou graag willen weten wanneer mevrouw Faber van plan is een moskee te openen. En ik zou benieuwd zijn waar, maar dat nu daargelaten. Een verkiezingsprogramma is natuurlijk een startpunt. Het is een denken van de partij; een denken van "we gaan die kant op". Een verkiezingsprogramma is niet een stilstand, van "dit hebben we ooit opgeschreven, en nu mogen we vier jaar lang niet meer nadenken, want we moeten alleen maar kijken naar wat we ooit hebben opgeschreven". Bij het denken over het ICS is bij de ChristenUnie inderdaad verandering geboekt. U weet ook dat de Tweede Kamer aanvankelijk tegen was. Die heeft toch, bij nader inzien, voorgestemd. En zo is dat ook bij onze Eerste Kamerfractie gegaan. Dus ondanks het feit dat je in een verkiezingsprogramma op een moment in de tijd iets opschreef, zeg je niet tegen jezelf: en nu stoppen we met denken, en we laten ons niet meer voorlichten of inlichten over situaties waar we misschien nog geen idee van hadden toen we dat programma opschreven.
De voorzitter:
Heel kort. We lopen erg uit de tijd.
Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):
Heel kort, voorzitter. Dat heeft niks te maken met stoppen met denken. Dat heeft te maken met principes. En daarom zal ik ook nooit een moskee gaan openen.
Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):
Maar ons principe is dat wij niet stoppen met denken.
De heer Van Apeldoorn i (SP):
Voorzitter. Ik probeer dit te begrijpen. Zegt mevrouw Huizinga van de ChristenUnie nu: dat hebben we toen opgeschreven in het verkiezingsprogramma ... Overigens is dat niet zo heel erg lang geleden. En volgens mij was dat trouwens ook nadat de ChristenUnie vóór CETA had gestemd. Dat heeft de ChristenUnie toch bewust opgeschreven. Normaliter geldt een verkiezingsprogramma voor vier jaar. Zegt mevrouw Huizinga nu: "Daar sta ik nog steeds achter, maar alles afwegende, want CETA heeft in onze ogen ook voordelen, stemmen wij toch voor"? Of zegt mevrouw Huizinga, en dat proef ik eruit nu: "We nemen afstand van ons eigen verkiezingsprogramma, want ons denken heeft niet stilgestaan, is geëvolueerd, en inmiddels denken wij een stuk positiever over een speciale arbitrage voor de multinationals" - waar de ChristenUnie twee jaar geleden in het verkiezingsprogramma nog tegen was?
Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):
Mijn fractie is begonnen met de gedachte dat dat een raar idee zou zijn. En vervolgens zijn wij, door door te denken en na te denken, toch op het standpunt gekomen dat wij in dit geval wel voor het ICS kunnen stemmen. U begrijpt dat al. En ik zou nog meer opmerkingen kunnen maken die dat ondersteunen, en die duidelijk maken waarom mijn fractie die positie inneemt.
De voorzitter:
Ik wil nu graag het woord geven aan de heer Van Ballekom. We moeten een beetje vaart maken, sorry.
De heer Van Ballekom i (VVD):
Is mevrouw Huizinga het met mij eens dat het een arbitragehof is niet alleen voor multinationals, maar ook voor de bakker om de hoek?
Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):
Zeker. Zeker, dat is zeker zo.
De voorzitter:
Vervolgt u uw betoog.
Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):
Dank u wel, meneer Van Ballekom.
De voorzitter:
Desalniettemin toch nog een interruptie.
Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):
Ja, even over die bakker op de hoek. U gelooft toch niet dat de bakker op de hoek naar het arbitragehof gaat en daar een paar miljoen in gaat pompen? Of een kapper? Die moet heel wat koppies knippen voor een paar miljoen. Dat is toch compleet ongeloofwaardig?
De voorzitter:
Ik heb begrepen dat er nauwelijks meer bakkers op de hoek zijn. Nogmaals, we lopen erg uit de tijd. Ik wil graag mevrouw Huizinga vragen om haar betoog af te maken. Daarna kunt u nog een korte interruptie plaatsen.
Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):
Wij hoeven niet eens buiten de grenzen van de EU te kijken om te zien dat het ook anders kan. In dergelijke gevallen kan een internationaal arbitragehof wel degelijk te prefereren zijn boven nationale rechtspraak. Het biedt Canada en zijn investeerders bovendien zekerheid en duidelijkheid. Dat zij daaraan hechten, is niet meer dan logisch en terecht. Daarbij is nationale arbitrage een realiteit; zie ISDS. Die realiteit laat de nodige ruimte voor verbetering zien.
Mijn fractie constateert dat de introductie van het ICS belangrijke verbeteringen brengt. Door het ICS te introduceren bij CETA zou Europa de toon kunnen zetten voor gezondere, evenwichtigere handelsakkoorden. Ik noem enkele punten. Het proces is transparanter. De rechters zijn onafhankelijk. De hoorzittingen zijn openbaar. Ngo's en andere maatschappelijke organisaties kunnen zich in zo'n proces voegen. Zo is er nog veel meer te noemen.
Voorzitter. In dit verband heb ik de volgende vraag. Heb ik uit de stukken goed begrepen dat het ICS een claim kan toekennen maar geen invloed heeft op de regels en wetten die een nationale regering uitvaardigt; dit in tegenstelling tot de nationale rechter, die in uitzonderlijke gevallen kan besluiten om een regel buiten werking te stellen?
Een veelgehoord bezwaar is het zogeheten chilling-effect: overheden of parlementen die uit vrees voor miljardenclaims al bij het ontwerpen van wetgeving te veel rekening houden met de belangen van multinationals met diepe zakken. We hadden het daar vanochtend al eerder over. Dat zou inderdaad een slechte zaak zijn. Maar wetenschappelijk onderzoek van de London School of Economics and Political Science leidt tot de uitkomst dat een dergelijk effect in de praktijk niet of in heel beperkte mate optreedt. In de regel kiezen overheden gelukkig voor het publieke belang, ondanks een dreiging van claims. Daarnaast bleek in eerder onderzoek naar arbitragezaken de betreffende overheid in 60% van de gevallen in het gelijk te worden gesteld. In andere gevallen werd er in de regel een minnelijke schikking getroffen. Wij hebben dus daadwerkelijk niet zo veel te vrezen.
Het right to regulate is vastgelegd in het verdrag. Het laat de overheid de ruimte om wetten aan te nemen die weliswaar de investeerders schaden, maar het publieke belang dienen. In zo'n geval kan er geen sprake zijn van een toegekende claim. De in het uitleggingsdocument bij dit recht genoemde voorbeelden zijn niet limitatief. Dat betekent bijvoorbeeld dat ook wetten op grond van het klimaatbeleid, hoewel niet genoemd in de opsomming, er toch onder vallen. Dat stelt de Raad van State in zijn advies. In dit verband vraagt mijn fractie zich af waar de uiteindelijke afweging ligt of een wet het publieke belang dient. Ik zou de minister willen vragen daar eens op in te gaan.
Bij een realistische beoordeling van dit verdrag wil mijn fractie ook erkennen dat de Nederlandse economie, en daarmee alle Nederlanders, niet alleen ondernemers, er belang bij hebben dat handelsbarrières worden weggenomen. Daarnaast is een verdrag met Canada een verdrag met een gelijkgericht land wat betreft de Europese waarden. Dat is van groot belang in de veranderende geopolitieke wereld. De Europese Unie heeft gelijkgerichte partners nodig.
Voorzitter. Mijn fractie beperkt zich bij de beoordeling van CETA tot de regels van dit verdrag zelf. Dat neemt niet weg dat wij met veel genoegen kennisgenomen hebben van de inspanningen van onder meer de Nederlandse regering en de Europese Commissie om een klachtenmechanisme in werking te stellen, het Single Entry Point. Hoewel dit mechanisme geen deel uitmaakt van CETA, verandert het de positie van ngo's en maatschappelijke organisaties ten goede bij alle handelsverdragen. Door dit notificatiemechanisme krijgen zij meer mogelijkheden om bijvoorbeeld misstanden op het gebied van duurzaamheid en mensenrechten aan te kaarten rond de uitvoering van verdragen. Hoewel het SEP-mechanisme zich niet specifiek op CETA richt, zal het ook bij dit verdrag de positie van genoemde groepen versterken. Mijn fractie sluit zich ook aan bij de opmerkingen die de heer Koole over dit onderwerp gemaakt heeft.
Voorzitter. Dit was mijn bijdrage en ik zie erg uit naar de antwoorden van de minister.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik nu graag het woord aan mevrouw Oomen-Ruijten van het CDA.