Verslag van de vergadering van 4 oktober 2022 (2022/2023 nr. 2)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 16.12 uur
De heer Meijer i (VVD):
Ja, voorzitter, waarbij we ervan uitgaan dat deze minister ook vragen die op het terrein van haar collega liggen, zal beantwoorden. Daar heb ik het volste vertrouwen in.
Voorzitter. Het valt op dat er meer dan anderhalf jaar zit tussen het moment waarop wij als Kamer dit wetsontwerp voorgelegd hebben gekregen en de plenaire behandeling vandaag. Dat is, denk ik, niet alleen toe te schrijven aan de georganiseerde deskundigenbijeenkomst die wij hebben gehouden. Maar in elke fase van dit proces is door iedere partij, niet eens zo bewust, de tijd genomen. Misschien moeten we daar in al onze reflecties over onze werkwijze nog eens aandacht aan schenken, want dit tijdsverloop straalt in ieder geval niet de urgentie uit die wij voelen bij het onderwerp waar we het vandaag over hebben. Het tijdsverloop is ook zo groot dat sommigen de oorsprong niet eens weten. Het heeft niks te maken met Opstelten en Teeven, die ik langs hoorde komen, maar het was een motie die in 2018 met meerderheid van stemmen in de Tweede Kamer is aangenomen. Op basis daarvan is de regering aan het werk gegaan. Dan duurt het zo lang voordat we het hier hebben dat we dat spoor al bijna kwijt zijn.
De VVD-fractie is in de voorbereiding van dit debat regelmatig aangesproken op het principiële karakter van het voorstel. Kort samengevat luidt de kritiek dat de wetgever hiermee op de stoel van de rechter gaat zitten en dat we de afwegingsruimte van rechters te veel beperken. Daarom hebben we ook wat verder in de tijd teruggekeken. Al in 2011 lag het wetsontwerp voor om de mogelijkheden te beperken om een taakstraf op te leggen bij ernstige zeden- en geweldsmisdrijven en bij recidive van misdrijven. Toen is er ook al een principiële discussie gevoerd over de straftoewijzingsvrijheid. Interessant was het trouwens om te lezen dat collega Recourt toen in de Tweede Kamer het woord voerde over dit onderwerp. Ik zal met belangstelling straks zijn bijdrage aanhoren.
Je zou kunnen stellen dat het in het voorliggende wetsontwerp alleen maar gaat om de uitbreiding van deze beperkingen: elke vorm van fysiek geweld tegen personen met een publieke taak in het kader van de handhaving van de openbare orde en veiligheid. We kunnen en zullen over die uitbreiding vandaag met elkaar van mening verschillen — ik kom daar zo nog wel op — maar tot nu toe proef ik in het debat breed dat de laakbaarheid van het toegenomen geweld tegen die publieke ambtsdragers en het belang van effectief optreden daartegen worden onderschreven. Die bijzondere ernst is mede ingegeven door de aantasting van het openbaar gezag die het gevolg is van dit geweld. De VVD-fractie hecht eraan dat nog eens te benadrukken. Hulpverleners en publieke dienstverleners verdienen respect voor de moeilijke taak die ze vervullen.
Misschien is het goed ook te benadrukken dat mijn fractie afstand neemt van de beeldvorming die soms in de maatschappij rond taakstraffen hangt: je komt ermee weg door een aantal middagen "onkruid te wieden in de zon". De taakstraf is in onze ogen een serieus sanctiemiddel, waarmee verschillende sanctiedoelen kunnen worden gediend. Bovendien — het werd al genoemd — is er met die straf minder kans op criminele besmetting, en de gestrafte kan zich nuttig maken voor de samenleving. Maar die taakstraf moet dan zowel door de dader als door het slachtoffer als door de samenleving daadwerkelijk als straf worden ervaren. Ik zou de minister willen vragen nog eens in te gaan op die beeldvorming en aan te geven wat er de afgelopen jaren is gedaan om de beeldvorming over taakstraffen te verbeteren en wat daar nog verder aan gaat gebeuren. Voor de VVD-fractie staat daarbij wel voorop dat een taakstraf bedoeld is als sanctiemiddel voor relatief lichte vergrijpen. Die oorspronkelijke bedoeling moeten we niet uit het oog verliezen.
Dat elf jaar geleden een wet is vastgesteld, ontslaat ons niet van de plicht om te bezien of het daarin vastgelegde kader herijking behoeft. De VVD-fractie heeft daar opnieuw bij stilgestaan. De wet uit 2011 is geëvalueerd en is overeind gebleven. Misschien kan de minister nog eens ingaan op die herijking en op waarom er verder geen aanpassingen zijn gepleegd. Zoals wij het lezen, blijven de sanctiemodaliteiten in gevallen dat een taakstrafverbod geldt met dit wetsvoorstel ongewijzigd. Vanzelfsprekend benadrukt het voorliggende wetsontwerp het sanctiedoel vergelding, en dat doel wordt gediend met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Maar andere sanctiedoelen zoals preventie, genoegdoening of resocialisatie kunnen daarnaast ook gediend worden door een gevangenisstraf te combineren met een taakstraf of andere sancties, zoals een deels voorwaardelijke straf gekoppeld aan het opleggen van bijzondere voorwaarden, bijvoorbeeld voorwaarden die gericht zijn op gedragsbeïnvloeding.
Voor de VVD-fractie valt de categorie fysiek geweld die in deze wet aan de orde wordt gesteld in dezelfde categorie als de ernstige gewelds- en zedenmisdrijven waarbij eerder beperkingen aan het opleggen van een taakstraf werden verbonden. We schrokken ervan dat blijkbaar jaarlijks in ruim honderd van dit soort gevallen louter kale taakstraffen worden opgelegd. Er is gevraagd naar recente cijfers, want in die vier jaar zijn de cijfers wat verouderd.
Dat lijkt de opportuniteit van dit voorstel te illustreren. Wat mijn fractie betreft is in dit wetsvoorstel getracht een juiste balans te vinden tussen de richtinggevende rol van de wetgever en de straftoemetingsvrijheid van de rechter, waarbij voor de rechter nog steeds de mogelijkheid bestaat om tot maatwerk te komen.
De heer Dittrich i (D66):
Een vraag aan de heer Meijer. Ik hoorde hem zeggen: wij schrikken ervan dat er in ongeveer honderd zaken per jaar een kale taakstraf wordt opgelegd. Ik begrijp niet waarom u daarvan schrikt, omdat er in andere gevallen wél een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd. Dan kunt u zich toch als het ware scharen achter het Openbaar Ministerie en de rechters die in een specifieke casus een kale taakstraf opleggen? Want u weet: als het echt serieus is, dan wordt het een gevangenisstraf. Kennelijk is er in zo'n concrete zaak iets waardoor een taakstraf meer op zijn plaats wordt geacht. Daar hoeft u toch niet van te schrikken?
De voorzitter:
Meneer Meijer, waar schrikt u van?
De heer Meijer (VVD):
Ik vind deze soorten van fysiek geweld tegen hulpverleners zeer ernstige feiten. Blijkbaar is er in honderd gevallen niet verder gegaan dan een kale taakstraf. Dat vind ik veel, maar ik vraag de minister die cijfers ten eerste te updaten en ten tweede misschien in perspectief te plaatsen. Ik denk dat misschien in meer gevallen een gevangenisstraf op z'n plaats zou zijn. Ik praat misschien een beetje vanuit een onderbuikgevoel, maar schrik is vaak een onderbuikgevoel.
De heer Dittrich (D66):
Even aanhakend bij de woorden die de heer Meijer gebruikt, namelijk "fysiek geweld". Dat is een containerbegrip. Dat kan iets heel ernstigs zijn, maar het kan als het ware ook een elleboogduw zijn. Dat is ook al fysiek geweld. Daarom is het aan de rechter om in een concrete situatie te bekijken welke straf passend is. Ik hoorde hem zelf al zeggen dat het recidivepercentage lager is na een taakstraf dan na een korte gevangenisstraf. Als het hem te doen is om de veiligheid in de samenleving, dan is het toch logisch om die kale taakstraf als een mogelijkheid te behouden?
De heer Meijer (VVD):
Volgens mij heeft de heer Dittrich zelf die recidivecijfers genoemd. Die heb ik niet genoemd. Ik heb aangegeven dat er meerdere sanctiedoelen zijn. Ik heb het sanctiedoel vergelding hierbij genoemd, waarbij ook naar slachtoffers en samenleving een gevangenisstraf soms meer op z'n plaats is. We gaan nu niet in individuele casussen vervallen, maar "een schouderduw" zal ook in een context gebeuren, die je dan ook mee moet wegen. Je kan dus nooit louter zeggen: het was maar een schouderduw. Overigens moet je gewoon afblijven van onze hulpverleners.
De heer Dittrich (D66):
Nou komen we toch nader tot elkaar. Ik hoor de heer Meijer nu zeggen dat je zo'n schouderduw moet afwegen in het kader van wat er gebeurd is. Dat is nou juist wat een rechter doet. Dit wetsvoorstel ontneemt de rechter die mogelijkheid. Die mag geen taakstraf meer opleggen. Als hij zegt dat je naar die omstandigheden moet kijken, dan schaart hij zich eigenlijk achter de critici van dit wetsvoorstel.
De voorzitter:
Tot slot, de heer Meijer.
De heer Meijer (VVD):
De heer Dittrich weet het zelf ook maar formuleert het anders: het beperkt de mogelijkheden van de rechter; het ontneemt de rechter niet de mogelijkheid. Hij kan altijd nog een taakstraf koppelen aan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en daarmee andere sanctiedoelen dienen. Het maatwerk is daarmee beperkt maar niet afwezig.
Mevrouw Veldhoen i (GroenLinks):
Ik heb in mijn bijdrage gewezen op het feit dat het OM aangaf dat er heel veel zaken zijn die het OM zelf afdoet en waarbij een taakstraf wordt opgelegd voor geweld tegen publieke dienstverleners. Was de heer Meijer zich daarvan bewust?
De heer Meijer (VVD):
Dat zijn mogelijkheden in het huidige wettelijk stelsel. De wetgever kan normgevend die mogelijkheden wat beperken. Dan heeft het OM daar ook mee te dealen.
Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):
Maar wat zegt het over de functie van de taakstraf dat het OM kennelijk van oordeel is dat er een hele categorie zaken is waarvan het zegt: die breng ik niet voor de rechter; ik ga geen gevangenisstraf eisen, want een taakstraf is hier op z'n plaats? Dat is de ene kant van mijn vraag.
De andere kant is dat al deze zaken zo dadelijk op zitting moeten komen, waarin dan kennelijk geen taakstraf mag worden gevorderd op basis van deze wet. Wat betekent het voor de doorlooptijden in het strafrecht als die tientallen of misschien honderden zaken zo meteen ook in het strafrecht worden getrokken? Kan hij daar iets over zeggen?
De heer Meijer (VVD):
Ik wil best dit soort vragen beantwoorden, maar wat dat voor de doorlooptijd enzovoort betekent, lijken me eerder vragen voor de minister, want daar moet ik naar gissen en dat lijkt me niet goed.
De voorzitter:
Ten slotte, mevrouw Veldhoen. Laatste keer.
Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):
Nou ja, het is een consequentie van het wetsvoorstel. Ik zou toch aan de heer Meijer willen vragen om daarop te reflecteren, want het is een belangrijk element, waarvan mijn fractie zegt: het lijkt mij geen goed idee, want er liggen al tientallen zaken op de plank en tienduizenden zaken worden geseponeerd. Hoe ziet hij de toestroom van dit soort zaken in de strafrechtketen, die nu dus gewoon door het OM worden afgedaan? Kan hij daarop reflecteren?
De voorzitter:
Nogmaals de heer Meijer.
De heer Meijer (VVD):
Wij zeggen hiervan: we gaan de norm hier aanscherpen. Wij vinden dit een grote aantasting van het publieke gezag. Vervolgens wordt dit geprioriteerd ten opzichte van allerlei andere zaken. Maar je laat het niet liggen, als je dat vindt, omdat er zo veel meer zaken zijn.
Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):
Ik constateer dat het OM het geen prioriteit vindt, want anders bracht het deze zaak wel voor de rechter.
De voorzitter:
De heer Meijer vervolgt.
De heer Meijer (VVD):
Ik denk dat de minister daar zo meteen ook nog wel op zal reageren.
Ik was aangekomen bij de zin dat er nog steeds de mogelijkheid bestaat om tot maatwerk te komen. Er worden regelmatig, zowel in een opinieartikel gisteren in de NRC als vandaag hier, al dan niet fictieve voorbeelden aangehaald van personen met een verstandelijke beperking die fysiek geweld gebruiken. Ik vond het voorbeeld van de belagers van de minister voor Stikstof en Natuur wat minder gelukkig. Tenminste, ik had geen enkel idee dat het verkeerd was als mensen daardoor in de gevangenis kwamen. Maar als het gaat om wat er gebeurt met met name mensen met een verstandelijke beperking die per ongeluk iets doen, denk ik niet dat die hoe dan ook in de gevangenis belanden. Er kan in het hele traject natuurlijk iets gebeuren, maar … Misschien kan de minister daarop ingaan.
Dan heb ik nog één punt dat nog niet door anderen aan de orde is gesteld.
De voorzitter:
De heer Recourt op dit punt.
De heer Recourt i (PvdA):
Ik wil de heer Meijer het volgende dilemma voor een rechter voorleggen. Stel dat u de rechter bent en u zo'n zaak tegenkomt waarvan u zegt: daarvoor zou een gevangenisstraf toch niet een goede optie zijn. Dan staat de rechter, als deze wet van kracht is, voor een dilemma: wat gaan we dan doen? Dan is er een uitvlucht om naar het rechterlijk pardon te gaan, van 9a. Dan zeg je: u bent schuldig, maar we leggen helemaal geen straf op. Is dat dan een gewenste uitkomst voor de VVD?
De heer Meijer (VVD):
Ik vind het moeilijk, niet rechter geweest zijnde, om over individuele casussen uitspraken te doen. Maar in het geval dat er echt sprake is van een verstandelijk gehandicapte enzovoort, zou dat kunnen.
De heer Recourt (PvdA):
Ik stel die vraag omdat dit volgens mij precies een van de kernen is van het bezwaar tegen deze wet. Er komt af en toe een zaak langs — helemaal niet vaak, maar wel af en toe — waarin je denkt: hier kunnen we de taakstraf heel goed gebruiken; dat is de passende straf, niet lager, niet hoger. Dat wordt nu verboden. Dat is in die individuele zaak toch onmenselijk?
De heer Meijer (VVD):
Misschien heeft er in het voortraject al helemaal geen aanhouding plaatsgevonden als een agent merkt dat er een verstandelijke beperking enzovoort is. Verder hoor ik graag even hoe de minister hierop reageert. Ik denk dat wij onze wetgeving niet helemaal op uitzonderingen moeten bepalen. Er zal altijd wel een geval te vinden zijn waarin het misschien wat ongelukkig uitkomt, maar we willen hier ook met elkaar een norm stellen. Dat weegt voor de VVD-fractie zwaarder.
De voorzitter:
De heer Meijer vervolgt.
De heer Meijer (VVD):
Mijn laatste punt. In de schriftelijke voorbereiding heeft de VVD-fractie speciale aandacht gevraagd voor de reikwijdte van het wetsvoorstel omdat de particuliere beveiligingsbranche soms met vergelijkbaar geweld wordt geconfronteerd. In de beantwoording geeft de regering enige ruimte richting die branche. Dat is het geval als een particuliere beveiliger een publieke taak in de zin van het wetsvoorstel vervult, bijvoorbeeld om lokaal beschikbare politiediensten te ontlasten. Dat kan bijvoorbeeld zijn bij een vergunningsplichtig evenement. In de woorden van de voorganger van de minister: het gaat om functionarissen die in het kader van de handhaving daadwerkelijk een stap naar voren moeten doen. Het blijft wat ons betreft een wat diffuus gebied. De branche geeft aan dat bij uniformberoepen een dader het onderscheid niet zal maken en dat net als bij een boa wordt verwacht dat hij of zij terugtreedt, maar de situatie kan zodanig zijn dat die mogelijkheid er niet meer is. Om daar in de toekomst geen misverstanden over te laten bestaan, wil ik de minister vragen nog eens op deze materie in te gaan en dat met een voorbeeld te illustreren.
Voorzitter. Het mag duidelijk zijn dat de VVD-fractie het voorstel vanuit een positieve invalshoek benadert. Als het slechts symboolwetgeving zou zijn, zoals sommigen stellen, wil ik daar tegenoverstellen dat er soms niets mis is met symbolen, zoals ook door de vorige minister voor Rechtsbescherming in de Tweede Kamer gesteld is. De slachtoffers van het hier bedoelde fysieke geweld, en met hen vele anderen, zullen dat beamen. Zelf spreek ik liever van normatieve wetgeving. Er mag wat ons betreft een duidelijke grens worden getrokken. Maar zoals u uit mijn betoog heeft kunnen opmaken, hebben wij nog wel enkele verduidelijkingsvragen. Daarom wachten we met belangstelling de reactie van de minister af.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is vervolgens het woord aan mevrouw Bezaan. Zij spreekt namens de fractie van de PVV.