Verslag van de vergadering van 11 oktober 2022 (2022/2023 nr. 3)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 16.10 uur
De heer Van der Linden i (Fractie-Nanninga):
Dank u wel, voorzitter. In de eerste termijn heb ik betoogd dat politieke verenigingen met zetels in de Tweede Kamer en zonder zetels in de Tweede Kamer ongelijk worden behandeld. Dit betreft de lokale partijen. De een krijgt wel subsidie, en behoorlijk wat ook, en de ander niet. Dit debat heeft duidelijk gemaakt dat er wel veel sympathie is voor de lokale partijen en de financiering daarvan en dat de intentie er ook wel is. Er zijn echter nog wel wat beren op de weg. De minister verwijst naar de Wpp. Nou, die moet nog in routing. Voordat die is aangenomen, met alles wat erin staat, is dat nog lang geen gelopen race. De ongelijkheid duurt dan voort.
Het tweede punt, de tweede beer op de weg, is de financiering. De minister is toch op zoek naar geld. Ik vond in dit debat verder de interruptie van collega Koole opvallend, toen ik aangaf dat men het anders lokaal maar moest gaan regelen. Hij haastte zich direct om aan de minister te vragen of daar in de nieuwe Wpp dan wel een stokje voor kan worden gestoken. Zie hier: we praten al jaren over de financiering van lokale partijen. Er is nog geen zicht op dat het echt geregeld is, maar er wordt nu alvast voorgesorteerd om alternatieve mogelijkheden in ieder geval te blokkeren, mochten lokale partijen het heft in eigen handen nemen.
Ik heb ik de eerste termijn betoogd dat voor de Jettengelden destijds in de Tweede Kamer 19 miljoen euro per jaar in no time was geregeld per motie. Daarom dienen we in de tweede termijn, nu in deze Kamer, een alternatieve motie in. Dit is onze variant op de motie-Jetten. Die is aangepast naar financiering voor lokale partijen, met het door de minister genoemde streefbedrag van 10 miljoen euro als doel en met enkele voorstellen voor dekking. De minister beschikt over een begroting van zo'n 9 miljard voor Binnenlandse Zaken. Het Gemeentefonds is 40 miljard. Het provinciale fonds is 3 miljard. Samen is dat zo'n 52 miljard euro. 10 miljoen op 52 miljard is 0,02%. Dat moet toch te doen zijn?
De voorzitter:
Door het lid Van der Linden wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende een brede wens bij zowel de commissie-Veling, de Tweede Kamer (motie-Van Dijk) als de minister om lokale politieke partijen, die nu buiten de Wfpp vallen, financieel te ondersteunen;
constaterende dat de minister in dit kader de komende jaren op zoek is naar 10 miljoen euro aan structurele middelen;
constaterende dat via de motie-Jetten in 2019 binnen zeer korte tijd structureel om 19 miljoen euro aan financiering voor de landelijke partijen werd verzocht, met als dekking structurele onderuitputting op de begroting van BZK en de inzet van loon- en prijsbijstelling op de aanvullende post;
verzoekt de regering in de begroting 2023 structureel alsnog 10 miljoen euro vrij te maken voor de subsidiëring van lokale politieke partijen, met als dekkingsmogelijkheden onder andere structurele onderuitputting op de begroting BZK, de inzet van de loon- en prijsbijstelling op de aanvullende post en het Gemeentefonds, en de Kamer hierover, inclusief budgettaire dekking, voor de Algemene Financiële Beschouwingen in deze Kamer te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt letter E (35657).
De heer Van der Linden (Fractie-Nanninga):
Dan had ik nog een tweede punt in mijn eerste termijn. Dat ging over de oneerlijkheid in het voeren van campagne tussen landelijke en lokale partijen op het moment van bijvoorbeeld gemeenteraadsverkiezingen. Ik wees op het doorsluizen van gelden. Daar werd op gereageerd door een aantal collega's. Maar nog veel meer impact heeft überhaupt de landelijk gecoördineerde campagne voor lokale afdelingen van landelijke partijen. Het is zelfs zo dat bijvoorbeeld CDA, VVD en D66 in de Tweede Kamer campagneleiders benoemen voor de gemeenteraadsverkiezingen en daar ook landelijke campagnes voor maken. Dat is natuurlijk niet helemaal eerlijk richting lokale partijen, die dat allemaal zelf moeten doen. Daarom een tweede motie voor het beëindigen van de oneerlijke concurrentie voor lokale campagnes met de Wfpp-middelen.
De voorzitter:
Door het lid Van der Linden wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat politieke verenigingen op basis van vertegenwoordiging in de Tweede Kamer subsidiegelden ontvangen vanuit de Wfpp;
constaterende dat enkele landelijke politieke verenigingen deze Wfpp-gelden in handen stellen van hun lokale afdelingen ten behoeve van lokale verkiezingscampagnes en/of deze Wfpp-gelden gebruiken voor landelijke campagnes gericht op het behalen van zetels bij lokale verkiezingen;
constaterende dat bij lokale verkiezingen hiermee sprake is van oneerlijk concurrentievoordeel van politieke verenigingen die Wfpp-middelen ontvangen ten opzichte van lokale politieke verenigingen die deze middelen niet ontvangen;
verzoekt de minister om dit oneerlijke concurrentievoordeel te betrekken bij de evaluatie van de Wfpp, en met voorstellen te komen om dit te beëindigen,
en gaat over tot de orde van de dag.
Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt letter F (35657).
De heer Ganzevoort i (GroenLinks):
Ik heb een vraag hierover. Bedoelt deze motie nu eigenlijk het onmogelijk te maken dat landelijke politieke partijen en plaatselijke afdelingen daarvan goed samenwerken? Want zo klinkt het toch een beetje. Dat de heer … Van der Linden — ik heb iets met namen vandaag — landelijk en plaatselijk bij verschillende partijen actief is, is volstrekt prima. Dat is helemaal aan hem. Maar waarom wil hij het nu eigenlijk voor anderen moeilijk maken om landelijk en plaatselijk te verbinden?
De heer Van der Linden (Fractie-Nanninga):
Ik ben blij dat de heer Ganzevoort deze vraag stelt. Die samenwerking verbieden of ontmoedigen is zeker niet de bedoeling, maar het gaat om het oneerlijke concurrentievoordeel. Bij de afgelopen gemeenteraadsverkiezingen was het bijvoorbeeld zo — ik noem maar even een voorbeeld — dat D66 de campagne vrij landelijk had georganiseerd. Een week voor de verkiezingen hingen alle bushokjes vol met "laat iedereen vrij, maar niemand vallen", met daarop de afbeelding van de landelijk lijsttrekker. Dat was de campagne. Daar is heel veel geld in gegaan. Dat is in heel Nederland gebeurd. Dat zijn gelden die onder andere voortkomen uit de Wfpp. Op lokaal niveau concurreren landelijke partijen electoraal met lokale partijen. Die krijgen geen Wfpp-middelen en kunnen dat daaruit niet bekostigen. De motie ziet erop om die onevenwichtigheid eruit te halen. De makkelijkste oplossing is natuurlijk om financiering ook voor lokale partijen mogelijk te maken. Als dat zo is, zouden die ook ervoor kunnen kiezen om dat geld te besteden aan dat soort campagnes, maar nu kan dat niet.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Dat van die lokale partijen, daar staan wij achter. Dat is het punt helemaal niet zozeer. Maar een landelijke partij mag gedurende een hele periode campagne voeren, niet alleen maar in de verkiezingsperiode, maar dat mag gewoon continu. Waarom mag ze dat dan niet doen tijdens gemeenteraadsverkiezingen? En als ze dat wel mag doen tijdens gemeenteraadsverkiezingen, dan snap ik deze motie niet meer.
De heer Van der Linden (Fractie-Nanninga):
Nee, ze mogen dat wel doen, maar omdat lokale partijen geen aanspraak maken op de middelen die dit mogelijk maken, vind ik dat er op dit moment sprake is van oneerlijk concurrentievoordeel. De motie ziet op dat oneerlijke voordeel, niet op überhaupt het voeren van de campagne.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Ganzevoort.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Maar dat was de eerste motie. De tweede motie zegt iets anders. Die maakt het eigenlijk onmogelijk om voortdurend campagne te voeren, in ieder geval tijdens de gemeenteraadsverkiezingen.
De heer Van der Linden (Fractie-Nanninga):
Dan stel ik voor dat, als die zo wordt uitgedeeld, er nog even goed naar gekeken wordt. Dat is niet de intentie. Het gaat om het weghalen van het oneerlijke concurrentievoordeel. De makkelijkste oplossing is financiering voor lokale politieke partijen.
De voorzitter:
Er wordt altijd goed naar gekeken. Maar als u 'm wilt wijzigen, vergt dat een derde termijn.
De heer Koole i (PvdA):
Ik heb toch even een vraag, omdat de heer Van der Linden mij specifiek noemde in zijn tweede termijn. Het ging over lokale verordeningen die mogelijk zijn om lokale partijen te steunen. Hij zei toen: de heer Koole was er heel snel bij om daar snel een stokje voor te steken door een landelijke regeling. Nee, ik heb als een van de eersten gepleit voor de financiering van lokale partijen. Al 25 jaar geleden ben ik daarmee begonnen, omdat ik dat oneerlijk vind. Ik vind dat het veel te lang duurt. Mijn opmerking toen richting de minister was dat als er lokale verordeningen zijn en er op een gegeven moment in de nieuwe Wfpp ook een regeling komt voor de decentrale partijen, er niet verschillende regelingen door elkaar moeten gaan lopen en dat dat voorkomen moet worden. Is de heer Van der Linden het daarmee eens?
De heer Van der Linden (Fractie-Nanninga):
Ten aanzien van het eerste punt hoop ik dat mede dankzij die strijd van 25 jaar de heer Koole straks onze motie zal ondersteunen, want dat gaat het echt verder brengen.
Dan het tweede punt. Natuurlijk begrijp ik dat inhoudelijk wel. De heer Koole is er al 25 jaar mee bezig en ik nog niet zo lang, maar toch ook al een tijdje. Ik vond alleen de ironie in dit debat een beetje dat we nu al spreken over het straks niet mogelijk maken van dubbele financiering, terwijl de basis toch is dat het er nu maar eens van moet komen. Maar ik ben het verder wel met de heer Koole eens dat doublures daarin moeten worden vermeden.
De voorzitter:
De heer Koole, tot slot.
De heer Koole (PvdA):
Daar ben ik blij mee, maar nu hoor ik net weer even "dubbele financiering". Het gaat niet alleen over dubbele financiering. Het gaat ook over het principe dat als je een nationale wet hebt vastgesteld, de nieuwe Wfpp die eraan zit te komen en waarin ook de financiering van de lokale partijen geregeld is, je niet via lokale verordeningen delen van die nationale wetgeving onderuithaalt. Dat was een van de voorbeelden. Als partijen via die nationale regeling iets krijgen, dan gaan we via lokale verordeningen het zo doen dat de afdelingen van nationale partijen niks meer krijgen. Dat soort dingen moet je niet willen, denk ik. Je moet dat goed regelen in één faire regeling. Dat was de bedoeling van mijn interventie. Mijn vraag is opnieuw of de heer Van der Linden het daarmee eens is.
De heer Van der Linden (Fractie-Nanninga):
Daar ben ik het mee eens. Mijn voorbeeld in de eerste termijn was ook hypothetisch bedoeld. Ik kan me niet voorstellen dat dat lokaal gaat gebeuren. Het was meer een spiegel, want landelijk gebeurt dat wel. Daar wordt constant nee gezegd tegen die lokale partijen, maar ik kan me niet voorstellen dat het lokaal echt gebeurt. De minister gaf in eerste termijn aan dat zij dan niet altijd mogelijkheden zag. Ik stel me voor dat zo'n regeling, zo'n verordening voorgedragen wordt voor vernietiging bij de minister. Dan heeft ze toch nog wat invloed.
De heer Van Hattem i (PVV):
Ik kan het begrijpen als de heer Van der Linden hier pleit voor een gelijkwaardigere regeling voor lokale partijen in algemene zin. Ik verbaas me alleen een klein beetje over deze motie. De motie roept direct op tot financiering van lokale partijen, waar de heer Van der Linden als vertegenwoordiger op lokaal niveau van zijn lokale partij ook direct belang bij heeft. Ik vraag me af: hoe zuiver is het om deze motie, die direct oproept tot financiering, hier neer te leggen? Ik heb daar in ieder geval een vraag bij.
De heer Van der Linden (Fractie-Nanninga):
Ik denk dat dat een goede vraag is van de heer Van Hattem. Dat is ook exact de reden waarom ik bij de start van mijn eerste termijn direct heb aangegeven dat ik ook vertegenwoordiger ben van een lokale politieke partij. Dat weet ook iedereen hier. Zo kan daar geen misverstand over zijn. Ik denk dat het aan de Kamer en aan u is om dat verder te beoordelen. Ik voel het niet zo dat ik hier sta voor dat specifieke ene belang, maar breder om lokale partijen, waarvan er ontzettend veel zijn in heel Nederland, hiermee te steunen.
De heer Van Hattem (PVV):
Het blijft natuurlijk wel een beetje een schemergebied: moeten we nu direct gaan financieren richting de partij waar de heer Van der Linden ook actief voor is? Wat dat betreft vind ik deze motie toch wel een beetje op het randje; laat ik het zo zeggen. Ik hoop dat de heer Van der Linden hierover nadenkt en misschien de motie intrekt, want dat zou in ieder geval zuiverder zijn.
Ik heb daar nog een andere vraag bij. Er wordt gesproken over landelijke partijen en lokale partijen. Veel van die lokale partijen zijn actief in een soort federatief verband. Bij de OSF — die is vandaag niet aanwezig — zie je ook een soortgelijke verbandstructuur. In hoeverre is er dan nog sprake van een zuiver lokale partij of van een partij die als zelfstandige eenheid in een landelijk verband opereert? Hoe moeten we die constructies uitleggen in relatie tot deze motie en de verdere regelgeving daaromtrent?
De voorzitter:
Meneer Van der Linden, tot slot.
De heer Van der Linden (Fractie-Nanninga):
In de eerste termijn heeft onze expert al uitgelegd dat er destijds voor de OSF een uitzondering is gemaakt. Dat is op zich al goed. De basis is dat er een gelijk speelveld moet zijn voor de partijen die nu geen aanspraak maken op de Wfpp. Zij moeten op dezelfde manier behandeld worden als de partijen die daar wel aanspraak op maken. Ik vind het aan hen om te bepalen hoe zij zich verder organiseren. Ik vind het ook aan hen om te bepalen hoe zij daar middelen voor aan willen wenden. Zij moeten voldoen aan alle regels. De basis, de insteek is echter een gelijk speelveld.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan de heer Doornhof. Hij spreekt namens het CDA.