Verslag van de vergadering van 20 december 2022 (2022/2023 nr. 14)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 9.11 uur
De heer Dittrich i (D66):
Dank u wel, voorzitter. Vandaag bespreken we in tweede lezing het initiatiefwetsvoorstel om artikel 1 van de Grondwet uit te breiden met twee non-discriminatiegronden, te weten handicap en seksuele gerichtheid. Vandaag mag ik het woord voeren, uiteraard namens D66, maar ook namens de Partij voor de Dieren. Tijdens de eerste lezing van het initiatiefwetsvoorstel en in de schriftelijke voorbereiding in aanloop naar dit plenaire debat heeft de fractie van D66 veel vragen gesteld. Die zijn naar tevredenheid beantwoord. Daarom beperk ik mij tot een aantal dingen die nog wat onderbelicht zijn gebleven.
Artikel 1 van de Grondwet is in onze ogen het fundament van onze rechtsstaat, want in de eerste zin van dat artikel wordt de norm neergelegd dat mensen in Nederland in gelijke gevallen gelijk behandeld horen te worden. In de tweede zin verbiedt het artikel onterechte discriminatie. Je zou je de vraag kunnen stellen: waarom moeten deze twee gronden en de andere gronden die al in artikel 1 staan, dan expliciet onder woorden worden gebracht? Mensen met een handicap en mensen die zich als lesbisch, homoseksueel of biseksueel identificeren, hebben in het verleden veel discriminatie en wettelijke achterstelling meegemaakt. Wanneer het gaat om homoseksualiteit, hebben zij zelfs vervolging meegemaakt, want dat was vroeger strafbaar in Nederland. Wanneer het gaat om een handicap, herinneren we ons wat er in de Tweede Wereldoorlog onder de nazibezetting is gebeurd: mensen met een handicap werden geselecteerd en afgevoerd.
Expliciete opname in de tekst van de Grondwet is dan ook een juridische erkenning van gelijkwaardigheid. Het verhoogt de herkenbaarheid van deze groepen en het versterkt ook de rechtsbescherming. In de woorden van de Commissie rechtsgevolgen non-discriminatiegronden artikel 1 Grondwet: "Expliciete vermelding in artikel 1 is een nadrukkelijke vingerwijzing aan de wetgever, die garanties biedt en wetgeving op bijzondere wijze tegen intrekking beschermt". Als de bepaling goed zou worden nageleefd in de praktijk van alledag, zouden we echt een mooie samenleving hebben, waarin iedereen gelijkwaardig is, waarin iedereen gelijk wordt behandeld, waarin iedereen mee kan doen en waarin we niemand laten vallen, maar helaas is de realiteit weerbarstig.
Opname van beide gronden in de grondwettekst is niet alleen symboliek. We vinden het belangrijk dat de gronden voor non-discriminatie expliciet worden vermeld. De Grondwet is een levend document. Woorden doen ertoe; woorden geven houvast. Dat geldt ook voor woorden in de tekst van de Grondwet. De betekenis van de Grondwet neemt erdoor toe. Voor burgers en maatschappelijke organisaties wordt kenbaar wat wel en niet mag. Over beide gronden is al decennialang gediscussieerd. In het voorlopig verslag, vastgesteld op 9 mei van dit jaar, heb ik de geschiedenis kort toegelicht met twee Tweede Kamermoties uit november 2001: de motie-Dittrich c.s. en de motie-Rouvoet c.s., die over beide gronden gingen. Dat is alweer 21 jaar geleden. Het begrip "constitutionele rijpheid", zoals dat in eerdere debatten naar voren is gebracht, is echt op beide gronden van toepassing.
Laat ik eerst de grond "handicap" nemen. Ik citeer uit de brief van Ieder(in) van 12 december van dit jaar aan de Eerste Kamer. "Sinds de ratificatie van het VN-verdrag Handicap in 2016 is door verschillende partijen hard gewerkt aan de implementatie van het VN-verdrag Handicap. Toch blijkt uit verschillende onderzoeken dat mensen met een beperking of chronische aandoening nog altijd forse achterstanden hebben in de volle breedte van hun dagelijkse leven. Zo valt in de schaduwrapportage VN-verdrag te lezen dat de positie van mensen met een beperking is verslechterd" — ik herhaal: verslechterd — "sinds de invoering in 2016. Ook de jaarrapportage van het College voor de Rechten van de Mens laat zien dat er nog veel moet gebeuren om meedoen op voet van gelijkheid ook echt te realiseren." Onlangs was nog in het nieuws te zien hoe moeilijk het is voor iemand in een rolstoel om bijvoorbeeld met de Nederlandse Spoorwegen een afspraak te maken om in de trein geholpen te worden. Onder andere personeelstekort zou daar een oorzaak van zijn. Op de bonnefooi het perron op rijden om te proberen in die trein te komen is ondoenlijk, omdat er nu verkorte treinen worden ingezet. Die zijn propvol met passagiers, waardoor je er als rolstoelgebruiker niet meer bij kunt. Dat zijn echt schrijnende situaties. Ik citeer weer uit de brief van Ieder(in): "Door de grondslag "handicap" in artikel 1 van de Grondwet toe te voegen krijgt de wetgever een belangrijke aanmoediging om de positie van mensen met een beperking blijvend te verbeteren en te versterken. Het is belangrijk om de non-discriminatie te bewaken en het is een aansporing om toegankelijkheid, inclusie en waar nodig maatwerk in de zorg, ondersteuning en voorzieningen te verbeteren."
Ik heb een aantal vragen aan de minister van Binnenlandse Zaken. Ik hoop dat ook de initiatiefnemers hun gedachten daarover willen laten gaan en daar ook antwoord op zouden willen geven. Ik wacht even tot de interruptie is geweest.
De heer Schalk i (SGP):
Omdat collega Dittrich nu begint met vragen aan de regering, kom ik even terug op het punt dat hij zojuist heeft genoemd. Hij geeft aan dat die explicitering en de constitutionele rijpheid van belang zijn, maar bestaat het risico niet, door twee gronden te gebruiken, dat andere gronden misschien juist in het vergeetboek raken of minder belangrijk lijken? Ik denk met name aan de verklaring die gisteren gedaan is door de minister-president.
De heer Dittrich (D66):
Nee, dat risico en dat gevaar bestaan niet, temeer daar mensen, als het geëxpliciteerd in de Grondwet staat, daar vanuit de samenleving extra aandacht voor kunnen vragen. Die raken daar ook door geïnspireerd. Ik denk dus eerlijk gezegd dat het zelfs die andere gronden kan versterken.
De heer Schalk (SGP):
Dan komen we dus op de discussie of je niet een limitatieve opsomming zou moeten hebben. Of is de heer Dittrich het daar niet mee eens?
De heer Dittrich (D66):
Nee, daar ben ik het zeker niet mee eens. Ik kan me voorstellen dat er zelfs nog meer gronden in de wettekst van artikel 1 terechtkomen, als er uiteraard constitutionele rijpheid is. Een van die gronden, zou ik me zo kunnen voorstellen, is wat in het Engels "social origin" heet. Er is een resolutie van het Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa ingediend. Daar is ook voor gestemd. Die roept alle landen, dus ook Nederland, op om ook die grond in de grondwettekst en in de wet in formele zin op te nemen, juist omdat men in Europa heeft gezien dat social origin, sociale afkomst en sociaal-economische status, belangrijke gronden zijn waarop mensen tegenwoordig worden gediscrimineerd. Als we daar het debat over voeren — daarom antwoord ik u ook wat uitgebreider — ontstaat er al een discussie die te zijner tijd kan leiden tot constitutionele rijpheid. Ik besef dat u het niet eens bent met dit antwoord.
De voorzitter:
De heer Schalk, tot slot.
De heer Schalk (SGP):
Tot slot, uiteraard, voorzitter. Je zou ook kunnen zeggen: door een heel ingewikkeld begrip, constitutionele rijpheid, te verheffen tot het moment waarop iets ingebracht kan worden, wordt het juist heel ingewikkeld. Dan kunnen mensen het gevoel hebben dat er voor hun probleem nog niet voldoende oog is, terwijl dat niet het geval zou zijn als je zou zeggen dat je op geen enkele grond mag discrimineren. Zo staat het op dit moment in de Grondwet, vind ik.
De heer Dittrich (D66):
Ik denk dat wij, en dan praat ik ook namens de Partij voor de Dieren en D66, anders tegen de Grondwet aankijken. Wij zien het als een levend document. We proberen die Grondwet echt in de etalage te zetten. Dat betekent dat mensen in de samenleving, als ze vinden dat hun grond niet goed voor het voetlicht komt, actie kunnen ondernemen. Wij moeten daar als medewetgever op reflecteren en de zorgen van die mensen hier en in de Tweede Kamer naar voren brengen. Wij moeten proberen dat te regelen. Dat zou een heel mooie manier zijn waarop de democratie werkt en waarop onze Grondwet gestalte krijgt.
Dan ga ik nu door met de vraag die ik aan de minister van Binnenlandse Zaken en aan de initiatiefnemers wilde stellen. Wat zijn nu de concrete stappen die worden gezet om op Saba, Sint-Eustatius en Bonaire de toegankelijkheid voor mensen met een beperking te verbeteren? Dit zijn per slot van rekening Nederlandse openbare lichamen, te vergelijken met gemeenten. Er mag geen enkel verschil zijn tussen daar en hier wat betreft bijvoorbeeld toegankelijkheid. We zijn met een Kamerdelegatie van de commissie Koninkrijksrelaties op de drie Nederlandse eilanden geweest. We hebben zelf van de mensen daar kunnen zien en horen dat ze hierop zitten te wachten. De vraag aan de minister is dus hoe het daarmee staat.
Collega Ganzevoort had het al over het facultatief protocol bij het VN-verdrag rond handicap. Dat moet nog worden geratificeerd. Vanuit de fracties van GroenLinks en D66, door Annelien Bredenoord, wordt daar al jarenlang naar gevraagd. Ik sluit me aan bij de vragen van de heer Ganzevoort: kan de minister voor ons de routekaart naar die ratificatie uiteenzetten? In mijn vraag klinkt ongeduld door. Wij wachten hierop al zo lang en de minister is zelf ook ongeduldig. Dus hoe staat het daarmee?
Dan de grond seksuele gerichtheid, de andere non-discriminatiegrond. Ik wil graag citeren uit de brief die het COC, de belangenvereniging voor lhbti'ers, op 30 november aan de Eerste Kamer heeft gestuurd. "Kernwaarde van de samenleving. Nederland was het eerste land ter wereld dat het huwelijk openstelde voor paren van gelijk geslacht. Met het COC hebben we de oudste lhbti-organisatie ter wereld. Waar het gaat om sociale acceptatie van lhbti-personen doen we het nog altijd goed in vergelijking tot veel andere landen. Toch kent onze Grondwet geen expliciet verbod op discriminatie wegens seksuele gerichtheid. Door zo'n verbod op te nemen in artikel 1, brengen we tot uitdrukking dat het een niet-onderhandelbare norm is, een kernwaarde van onze samenleving." Wij scharen ons achter dit citaat.
In Europa kennen Zweden, Portugal, Malta en Kosovo al wel een expliciet grondwettelijk verbod op lhbti-discriminatie. Buiten Europa zijn dat onder andere Mexico, Bolivia, Ecuador, Fiji, Nieuw-Zeeland en Zuid-Afrika. Het zou zo mooi zijn als we vandaag, na al die jaren van discussie, Nederland aan dat rijtje mogen toevoegen.
Voorzitter. Dan iets wat mij hoog zit. In het voorlopig verslag van mei 2022 refereerde ik aan de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 21 november 2018. In die zaak werd een homoseksuele man via internet in de val gelokt door een groep jongemannen. Hij werd mishandeld en ze scholden hem daarbij uit voor kankerhomo en flikker. De rechtbank veroordeelde deze groep jongemannen voor de mishandeling, maar merkte in het vonnis op dat de gebruikte scheldwoorden gewoon "straattaal" waren. Daarom vond de rechtbank het niet nodig een hogere straf op te leggen, wat volgens het Wetboek van Strafrecht wel had gekund. Door dit voorbeeld te noemen, spreek ik de hoop uit dat door opname van de non-discriminatiegrond seksuele gerichtheid in artikel 1 rechters in soortgelijke situaties tot een ander oordeel komen, en wél de discriminatie door het uiten van deze scheldwoorden in hun beoordeling zullen betrekken. Ik zeg dat uiteraard met gepast respect voor de scheiding der machten.
Voorzitter. In mijn antwoord aan de heer Schalk heb ik al uitgebreid stilgestaan bij de kwestie van de Parlementaire Assemblee en de resolutie die daar is aangenomen. Ik kom dan tot mijn slotvraag voor de minister. Er is dus een resolutie aangenomen in de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa om de grondwet of de wet in formele zin uit te breiden met de grond sociale afkomst of sociaal-economische status. Hoe gaat de minister met die resolutie om? Wat kunnen wij op dit punt van de regering verwachten?
Voorzitter, een laatste punt. Als dit wetsvoorstel wordt aangenomen — wij gaan ervan uit dat er een tweederdemeerderheid is — dan treedt de wet in werking, zo staat in artikel 139 van de Grondwet, zodra hij bekend is gemaakt. Wij zitten nu vlak voor de kerst. Het zou onze fracties een lief ding waard zijn als we op een mooie manier die bekendmaking doen, zodat mensen in de samenleving ook zien dat na al die jaren van discussie de Grondwet is veranderd. Als je naar de televisie kijkt, dan zie je bijvoorbeeld president Biden in de Verenigde Staten die maatschappelijke groeperingen uitnodigt als hij zijn handtekening zet. De pers is daarbij en de hele samenleving praat erover. Mijn vraag aan de minister is: is het niet een goed idee om ook hier op een heel mooie, publiek toegankelijke manier de wet in werking te laten treden, zodat men ziet dat de Grondwet een levend document is? Graag een reactie van de minister, maar ook van de initiatiefnemers.
Voorzitter. Ik wil graag de initiatiefnemers danken voor hun belangrijke bijdrage aan de rechtsontwikkeling in Nederland, maar natuurlijk ook al hun voorgangers die eerder in de stukken en tijdens de eerste lezing van dit wetsvoorstel werden genoemd. In het bijzonder wil ik de heer Boris van der Ham, die hier op de tribune zit, bedanken, want hij is degene geweest die het allereerste wetsvoorstel heeft geschreven en ingediend. Uiteraard willen wij ook de maatschappelijke organisaties bedanken die ons van nuttige en goede informatie hebben voorzien. Dan noem ik met name Ieder(in) en ook het COC. Twee mensen van het COC wil ik even hartelijk bedanken …
De voorzitter:
Gaat u daarna afronden, meneer Dittrich, want u bent flink over uw tijd.
De heer Dittrich (D66):
Ik ben aan het afronden. Philip Tijsma, die een belangrijke rol in dit dossier heeft gespeeld, en Astrid Oosenbrug, de voorzitter van het COC.
Voorzitter. Ik rond af door te zeggen, en dat zal geen verrassing zijn, dat de fracties van D66 en de Partij voor de Dieren voor dit wetsvoorstel zullen stemmen.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Dittrich. In afwachting van de heer Van Hattem geef ik dan nu het woord aan de heer Van den Berg namens de VVD.