Plenair Dittrich bij behandeling Verhoging wettelijk strafmaximum doodslag



Verslag van de vergadering van 14 februari 2023 (2022/2023 nr. 19)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 14.10 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Dittrich i (D66):

Dank u wel, voorzitter. Ze lopen allemaal weg. Ik weet niet waarheen.

Het is Valentijnsdag, collega's, en toch hebben we het vandaag over de doodslag. Je zou zeggen: het is een wetsvoorstel waarmee 15 jaar 25 jaar wordt, eenvoudiger kan het eigenlijk niet. Maar er ligt wel een heel verhaal achter die strafmaatvermeerdering verscholen. In dit debat zal de inzet van mijn fractie zijn om helder te krijgen waarom het Wetboek van Strafrecht zou moeten worden aangepast. De overwegingen van de minister in de schriftelijke voorbereiding hebben mijn fractie nog niet overtuigd.

Het is zo dat de Hoge Raad de criteria voor moord heeft aangescherpt, waardoor zaken die vroeger als moord werden gezien, nu als doodslag worden afgedaan. Mede daarom wil de minister de strafmaat verhogen. Dat lijkt een logisch argument. Maar de minister geeft zelf aan dat het bijna nooit voorkomt dat de maximumstraf van vijftien jaar voor doodslag wordt opgelegd. Het gemiddelde ligt zo rond de twaalf jaar. Waarom is er dan een noodzaak tot verhoging in het strafmaximum voor doodslag? Al vanaf 1886 staat dat op vijftien jaar. Dat is nogal een tijd.

Veel van de gevallen die tot een veroordeling wegens doodslag leiden, hebben te maken met het criminele milieu. Doodslag is moord, maar dan zonder voorbedachte rade. Het is een impulsdelict. Zal de crimineel die een ander van het leven wil beroven, zich door de strafmaatverhoging laten weerhouden? Werkt hier de generale preventie? Dat lijkt niet echt aannemelijk. Ik nodig de minister dus graag uit daar een beschouwing over te houden.

Elke acht dagen wordt in Nederland een vrouw door haar partner of ex-partner van het leven beroofd. Helaas blijkt femicide een moeilijk uit te roeien en weerzinwekkend probleem. Vrouwen die in een gewelddadige relatie leven of die gestalkt worden en proberen hun leven zonder de gewelddadige ex-partner op de rails te krijgen, zijn kwetsbaar. Soms gaat het gruwelijk mis, ook al hebben ze zich tot de politie of hulpverlenende instanties gewend. Werkt hier nu de strafmaatverhoging in die zin dat de dader niet meer zal toestaan? Ik waag het te betwijfelen, wat uiteraard niet wil zeggen dat we niets tegen femicide moeten doen. Vorige week heeft deze minister daar in de Tweede Kamer tijdens het vragenuurtje nog uitgebreid over gesproken.

Tijdens de behandeling van dit wetsvoorstel is de zaak van de Rotterdamse Hümeyra vaak ter sprake gebracht. Zij werd gestalkt en bedreigd door haar ex. Ondanks herhaalde aangiften bij de politie werd zij niet beschermd. Haar ex sloeg toe en doodde haar. Wordt de samenleving veiliger door verhoging van de strafmaat voor doodslag? Je zou eerder denken aan een veel betere samenwerking tussen opsporingsdiensten en hulpverlenende instanties. Gelukkig lijkt dat sinds het falen in de zaak van Hümeyra nu gestalte te krijgen door bijvoorbeeld de gegevensuitwisseling tussen politie en Veilig Thuis en de introductie van het risicotaxatie-instrument Screening Assessment for Stalking and Harassment (SASH) en de trainingen die de politie krijgt. Ik vraag de minister of zij ons uiteen kan zetten of de aangekondigde maatregelen vrouwen in een kwetsbare positie beter beschermen. Wat zijn de recente ervaringen met dit flankerend beleid? Hoe werkt het ministerie van Justitie en Veiligheid samen met andere ministeries, bijvoorbeeld VWS, om vrouwen in kwetsbare posities beter te beschermen?

Collega Veldhoen zei het al, in de zaak Hümeyra veroordeelde de rechtbank in Rotterdam de ex in eerste instantie voor doodslag. De rechtbank zei er toen bij dat hij niet zwaarder kon straffen gelet op het wettelijk maximum van vijftien jaar voor doodstraf. Dat leidde tot grote verontwaardiging. In de Tweede Kamer dienden Kamerleden van de VVD, de Partij van de Arbeid, mevrouw Kuiken, en andere Kamerleden een motie in om de strafmaat te verhogen tot "bijvoorbeeld 25 jaar". In hoger beroep werd de uitspraak van de rechtbank vernietigd en veroordeelde het gerechtshof de ex wél wegens moord. Hij kreeg een forse straf opgelegd: twintig jaar plus nog eens tbs. Ik wil de uitspraak van de Rotterdamse rechtbank niet bekritiseren, maar ik stel wel de volgende vraag: zou de maatschappelijke commotie waar de minister zich op beroept ook zijn ontstaan als de straf uit het hoger beroep meteen in eerste aanleg was opgelegd? De minister haalt de motie en de maatschappelijke onrust aan als andere redenen om de strafmaat te verhogen. Je zou je de vraag kunnen stellen of het achteraf gezien niet een beetje onbesuisd is om dat te doen. Hoe kijkt de minister daar nu tegen aan, nu de zaak in hoger beroep tot een andere uitspraak is gekomen, die wél tegemoetkomt aan de maatschappelijke onrust?

In het verslag citeerde ik uitspraken die de minister had gedaan in het plenaire debat in de Tweede Kamer: "Ik vind dan ook dat de verontwaardiging en de roep om hogere straffen tot uiting moeten komen in een gemiddeld gezien zwaardere bestraffing en dat deze opvatting, samen met andere redenen voor dit wetsvoorstel, de verhoging rechtvaardigt. Een hoge straf heeft immers ten doel om het plegen van strafbare feiten te voorkomen."

Voorzitter. De fractie van D66 heeft bedenkingen bij deze redenering. Maakt de minister zich hiermee niet afhankelijk van een luidkeelse groep in de samenleving die strafmaatverhoging eist? Waar houdt het meedeinen met de roep vanuit een deel van de bevolking op? Kan de minister precies aangeven wat zij nou met haar stellingname in de Tweede Kamer bedoelt?

De minister verwijst steeds naar een andere rechtszaak, namelijk die van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uit 2016. De minister zegt dat die zaak bewijst dat het huidige strafmaximum van vijftien jaar voor doodslag als knellend wordt ervaren. Maar als je de uitspraak in die zaak leest, dan zie je dat de rechtbank de verdachte vanwege moord, dus het zwaardere delict, tot veertien jaar heeft veroordeeld. Men gaat in hoger beroep. Het gerechtshof komt op basis van hetzelfde feitencomplex tot het oordeel dat niet moord, maar doodslag kan worden verweten. Het gerechtshof veroordeelde de verdachte vervolgens voor doodslag tot vijftien jaar. Dat is dus nog een jaar extra dan toen de verdachte voor moord werd veroordeeld. Dus dat bewijst toch niet dat het strafmaximum als knellend wordt ervaren in relatie tot moord? Graag de visie hierop van de minister.

Een van de hoofdargumenten van de minister om de strafmaat voor doodslag naar 25 jaar op te hogen, is het feit dat de strafmaat voor moord werd verhoogd naar 30 jaar en dat het verschil tussen de huidige 15 jaar voor doodslag en de 30 jaar voor moord te groot is, terwijl in de praktijk doodslag en moord, mede gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad, dicht bij elkaar liggen. Sommige adviesorganen — mevrouw Veldhoen sprak er al over — bepleiten een verhoging van het strafmaximum naar twintig jaar, omdat dat beter in de wetssystematiek van het Wetboek van Strafrecht zou passen. Nu licht de minister er één artikel uit. De vraag is of er nu een nieuw strafgat gaat ontstaan, bijvoorbeeld bij het misdrijf zware mishandeling met voorbedachten rade, de dood ten gevolge hebbend; dat is artikel 303, lid 2. Daar staat maximaal vijftien jaar op. In de redenering van de minister zou dat strafgat, met de 25 jaar die zij nu voorstaat voor doodslag, ook weer opgevuld moeten worden. Wij vragen ons af: wordt het Wetboek van Strafrecht zo geen lappendeken? Blijven wij zo niet bezig om strafmaten incidenteel te verhogen, terwijl we helemaal niet zeker weten of de samenleving daardoor velliger wordt? Het laatste is toch wat wij allemaal willen. Graag een beschouwing daarover van de minister.

Dat leidt tot de vraag: is het niet beter om alle strafmaxima in onderling verband te beoordelen? D66 heeft dat in de schriftelijke voorbereiding naar voren gebracht, maar de minister heeft dit in de memorie van antwoord geweigerd. Naar de mening van mijn fractie is die afwijzing niet overtuigend. Kan de minister uitleggen waarom een structurele benadering van de strafmaxima afgewezen wordt ten gunste van een incidentele benadering?

Voorzitter. De nieuwe Wet straffen en beschermen heeft het instrument van de voorwaardelijke invrijheidsstelling ingrijpend veranderd. Waar een veroordeelde vroeger twee derde van de opgelegde gevangenisstraf hoefde uit te zitten, is het systeem nu dat een veroordeelde pas twee jaar voor ommekomst van de opgelegde straf daarvoor in aanmerking kan komen, mits aan allerlei voorwaarden wordt voldaan. Dus waar een gevangenisstraf van vijftien jaar vroeger tien jaar zitten betekende, is dat in het huidige systeem dertien jaar geworden, waarna het restant onder voorwaarden kan worden geëxecuteerd. Het ligt dus in de lijn der verwachting dat veel rechters, met deze langere detentieperiode in het achterhoofd, daarmee rekening houden wanneer zij de straf opleggen. Misschien dat er wat lagere straffen worden opgelegd vanwege de langere nettotijd van gevangenschap. Ook hier dus weer de vraag aan de minister: maakt de strafmaatverhoging de samenleving wel veiliger?

Voorzitter. Ik ga afronden. Het argument van de voorwaardelijke invrijheidsstelling en de de facto zwaardere straffen van vandaag de dag zijn al herhaaldelijk in de schriftelijke voorbereiding naar voren gebracht, met als achterliggende vraag: moet je nog wel tot strafmaatverhoging overgaan als de uit te zitten straf door een andere wet al ernstig is verzwaard? De minister antwoordde steeds: strafoplegging door de rechter is een ander traject dan de door de Staat georganiseerde straftenuitvoerlegging. Maar dat onderscheid zal natuurlijk door gevangenen niet worden gemaakt. Zij rekenen gewoon uit hoelang zij van hun vrijheid worden beroofd. Daarom toch nog een keer de vraag aan de minister: waarom heeft zij de netto uit te zitten straffen als gevolg van de Wet straffen en beschermen niet verdisconteerd in haar voorstel om de strafmaat met tien jaar te verhogen?

Voorzitter. De conclusie van de fractie van D66 is dat we met belangstelling de beantwoording door de minister afwachten en dan zullen bekijken wat ons te doen staat.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Dittrich. Dan is nu het woord aan de heer Recourt namens de Partij van de Arbeid.