Plenair Janssen bij behandeling van het conceptbesluit tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet



Verslag van de vergadering van 7 maart 2023 (2022/2023 nr. 21)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 9.40 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Janssen i (SP):

Voorzitter. Het gaat niet meer over de wet, maar alleen nog over een datum. Die opmerking hebben we veelvuldig gehoord in de nog steeds voortdurende discussie over de invoeringsdatum, maar dat is naar de mening van mijn fractie toch echt een misverstand. Het gaat over het invoeren van een wet die als belangrijkste kenmerk heeft dat 26 andere wetten verdwijnen, en dan ook echt verdwijnen en niet alleen worden geparkeerd. Weg is weg, met alle gevolgen van dien, juridisch. Dit gegeven gaf de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uit eigen beweging aanleiding om nogmaals een indringende positionpaper aan de Eerste Kamer te sturen. Daar kom ik later in mijn betoog inhoudelijk op terug.

Welke wet gaat er nu materieel eigenlijk in werking treden per 1 januari, als het aan de minister ligt? Ik heb in de meer dan tien jaar dat ik bestuurlijk en politiek bij de Omgevingswet betrokken ben de bestuurlijke worsteling van dichtbij meegemaakt. In de beantwoording van schriftelijke vragen schrijft de minister dat er bij mijn fractie kennelijk het misverstand zou heersen dat er aan de Omgevingswet een bestuursakkoord ten grondslag ligt. Laat ik dan dat kennelijke misverstand bij de minister ophelderen. Toen na de parlementaire behandeling minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus in maart 2016 werd gevraagd of de decentrale overheden blij waren met de Omgevingswet, antwoordde zij het volgende: "Zij hebben meegeschreven aan de wet. Niet ieders wensen zijn altijd ingewilligd, maar we hebben wel een bestuursakkoord ondertekend." Dat bestuursakkoord lag in 2015 onmiskenbaar aan de basis van de wet en de parlementaire behandeling van die wet. Zonder dat bestuursakkoord hadden wij hier vandaag niet gestaan.

Het is goed om nog eens terug te kijken op de totstandkoming van dat bestuursakkoord in 2015, omdat dat bestuursakkoord een wezenlijke omslag in het denken over en het benaderen van de Omgevingswet heeft betekend. Dat was namelijk het moment dat de rijksoverheid als eerste partij van de bestuurlijke partijen een maximum verbond aan de uitgaven om de ambities waar te maken. Voorspelbaar deden daarna de andere bestuurlijke partners hetzelfde. Het maakte in 2015 duidelijk dat het denken vanaf dat omsloeg van ambitiedenken naar kostendenken. De vraag was vanaf dat moment welke ambitie gerealiseerd kon worden binnen het ter beschikking staande budget. Financiële tegenslagen in ontwikkelingen leidden vanaf dat moment onvermijdelijk tot het naar beneden bijstellen van de ambities en dat is een pad dat sinds die tijd nooit meer verlaten is. Ambitie werd ondergeschikt aan de financiën.

Laten we niet vergeten dat de Omgevingswet ooit begonnen is met het weidse vergezicht van minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus: die ene knop waarmee iedere burger zou kunnen zien wat er in zijn ruimtelijke omgeving speelt en niet alleen actief wat hij zelf wil, maar ook wat er om hem heen gebeurt wat anderen willen. Mevrouw Kluit verwees daar ook al naar. Daar zijn we inmiddels heel ver vanaf geraakt. Die ene knop is achter de horizon verdwenen als onrealistisch. Het gevecht is nu of het bestaande niveau kan worden gehaald met de invoering van de Omgevingswet. Dat is de ambitie. Dat is trouwens een reëel risico en een scenario dat door de bestuurlijke partners bij de onderhandelingen over het bestuursakkoord in 2015 al werd voorzien.

De angst die toen werd uitgesproken, was dat we voor heel veel geld — de teller stond in 2019, ik verwijs even naar KPMG, al op bijna 2 miljard euro tot 2029 — iets terug zouden krijgen dat niet veel meer zou kunnen dan wat we al hadden. Een angst die ondertussen werkelijkheid lijkt te worden. Die ene knop is al ver uit beeld en, in alle eerlijkheid, die gaat er ook nooit meer komen. Dan rijst de vraag wat de gewone burger, die steeds als voorbeeld werd opgevoerd, voor wie het allemaal zo makkelijk zou worden, nog heeft aan die Omgevingswet. We hebben dan steeds de standaardvoorbeelden over de bomenkap, de dakkapel en het organiseren van een evenement, maar hoeveel bomen kap je in je in je leven als gewone burger, hoeveel dakkappellen zet je op je dak en hoeveel evenementen organiseer je? Is dat allemaal wel zo veel makkelijker? Mevrouw Kluit gaf al een aantal voorbeelden daarvan.

In 2019 zette de Nationale ombudsman al vraagtekens bij het feit dat het fundament van de Omgevingswet een veronderstelde zelfredzaamheid is van de gewone burger. Ik citeer: "De burger krijgt meer verantwoordelijkheid en de overheid doet stappen terug. Dat terwijl lang niet alle burgers kunnen meekomen (...) Zelfredzaamheid is een illusie." De Ombudsman vindt dat iedereen mee moet kunnen doen, ook na de inwerkingtreding van de Omgevingswet. De fractie van de SP ondersteunt dat van harte.

Over die noodzakelijke toegankelijkheid hebben wij nog een dringende vraag. Digitale toegankelijkheid is namelijk bij wet geregeld. Sinds 2018 moet onder andere de rijksoverheid wettelijk verplicht voldoen aan de standaarden van de Web Content Accessibility Guidelines, de WCAG. Het gaat om de versie 2.1 en de niveaus A en AA. Het volgen van deze richtlijnen voor websites is noodzakelijk om de toegankelijkheid te waarborgen voor mensen met functiebeperkingen, waaronder blindheid, slechtziendheid, doofheid, gehoorverlies, leerproblemen, cognitieve beperkingen, motorische beperkingen, spraakproblemen, een overgevoeligheid voor licht en combinaties daarvan. Dat telt op tot ongeveer 2,5 miljoen mensen. Daarnaast maakt het volgen van deze richtlijnen websites ook beter bruikbaar voor gebruikers in het algemeen.

Het is verplicht dat nieuwe websites over de Omgevingswet al bij de inwerkingtreding aan deze minimale wettelijke vereisten voldoen, maar dat lijkt niet het geval als ik de antwoorden van de minister op de vragen van de SP lees. De minister spreekt naar onze mening in zijn antwoorden ten onrechte over een ambitieniveau onder de WCAG. Het is echter een wettelijke plicht. Graag een bevestiging van de minister dat het gaat om een wettelijke plicht en niet om een veel vrijblijvender ambitieniveau.

De digitoegankelijkheid van de websites, bijvoorbeeld over het DSO, voldoet volgens de minister op dit moment aan ambitieniveau B, maar dat ligt onder het wettelijk verplichte niveau A. Dat niveau B het huidige gemiddelde is van de overheidswebsites die al bestaan, zoals de minister antwoordt, doet daar niets aan af. Dat zegt hooguit iets over de inspanningen van de overheid om iedereen mee te kunnen laten doen. De minister antwoordt onomwonden op vragen van de SP dat ambitieniveau A, dat in het basisniveau voorziet, mogelijk pas na inwerkingtreding gehaald gaat worden. Ik zeg nogmaals richting de minister: dit is geen ambitieniveau, maar een wettelijke plicht. Als je niet aan deze wettelijke plicht voldoet bij de inwerkingtreding op 1 januari, dan handel je naar onze mening in strijd met de wet. Dat betekent dat de Omgevingswet bij inwerkingtreding discriminerend zal zijn voor mensen met een beperking en dat mogen we natuurlijk nooit laten gebeuren.

Ik stel daarom een heldere vraag, die een helder antwoord vereist: zal de digitoegankelijkheid van de websites over het DSO bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet per 1 januari voldoen aan de wettelijk verplichte normering van de WCAG? Meer concreet: zullen de websites over het DSO voldoen aan de normen van de WCAG 2.1 en aan het minimaal verplichte wettelijke niveau A? Deelt de minister de mening van de SP dat de Omgevingswet eigenlijk niet in werking zou kunnen treden als deze websites niet aan de wettelijk verplichte toegankelijkheidseisen voldoen, omdat ook mensen met een beperking de websites volwaardig moeten kunnen gebruiken? Mijn fractie heeft een motie op dit punt klaarliggen, maar we wachten de antwoorden natuurlijk af.

Voorzitter. Ik kom terug op de uit eigen beweging toegestuurde positionpaper van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Ik heb een wat algemenere vraag: heeft de minister de positionpaper van de Raad van State onder de aandacht gebracht van zijn collega-ministers die op dit moment de grootste problemen hebben in hun portefeuille bij vergunningverlening, zoals de minister van IenW, de minister van LNV en de minister voor Natuur en Stikstof? Zij roepen immers om het hardst dat zij op zoek zijn naar juridische stabiliteit in het huidige stelsel. Daar plaatst nu juist de Raad van State grote vraagtekens bij wanneer de Omgevingswet op 1 januari aanstaande zal worden ingevoerd. Ik weet dat het reces was — dat gold ook voor ons — en dat er geen ministerraad was, maar dit lijkt mij toch cruciale informatie, ook voor de collega-ministers. Mijn vraag is: is dit breed besproken?

De Raad van State geeft heel concreet aan dat een foutloze en direct kenbare werking in het DSO van de wijzigingen in een omgevingsplan die een gevolg zijn van de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak noodzakelijk is. Daarnaast zou dit in ieder geval zes maanden voor de inwerkingtreding geregeld moeten zijn om het systeem gedegen te kunnen testen. Mijn vraag aan de minister is dan ook of er per 1 juli aan deze voorwaarden, namelijk dat het foutloos is en dat het uiterlijk op 1 juli klaar is, voldaan zal zijn.

Voorzitter. Op mijn verzoek heeft de voormalig minister van LNV de Strategische Milieukamer gevraagd om een onderzoek te doen naar de fraudegevoeligheid van in- en extern salderen. Uit dat rapport blijkt dat zowel intern als extern salderen uitermate fraudegevoelig is. Dat betekent heel veel voor de kwaliteit en de zorgvuldigheid van de vergunningverlening in complexe vergunningstrajecten. Juist omdat bij het salderen wordt uitgegaan van de historische situatie die veelal decennia teruggaat, luistert dit heel nauw, gelet op de grote gevolgen die aan dat salderen worden verbonden. We zien dat nu weer bij Schiphol, bijvoorbeeld. En ook de evenementenbranche heeft zich inmiddels op de saldering gestort.

Mijn vraag aan de minister is dan ook of hij kan garanderen dat bij inwerkingtreding per 1 januari 2024 het basisniveau van het DSO voldoende zal zijn om complexe aanvragen waarbij bijvoorbeeld stikstof in het geding is, af te kunnen doen. Zijn de voortgang en de juridische stabiliteit van de vergunningverlening op dat punt verzekerd? Ik vraag dat met nadruk omdat uit schriftelijke antwoorden van de minister blijkt dat DSO-LV, de landelijke voorziening, op dit moment alleen de interbestuurlijk afgesproken basismutaties ondersteunt die nodig zijn voor inwerkingtreding. Voor meer complexe mutatiescenario's is de volgende versie van de standaard nodig, de STOP-release B. Deze is nu uitgesteld tot na inwerkingtreding. Maar hoe moet het dan verder met complexe aanvragen vanaf 1 januari? In deze vorm is de Omgevingswet eerder een extra slot op de deur van de kast met oplossingen dan dat hij zelf bijdraagt aan de oplossing. De vraag is dan ook wanneer DSO-LV klaar is voor complexe vergunningen.

Voorzitter. Een volgende vraag gaat over de verwachtingen die er zijn over de doorontwikkeling van het digitale stelsel. Hoe gaan we komen van een basisniveau digitaal stelsel naar een digitaal stelsel zoals het bij de parlementaire behandeling van de wet werd voorzien en verwacht in 2015/2016 en ook werd voorgespiegeld? Wanneer is dat digitale stelsel gerealiseerd zodat er ook daadwerkelijk maatschappelijke meerwaarde plaats kan vinden? De antwoorden van de minister op dit punt zijn niet anders dan ikzelf ook al sinds het bestuursakkoord van 2015 hoor. Ik citeer: "Zoals in alle dossiers geldt ook in dit dossier dat ambitie en kosten beide van belang zijn voor het vaststellen van de gewenste prioritering. De afweging tussen ambitie en kosten vindt plaats in samenspraak met de bestuurlijke partners."

Voorzitter. Van dit soort teksten wordt het natuurlijk niet duidelijker en zeker niet beter. Het is natuurlijk ook niet waar dat alle bestuurlijke partners gelijkelijk bijdragen aan het stelsel en dus een even grote zeggenschap hebben. Dat de waterschappen en provincies aandringen op een snelle invoer, begrijp ik nog. Hun inhoudelijke aandeel is relatief beperkt, zeker waar het de waterschappen betreft, en ook hun financiële risico's zijn relatief beperkt. Maar voor met name de VNG ligt dit natuurlijk wezenlijk anders. Daar liggen de grootste risico's: bijna 1,5 miljard euro becijferde KPMG in 2019, alleen voor de gemeenten. 1,5 miljard euro gemeenschapsgeld en dat bedrag loopt nog op! Het over-, overgrote deel van de kosten ligt dus bij de gemeenten en daarmee bij hun inwoners. Meer dan 1,5 miljard euro om de Omgevingswet in te voeren en te beheren! Wij weten dat gemeenten in financieel zwaar weer verkeren als gevolg van onder andere de problemen in de jeugdzorg. De gemeenten vrezen verder het financiële ravijn in 2026, zoals ze het zelf noemen, als een aantal financieringsafspraken met het Rijk aflopen. Mijn fractie heeft eerlijk gezegd dan ook grote twijfel bij de opstelling van de VNG, die echt te trappelen lijkt te staan om de Omgevingswet nu snel in te voeren. Wij vinden die houding niet te rijmen met de reacties die mijn collega's en ik krijgen van veel gemeenten die aangeven dat die hele invoering voor hen een ver-van-mijn-bedshow is. Die kopgroep is al ver uit het zicht verdwenen, die kopgroep is achter de horizon. Is het nu werkelijk zo, is mijn vraag aan de minister, dat de doorontwikkeling van een basisniveau digitaal stelsel tot een stelsel met daadwerkelijk een maatschappelijke meerwaarde afhankelijk wordt van de bestuurlijke goede wil en hoeveel geld men ervoor over heeft? Dat is toch wezenlijk anders dan in 2016 bij de handeling werd voorgespiegeld. Dan kun je in tijden van financiële krapte zoals nu, al vooraf uittekenen wat de uitkomst wordt: het wordt helemaal niets.

Maar de vraag is: wat wil de minister? Waar is zijn regie? Dit kan het toch niet zijn? Wat het nu is, kan toch niet het eindpunt zijn? Het Rijk staat immers toch aan de lat voor de ontwikkeling en de doorontwikkeling? Is wat we nu dreigen te krijgen nu echt het resultaat van meer dan tien jaar wetgeving en tien jaar overleg? 26 wetten die samengepakt zijn in een digitaal stelsel dat aan zijn vingertoppen boven het juridisch en bestuurlijk ravijn hangt. Meer dan 2 miljard euro uitgeven om te krijgen wat we al hadden, en dan moet het verder niet tegenzitten met het digitale stelsel.

Voorzitter. Bij iedere nieuwe datum van invoering die opdoemt, horen we steeds weer dezelfde opmerkingen. "Het is nu nog niet af, maar dat is het wel op de datum van invoering." Hoe vaak hebben we dat niet gehoord? En ja, het testen gaat door, maar niet op een manier waarvan het Adviescollege ICT-toetsing heeft gezegd dat het tot een duidelijk resultaat zal leiden. Het adviescollege gaf bij de technische briefing die we hier hadden op mijn vraag onomwonden aan dat de weigering van de minister om tot een integrale testopzet te komen, het weigeren is van een conditio sine qua non voor een verantwoorde invoering van de Omgevingswet per 1 januari. Zo helder werd er geantwoord. De SP-fractie betreurt het dan ook zeer dat er niet gewacht is op de uitkomsten van de IKT 4, maar dat nu deze haast is betracht. Het Adviescollege ICT heeft dit ook nadrukkelijk als zeer gewenst aangemerkt. Dit had namelijk meer licht gegeven in de duisterheid over de uitwerking van IKT 3.

De invoeringsdatum die nu voorligt, lijkt op dit moment — zeg ik, als ik de collega's in de wandelgangen en in de commissies gehoord heb — niet op een heel brede steun van deze Kamer te kunnen rekenen. Dat moet de minister toch te denken geven. Want wanneer hij voor de grootste wetgevingsoperatie sinds Thorbecke en het grootste ICT-project ooit bij de overheid niet meer steun weet te krijgen dan mogelijk een minimale minderheid, dan weet de minister ook dat de uitvoering van de Omgevingswet blijkbaar niet overtuigt op dit moment. Dat is op zijn minst zeer zorgelijk te noemen. Graag een reactie van de minister.

Voorzitter. Ik wil iedereen bedanken die, al dan niet gevraagd, de moeite heeft genomen om ons een positionpaper te sturen. Ik zal niet alle papers hier apart benoemen, maar er is voor mijn fractie wel een duidelijke scheidslijn die opvalt: degenen die waarschuwen tegen invoering per 1 januari zijn erg uitgesproken en buitengewoon duidelijk en degenen die invoering per 1 januari steunen, zijn veel omfloerster in hun uitlatingen. Bij de voorstanders wordt vaak gerefereerd aan "als het goed werkt", "als het robuust is" en dat soort uitingen van voorwaardelijkheid. Niemand lijkt volledig overtuigd.

Alles overziend is het voor de fractie van de SP wel duidelijk geworden dat een goed idee iets volstrekt anders blijkt te zijn dan een goed plan. Een goed idee vergt echter wel een goed plan om in de uitvoering een goed idee ook echt te kunnen laten werken. Daarentegen kan een slecht plan van een goed idee een slecht idee maken. Kijkend naar de Omgevingswet, moet de SP-fractie vaststellen dat het plan voor de uitvoering op dit moment nog ernstig tekortschiet, nog steeds, en dat de burgers hier dus niets mee opschieten. Er worden miljarden uitgegeven aan een uitvoering die op zijn best is blijven hangen op een niveau dat we al hadden. Er is geen duidelijk tijdspad voor wanneer het basisniveau zal worden opgewerkt tot een niveau met maatschappelijke meerwaarde zoals bedoeld toen de wet in 2016 parlementair werd behandeld. De toegankelijkheid van de websites — ik verwees ernaar — voldoet nu niet aan de wettelijke eisen en is daarom potentieel discriminerend bij inwerkingtreding en of dit allemaal op de datum inwerkingtreding anders zal zijn, is uiterst twijfelachtig.

Voorzitter. Met het grijs maken van alle juridische vastigheid die in wetten en jurisprudentie op dit moment nog zwart-wit is, wordt bijgedragen aan meer juridische onzekerheid. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarschuwde hier eerder voor en doet dat indringend opnieuw. Een land dat mede door de stikstofproblematiek in grote juridische onzekerheid verkeert, heeft op dit moment geen behoefte aan nog meer juridisch drijfzand. Dit is niet het moment om te gaan experimenteren. Een opmerking die ik de laatste tijd ook in deze Kamer heb gehoord bij collega's, is dat het glas halfvol is voor wat betreft de uitvoering. Dat is naar mening van de SP-fractie absoluut ontoereikend. Bij zo'n grootschalige wetgevingsoperatie met zulke verstrekkende gevolgen voor alle Nederlandse burgers en bedrijven moet het glas van de uitvoering vooraf tot aan de rand gevuld zijn. Sterker nog, het moet overlopen. Hebben we dan helemaal niets geleerd van eerdere debacles met falende uitvoering? Invoering per 1 januari is naar mening van de fractie van de SP daarom, zoals het nu staat, niet alleen ongewenst, maar bovenal ook onverantwoord. Inwerkingtreding per 1 januari zal dan ook niet getuigen van bestuurlijke moed, maar eerder van bestuurlijke overmoed.

Wij kijken uit naar de antwoorden van de minister.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Janssen. Dan geef ik het woord aan mevrouw Klip-Martin namens de fractie van de VVD.