Plenair Kluit bij voortzetting behandeling van het conceptbesluit tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet



Verslag van de vergadering van 7 maart 2023 (2022/2023 nr. 21)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 20.33 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Kluit i (GroenLinks):

Voorzitter. Er zijn nog een aantal vragen die resten en dan kom ik tot mijn oordeel. Het is altijd moeilijk om als eerste te gaan, want je weet nooit wat er na je nog komt. In ieder geval wil ik de minister bedanken voor de toezegging dat de ondersteuning van decentrale overheden via het programma Aan de slag met de Omgevingswet anderhalf jaar doorloopt. Mijn vraag is nog wel wanneer die anderhalf jaar begint: nu of op 1 januari? De serviceketen loopt vijf jaar door na de inwerkingtreding. Geldt dat ook voor de behandeldiensten voor zover ze niet in de serviceketen zitten? Dat is ook nog even een checkvraag bij de minister.

Ook dank voor de toezegging dat voor 1 juli het financieel beeld komt vanuit de decentrale overheden: de meerjarige financiering voor de serviceketen, het beheer en de doorontwikkeling. Dat wordt dan verwerkt in de najaarsbegroting. Maar we hebben toch een motie gemaakt ter aanmoediging. Die zullen we nu niet in stemming brengen, maar we willen wel graag dat het de minister duidelijk is dat het ons menens is dat die financiering voor de uitvoeringspraktijk er komt. Het is ook ter ondersteuning van de minister bij zijn gesprekken met minister Kaag als het gaat over het regelen van geld.

De voorzitter:

Door de leden Kluit, Janssen, Nicolaï, Van der Linden, Krijnen en Otten wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat bij grote stelselwijzigingen, en bij de Omgevingswet in het bijzonder, de investeringen voor de besparingen uitlopen en dat voor een adequate implementatie en doorontwikkeling van het systeem het van groot belang is voor de komende jaren voldoende middelen te reserveren;

constaterende dat de Omgevingswet voor gemeenten en omgevingsdiensten zowel eenmalige, tijdelijke als structurele kosten met zich meebrengt;

constaterende dat in het nieuwe stelsel nog niet alle mogelijke financiële effecten in beeld zijn gebracht inzake de toegenomen decentrale beleidsruimte van het lokaal bevoegd gezag;

constaterende dat de financiële effecten per gemeente sterk zullen verschillen door grootte, landelijk versus stedelijk, aantal bouwactiviteiten, de hoeveelheid industrie en de manier waarop het nieuwe stelsel wordt geïmplementeerd en zich zal doorontwikkelen;

constaterende dat de gemeenten na 2026 nog een groot financieel tekort hebben en het belangrijk is dat de implementatie van de Omgevingswet daar niet onder te lijden krijgt;

verzoekt de regering om voor de zomer een integraal financieel beeld te maken voor gemeenten, provincies en omgevingsdiensten, en de Kamer voor de zomer te informeren over hoe deze kosten de komende jaren gedekt worden;

verzoekt de regering om, voor zover het de meerjarige rijksbijdrage aan deze kosten voor de serviceketen, beheer en doorontwikkeling betreft, de middelen op de najaarsbegroting 2024 en verder vastgelegd te hebben, zoals reeds toegezegd in toezegging T03130,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter EY (33118, 34986).

Mevrouw Kluit (GroenLinks):

Er staat "voor de zomer", maar dat is dus 1 juli geworden.

Dan heb ik nog een aantal vragen die niet beantwoord zijn, zoals de vraag over de rechtszekerheid van de boodschappen van het DSO. Welke rechtszekerheid kunnen mensen halen uit een boodschap "waarschijnlijk hoeft u geen vergunning aan te vragen"?

Een tweede vraag betreft de milieueffectrapportage. De minister heeft wel de vraag beantwoord over het verplichte advies van de Commissie m.e.r. Dat was teleurstellend, maar ja. Ik ben in ieder geval blij met de duidelijke herhaling van de minister van het belang van het opstellen van een MER bij zowel omgevingsvisies als omgevingsplannen. In dat licht had ik nog een andere vraag gesteld. De noodzaak doet namelijk niks af aan het feit — of is zelfs een beetje in tegenspraak met het feit — dat op dit moment slechts 34 gemeenten aantoonbaar een MER hebben gemaakt voor een omgevingsvisie of -plan, terwijl er al meer dan twee keer zoveel omgevingsvisies zijn gemaakt. Dit maakt alle initiatieven op basis van die visies juridisch kwetsbaar. Daarom dien ik de volgende motie in.

De voorzitter:

Door de leden Kluit, Fiers, Raven, Nicolaï, Janssen en Krijnen wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in de praktijk blijkt dat er onduidelijkheid bestaat over de juridische noodzaak van milieueffectrapportages bij plannen en programma's onder de Omgevingswet;

overwegende dat onduidelijkheid over de noodzaak van milieueffectrapportages kan leiden tot vertraging bij de realisatie van projecten en activiteiten die onder de Omgevingswet gerealiseerd moeten worden;

constaterende dat de Omgevingswet uitgaat van een open systeem, wat betekent dat alle plannen en programma's die voldoen aan bepaalde voorwaarden onder de plan-MER-plicht of plan-MER-beoordelingsplicht vallen;

overwegende dat milieueffectrapportages ervoor zorgen dat het milieu- en gezondheidsbelang een volwaardige plaats heeft in de besluitvorming over projecten en plannen met mogelijk aanzienlijke gevolgen voor de gezondheid en het milieu;

overwegende dat de minister voor Ruimtelijke Ordening in het debat over de Invoeringswet Omgevingswet reeds heeft vastgesteld dat bij de ontwikkeling van een omgevingsvisie en/of omgevingsplan een MER nodig is;

verzoekt de regering ervoor zorg te dragen dat, voor zover relevant voor 1 januari 2024, alle gemeenten een milieueffectrapportage hebben gemaakt voor hun omgevingsvisie- en/of het omgevingsplan,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter EZ (33118, 34986).

Mevrouw Kluit (GroenLinks):

Ik hoop op een toezegging van de minister die voortborduurt op een eerdere toezegging van een voorganger van hem. Het is echt belangrijk dat die gemeentes dat gaan doen.

Dan had ik nog een vraag over de kosten van de centrale regie en rijksprogramma's op de haalbaarheid van lokale doelen in het lokale omgevingsplan. De minister heeft het over planschade in zijn antwoord, maar dat was mijn vraag niet. Mijn vraag was: stel dat de minister zegt "wij gaan op deze locatie woningen bouwen", maar de gemeente zegt dat gebied nodig te hebben voor waterberging. Dan moet de gemeente een andere locatie gaan ontwikkelen voor waterberging en dat brengt kosten met zich mee. Wie is daar dan verantwoordelijk voor?

Ten aanzien van participatie ligt er ook nog een open vraag. De minister gaf duidelijk aan dat gemeenteraden er heel goed op letten, en dat geloof ik, maar dat was ook mijn vraag niet. Wij hebben namelijk bij de vaststelling van de Invoeringswet Omgevingswet er bewust voor gekozen dat gemeenten dat formeel vastleggen, zodat burgers betrokken zijn bij het tot stand komen van het participatiebeleid, maar ook zodat zij daar rechten aan kunnen ontlenen op het moment dat ze naar de rechter gaan. Mijn vraag is: gaat de minister nog onder de aandacht brengen dat de participatieparagraaf ook vanuit deze aspecten van belang is en dat de gemeenten die dus echt allemaal moeten hebben? De teller staat nu op dertien gemeenten en dat is erg weinig.

Dan ga ik naar mijn conclusie, gezien de tijd. Veelvuldig is gewezen op het standpunt van de koepels over de invoering per 1 januari. Ik vind dit ongemakkelijk om te zeggen, maar dit zijn wel dezelfde koepels die ook gereed waren voor, en enthousiast over, de invoering van de Wet jeugdzorg. Zij hebben ook de Wmo en de jeugdzorg omarmd zonder goede instrumentering. Nu zeggen zij tegen ons: wij zijn er gereed voor en wij willen dit. Wij vroegen de minister daarom "show, don't tell". In dit debat hebben wij het namelijk over de voorwaarden voor de invoering. In dit debat en bij de stemming hierover moeten wij als Eerste Kamer beoordelen of de randvoorwaarden geregeld zijn. Dat is een grote verantwoordelijkheid voor ons en dat doen we niet voor niks.

In het handboek voor Kamerleden staat heel nadrukkelijk om niet alleen te vragen naar de abstracte reden, maar ook te vragen naar de instrumentering van de financiën, de instrumentering van alle plannen. Ik doe dus echt een enorm pleidooi aan mijn collega's om dat deze keer goed te doen, want wij hebben zo veel onderzoeken gehad over zaken waarvan burgers in de knel zijn gekomen en deze stelselherziening heeft alles in zich om burgers enorm in de knel te brengen. Ik weet dat er collega's zijn die overwegen om een hoofdelijke stemming aan te vragen. Vanuit dit belang en vanuit deze afweging vind ik ook dat elk Kamerlid deze afweging zou moeten maken. Ik steun dan ook het voorstel, mocht het zich voordoen.

Voorzitter. Wij zouden ons werk beter moeten doen. Ons werk is nu, bij dit debat en bij deze wet. Nu moeten wij ons oordeel vellen. We moeten niet vertrouwen dat het goed komt; wij moeten weten dat het goed komt.

Voorzitter. Dat was het einde van mijn inbreng.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Kluit. Dan is het woord aan de heer Janssen, die zal spreken namens de SP.