Verslag van de vergadering van 7 maart 2023 (2022/2023 nr. 21)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 14.29 uur
De heer Van der Linden i (Fractie-Nanninga):
Voorzitter. De ruimtelijke vormgeving van Nederland is goed gelukt. Die conclusie staat in de Nederlandse Canon van de ruimtelijke ordening. Elke vierkante meter ging in ons land wel een keer op de schop. Al sinds de zeventiende eeuw woont de helft van onze bevolking in steden, met daaraan nauw verbonden ons platteland, de bescherming van waardevolle landschappen en de ontwikkeling van een agrarische sector die tot de wereldtop behoort. Aldus de CanonRO.
Voorzitter. Met de huidige kabinetskoers lijkt een herziening van die canon snel nodig. Sinds het publicatiejaar, 2013, hebben we er zo'n 1.500 megawindturbines bij gekregen. Plannen om de agrarische sector de nek op te draaien, waren in die tijd nog geen mainstream. Over de grote verbouwing van Nederland werd in 2013 niet gesproken.
De hoge kwaliteit van de Nederlandse leefomgeving wordt nog altijd geroemd. Voor veel buitenlandse planners is Nederland een voorbeeld van good urban planning. De openbare ruimte planmatig goed benutten en inrichten is een continue afweging van belangen. Om die afweging gedegen te maken, hebben wij met elkaar spelregels bedacht. Wie zich deze spelregels van onze ruimtelijke ordening eigen wil maken, kan zijn lol op. Het cliché "een woud aan regels" is hier in Nederland echt van toepassing. Het omgevingsrecht is na jaren stapelen buitengewoon complex geworden. Dat maakt het voor burgers, bedrijven en bevoegd gezag buitengewoon ingewikkeld om zich daar een weg door te banen.
De Omgevingswet bundelt al onze regels in één overzichtelijke wet en heeft als doel: meer inzicht in en gebruiksgemak van het omgevingsrecht, en dus een betere informatiepositie van burgers en bedrijven. Dat bespaart een berg papierwerk. Wat heet: we lezen in antwoord op onze vragen dat er sprake is van een reductie van 146 geldende regelingen, ruim 450 pagina's en 400.000 woorden. Dat is nog exclusief de pseudoregels met een normerend karakter, die ook kunnen verdwijnen: richtlijnen, circulaires en andere vaak omvangrijke handreikingen. Een goede zaak. De overheid en haar regelgeving moeten geen onneembaar fort zijn.
Regels zijn er om de burgers te dienen en niet andersom. Dat geldt zowel voor de inhoud van de wetten als voor het aantal en de verstrengeling. We moeten met elkaar voorkomen dat regels zo talrijk zijn dat ze niet meer te doorgronden zijn. Bovendien biedt de Omgevingswet decentrale overheden meer bestuurlijke afwegingsruimte over de kwaliteit van de fysieke leefomgeving en wordt de beslistermijn voor vergunningverlening verkort van 26 naar 8 weken. Naar de mening van onze fractie zijn dat beide belangrijke positieve ontwikkelingen.
Voorzitter. Het debat ten aanzien van de Omgevingswet is eigenlijk al jaren geleden beslecht. Op 22 maart 2016 werd de wet in deze Kamer met een ruime meerderheid aangenomen. Wij staan achter de doelstelling en uitgangspunten van toen, maar tussen droom en daad staan wetten en praktische bezwaren in de weg. Keer op keer op keer op keer werd de invoering van de wet om verschillende redenen uitgesteld. De minister en de vele medewerkers hebben die nog eens goed op een rijtje gezet in de beantwoording van ook onze vragen. Dank daarvoor.
Vanuit de uitvoerende macht lijkt het soms alsof er zand in de raderen wordt gestrooid bij het stellen van veel vragen en het uitstellen van een beslissing. Ik sluit ook zeker niet uit dat een deel van de inhoudelijke tegenstanders van de Omgevingswet dat ook beoogt. De praktische bezwaren en de vraagtekens illustreren vanuit de wetgevende macht, ook vanuit hier, echter terecht zorgen over de haalbaarheid en uitvoerbaarheid. Wij willen voorkomen dat de Omgevingswet een dode letter of, nog erger, een dodende letter wordt. Of dat zo is, hangt af van hoe en of de verschillende overheden de capaciteit, de kennis, de middelen en de mogelijkheid hebben om deze wet uit te voeren. De kernvraag is dan ook: vertrouwen we erop dat de Omgevingswet per 1 januari 2024 verantwoord in kan gaan, ja of nee? Ik vind overigens de wijze waarop de Eerste Kamer de invoeringswet in deze Kamerperiode kritisch volgt en behandelt, best een compliment waard. Hier wordt zeker niet over één nacht ijs gegaan. De vraag is of we nu op het punt zijn gekomen dat we als Kamer bereid zijn om het stuur, dat we de afgelopen jaren stevig in handen hebben genomen, enigszins los te laten en definitief in handen te geven van de minister. Daar gaat het vandaag om.
Mijn fractie is daarover nog niet onverdeeld positief, met reden. We hebben echt wel wat bezwaren. Ik noem drie hoofdkanttekeningen. De eerste hoofdkanttekening is de vrees voor een ICT-infarct na 1 januari. Een goede uitvoering van de wet valt en staat met de werking van het leidende ICT-systeem waarmee de uitvoering van de wet wordt ondersteund: het Digitaal Stelsel Omgevingswet, DSO, dat lokale en landelijke componenten heeft die direct met elkaar in verbinding staan. Al meerdere jaren wordt vanuit meerdere stakeholders en vanuit deze Kamer aangedrongen op voldoende tijd om het DSO te testen, met een brede wens van minimaal zes maanden testtijd in definitieve vorm tussen het invoeringsbesluit en de invoeringsdatum.
Waar ook op is aangedrongen door deze Kamer, is dat ervoor gezorgd moet worden dat het testen effectief, betrouwbaar en gestructureerd gebeurt. Er ligt nu een testaanpak die is gecertificeerd door het onafhankelijk adviescollege AcICT. Met de voorliggende invoeringsdatum per 1 januari 2024 is er nog ruim de tijd, driekwart jaar, om te testen. Overigens is juist het feit dat we een beslissing nemen over de invoeringsdatum, ook een stok achter de deur voor iedereen om serieus aan het testen en uitproberen te gaan. Laten we hier ook concluderen dat er gebruikers zijn, ook decentrale overheden, die vanwege de onzekerheid over de invoering, daar tot nu toe amper tijd en energie in hebben gestopt. Een besluit over de invoeringsdatum geeft iedereen duidelijkheid en handelingsperspectief. Ik heb nog wel een vraag aan de minister over het beeld van het worstcasescenario dat hier al een paar keer voorbijkwam, namelijk dat na 1 januari alle ICT overbelast raakt en de hele planologie op z'n gat ligt. Hoe reëel is dat scenario nu eigenlijk?
Ik heb nog een tweede vraag. De rijksoverheid heeft de laatste jaren ervaring met grote ICT-projecten, neem DigiD, de CoronaCheck-app en vele systemen bij de Belastingdienst. Kan de minister nog eens duiden waar het DSO qua omvang ongeveer staat als we het hebben over rijks-ICT-systemen? Waar kunnen we het mee vergelijken? Is dit een top drie-systeem of een top tien-systeem? Dit om het in perspectief te kunnen plaatsen.
Mevrouw Kluit i (GroenLinks):
We hebben in aanloop naar dit debat een aantal experts gevraagd om een positionpaper en we hebben gevraagd om advies uit te brengen. Het adviescollege zegt het nu nog niet goed te kunnen beoordelen. De Afdeling bestuursrecht van de Raad van State geeft aan dat, zoals het nu is, zij mensen grootschalig in het gelijk zullen stellen omdat ze hun rechten niet goed hebben kunnen naleven. De omgevingsdiensten hebben gezegd: kom met een communicatiecampagne, waarin de overheid vertelt dat we het slechter gaan doen dan we nu doen en waarin om begrip wordt gevraagd. Dit is het moment waarop we in de Eerste Kamer onze weging maken. Op basis van deze informatie hebben wij toch voldoende informatie om te weten dat wij nu nog geen besluit kunnen nemen?
De heer Van der Linden (Fractie-Nanninga):
Een reactie op een aantal punten. Het AcICT heeft in ieder geval gezegd dat de testaanpak zoals die er nu ligt en hoe wij dat doen, deugt. Wij hadden dat ook nadrukkelijk gevraagd als Kamer. Maar over de werking ervan, over alle uitkomsten ervan en over hoe het precies uitpakt: nee, daar doen ze nog geen uitspraak over, maar dat was ook nog niet de opdracht. De Raad van State schetste in een kritisch positionpaper een paar randvoorwaarden. Daar kom ik straks nog op. Dat hebben velen al gevraagd. Ja, wij willen ook dat die randvoorwaarden worden ingevuld. Daar zullen dus ook wij de minister op bevragen. Dat zijn belangrijke kanttekeningen.
Uw slotvraag was of we dan wel nu kunnen beslissen. Daartegenover moeten we ook stellen dat het de vorige keer dat we zouden besluiten, geloof ik oktober was. Toen ging het eerst over januari. Dat was heel kort dag. Ik deel veel van de bezwaren die u heeft, maar ik vind het wel belangrijk dat er tussen een besluit over de invoeringsdatum en de invoeringsdatum in ieder geval ruim de tijd zit. Ik constateer dat er nog veel moet gebeuren, maar dat er in ieder geval als we nu zouden besluiten, nog driekwartjaar is, waarin er absoluut nog een hele hoop moet gebeuren.
Mevrouw Kluit (GroenLinks):
Voorzitter. Wij delen ...
De voorzitter:
Ik ga nu gezien de tijd toch een beetje ...
Mevrouw Kluit (GroenLinks):
Mag ik nog één ...
De voorzitter:
Ik maak even mijn zin af. Ik ga nu in verband met de tijd toch een klein beetje rantsoeneren in de interrupties, zoals we vanmorgen hebben afgesproken. Ik geef u nog één vraag, mevrouw Kluit. Gaat uw gang.
Mevrouw Kluit (GroenLinks):
Wij toetsen in deze Kamer op invoeringsgereedheid en uitvoerbaarheid. Dit is het moment waarop wij toetsen. Wij toetsen niet op de toekomst. Wij toetsen in het hier en nu. U bent het met mij eens dat wij de informatie hebben gekregen die wij zo hebben gekregen. Heeft u nu voldoende zekerheid — nú, niet in de toekomst — dat de uitvoeringspraktijk hiermee aan de slag kan?
De heer Van der Linden (Fractie-Nanninga):
Ik ga hier niet staan verdedigen dat ik daar nu, op dit moment, 100% van overtuigd ben. Maar je moet dat ook afwegen tegen andere aspecten, zoals duidelijkheid geven aan decentrale overheden. Die is er tot nu toe niet. Je moet er ook een beetje druk op zetten. Ook moet je in de driekwartjaar die we nog hebben, de randvoorwaarden invullen. Dat is de afweging die we met elkaar moeten maken. Er zijn veel kritische vragen gesteld waar we het mee eens zijn. We hebben zelf een aantal kritische vragen en uiteindelijk moeten we dat in dit debat allemaal wegen en dan volgende week een beslissing nemen.
De heer Nicolaï i (PvdD):
Ik hoor de heer Van der Linden zeggen dat het AcICT heeft vastgesteld dat de testaanpak die er nu is, deugt. Waar leest meneer Van der Linden dat? Ik lees namelijk het omgekeerde.
De heer Van der Linden (Fractie-Nanninga):
We hebben toch die reactie gehad, de stukken waar we om gevraagd hadden? We hebben een advies gekregen over de testaanpak, waar we als Kamer zelf om gevraagd hadden. Vervolgens hebben we aan de minister gevraagd of hij bereid is om met het AcICT te komen tot die doorwrochte testaanpak. Daar is overeenstemming over bereikt, maar er is ook nog veel werk te doen.
De heer Nicolaï (PvdD):
Onze fractie heeft geconstateerd dat Axini, die de kwaliteit van de test, dus de testaanpak en hoe dat gaat, moest controleren, een aantal negatieve bevindingen had. Het AcICT heeft in de antwoorden op onze vragen zelf gezegd dat dat klopt, want in januari 2023 waren de aanbevelingen van Axini nog niet gevolgd. Dat betekent dat test 3 niet voldeed aan de kwaliteitseisen.
De heer Van der Linden (Fractie-Nanninga):
Oké. U constateert dat. Ik heb net mijn uitleg gegeven. Ik hoor geen vraag meer.
De voorzitter:
Vervolgt u uw betoog.
De heer Van der Linden (Fractie-Nanninga):
Dan de tweede hoofdkanttekening: de vrees voor een onbeheersbare dip in de dienstverlening na 1 januari. Wij voorspellen hoe dan ook dat er een enorme stroom aan hulpverzoeken en aan technische en praktische vragen vanuit de gebruikers zal zijn, vooral bij gemeenten. De minister erkent dat ook. In antwoord op onze vragen geeft hij aan dat hij gaat zorgen voor voldoende capaciteit om hierop in te springen en, indien nodig, te kunnen opschalen of te prioriteren.
Verder werkt hij aan bewustwording op lokaal niveau en volgt er ondersteuning zoals voorbeeldcontent voor websites, overzichten met veelgestelde vragen en antwoorden en natuurlijk adviezen hoe veel van die vragen zijn te voorkomen. Er is een interbestuurlijk programma opgetuigd om de serviceketen, zoals dat dan heet, goed te organiseren. Het programma Aan de slag met de Omgevingswet moet dat alles in goede banen gaan leiden. Maar is dat wel voldoende? Wordt de voorspelde boeggolf aan vragen en verzoeken straks niet een onbeheersbare vloedgolf? En als dat zo is, is de dijkbewaking dan voldoende om droge voeten te garanderen? Wij hebben hier een aantal vragen over en ook behoefte aan een enkele toezegging.
De eerste vraag is: erkent de minister zijn ministeriële verantwoordelijkheid voor het gehele stelsel van de Omgevingswet? Dat erkennen betekent dat de minister erkent verantwoordelijk te zijn en te blijven voor de serviceketen over de hele breedte van het stelsel en dat de minister op die serviceketen ook de regie pakt en houdt. Dat gaat wat ons betreft dus verder dan alleen het DSO-LV. Het gaat hier ook om het adresseren en routeren van issues in lokale ICT-systemen in de Omgevingswetketen en van wet- en regelgevingsissues voortkomend uit de Omgevingswet, ook als die onder de beleidsverantwoordelijkheid van andere ministeries vallen. Ik vraag dus nogmaals: erkent de minister zijn ministeriële verantwoordelijkheid voor het gehele stelsel van de Omgevingswet?
Dan hebben wij behoefte aan een toezegging over de serviceketen, specifiek over de te maken afspraken over snelheid, looptijd en financiering. Eerst de afhandeling van servicekwesties en de snelheid. We hebben begrepen dat er nog geen harde afspraken zijn gemaakt over de afhandelingstijden in de centrale serviceketen. Die zijn er wel over de beheerorganisatie van het DSO, maar niet over het geheel. Duidelijkheid hierover is van groot belang voor gebruikers. Kan de minister toezeggen of hij bereid is deze afspraken te maken en dat hij dat concreet gaat doen? Komen daar bijvoorbeeld SLA-overeenkomsten voor?
Dan de looptijd van actieve ondersteuning. Veel anderen hebben er al over gesproken: anderhalf jaar extra ondersteuning, interbestuurlijk programma, vijf jaar invoeringsondersteuning en het eerste jaar daarvan zeer intensief, en afbouw ondersteuning in goed overleg. We steunen de vraag van de heer Rietkerk of er nog meer mogelijk is.
Dan de financiering. Op dit moment ontbreekt het aan structurele rijksfinanciering voor die brede serviceketen na invoering. Dat is wel cruciaal voor het slagen van de Omgevingswet. De hoogte van de financiering hangt natuurlijk nauw samen met de net geadresseerde punten: de mate van regie, serviceafspraken en de looptijd van die ondersteuning. De minister geeft aan dat hij bij de komende Voorjaarsnota een actuele meerjarenraming gaat opnemen, maar kan hij ook toezeggen dat het hier gaat om budget voor de brede serviceketen onder regie van het Rijk? Het gaat dus verder dan alleen het DSO-LV.
Dan ga ik naar de derde hoofdkanttekening. Verliezen we door de realiteit de oorspronkelijke ambities niet uit het oog? De Omgevingswet is ooit ontworpen als een soort zelfrijdende Tesla. Het kost wat om te bouwen, maar dan heb je ook de nieuwste snufjes, amper stuurwerk en structureel lagere kosten. Eén druk op de knop, zei de heer Janssen, geloof ik. Maar wie de gang van zaken van de laatste jaren van een afstandje bekijkt, krijgt de indruk dat koortsachtig wordt gewerkt om een handgeschakelde cascoversie per 1 januari maar door de apk-keuring te loodsen, als die straks maar minimaal de weg op kan. Wij vinden het belangrijk om het oorspronkelijke ambitieniveau te handhaven, ook al kost dat meer tijd en geld. Een continue focus op gebruiksgemak en het verminderen van handwerk van decentrale overheden: dat standpunt deelt de minister gelukkig ook. Het eindambitieniveau uit het bestuursakkoord van 2015 blijft gehandhaafd, ook na invoering. Maar ambities vragen plannen en duidelijke doelen, en ambities kosten geld. Ook hierbij dus de vraag aan de minister: kan en gaat hij deze ambities bij de komende Voorjaarsnota op geld stellen en meerjarig begroten op dat hoge ambitieniveau?
Dan kom ik bij de afronding. Ik wil nog stilstaan bij één prangende vraag.
De heer Janssen i (SP):
Nog even op het vorige punt, de financiering en het ambitieniveau. Ik heb daarnaar gevraagd in een schriftelijke ronde en de minister zegt: dat gebeurt in bestuurlijk overleg, en dan kijken we wat het iedereen waard is. Dat is even geparafraseerd. Ik heb daar in mijn bijdrage ook naar verwezen. Vindt de heer Van der Linden dat voldoende?
De heer Van der Linden (Fractie-Nanninga):
Ik heb gevraagd om een toezegging om te financieren op dat hoge ambitieniveau, dus van die zelfrijdende Tesla, en niet van die cascoversie met apk. Wij vinden het belangrijk dat we blijven streven naar het hoge ambitieniveau.
De heer Janssen (SP):
Vindt de heer Van der Linden dat een verantwoordelijkheid die de bestuurlijke partners onderling uit moeten maken, of verwacht hij daarop ook regie van de minister?
De heer Van der Linden (Fractie-Nanninga):
Daar verwachten we regie van de minister op. Uiteindelijk is dat natuurlijk ook een politieke keuze. Uiteindelijk wordt de hoogte van dat soort ambities politiek bepaald, dus daar zijn we allemaal bij. Maar wij vinden dat belangrijk. Laten we dat hoge niveau vasthouden.
De voorzitter:
Vervolgt u uw betoog.
De heer Van der Linden (Fractie-Nanninga):
De prangende vraag die ook door een aantal critici van de wet wordt gesuggereerd, is de vraag of het eigenlijk niet alsnog beter zou zijn om de invoering van deze wet maar helemaal te stoppen. Het is belangrijk, ook hier in de Eerste Kamer, om dat toch helder te wegen. De Omgevingswet heeft kenmerken die soms neigen naar de sunk cost fallacy: de neiging om maar door te gaan met een plan ongeacht of de huidige kosten nog opwegen tegen de baten, omdat er nu eenmaal al heel veel tijd, moeite en geld in is geïnvesteerd. Onze vraag aan de minister is: heeft hij nou eigenlijk zelf, sinds hij afgelopen jaar dit dossier op zijn bordje kreeg, weleens met de gedachte gespeeld dat het misschien toch maar beter is om de stekker eruit te trekken en terug te gaan naar de tekentafel? Hij had dat als minister met een schone lei kunnen doen vanuit zijn nieuwe positie. Ik kan me niet voorstellen dat hij niet met die gedachte heeft gespeeld. We zijn benieuwd naar zijn overwegingen. En misschien nog scherper: stel dat u weer aan het begin zou staan van de invoering, van het bedenken van de Omgevingswet, zou u het dan zo weer doen?
Voorzitter. Het is goed om bij veel kritiek en pessimisme toch ook de positionpapers er eens bij te pakken van de in onze ogen belangrijkste stakeholders. Wat vinden zij? Eén. Gemeenten, provincies en waterschappen zijn voor de Invoeringswet, terwijl we eerder zagen dat zij ook kritiek niet schuwden en wel om uitstel vroegen. Twee. Het bedrijfsleven, VNO-NCW en MKB-Nederland staan pal achter de Omgevingswet en Bouwend Nederland heeft vertrouwen in het DSO. Drie. De Raad voor de rechtspraak ziet geen onoverkomelijke problemen. Vier. De Raad van State heeft nog een aantal randvoorwaarden en vraagt zes maanden oefentijd met die randvoorwaarden ingevuld. Dat zijn voor ons de belangrijkste stellingnames van de belangrijkste stakeholders. Wat betreft de positionpaper van de Raad van State sluit ik me aan bij eerder gestelde vragen. Kan de minister toezeggen dat uiterlijk zes maanden voor de invoering wordt voldaan aan de randvoorwaarden die zij stellen in hun positionpaper? Dat vroeg de heer Janssen ook al.
Naast voorgenoemde positionpapers is er nog een heel scala aan meningen gegeven, ook flink kritische, sommige vanuit een specifiek belang en andere algemener. Wij zullen de inhoud en de belangen allemaal afwegen. Dat past ook wel bij good urban planning. Een goede kwaliteit van de leefomgeving valt of staat immers met solide wet- en regelgeving.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van der Linden. Dan is het woord aan de heer Raven namens de Onafhankelijke Senaatsfractie.