Plenair Verkerk bij behandeling Wet elektronische gegevensuitwisseling in de zorg



Verslag van de vergadering van 11 april 2023 (2022/2023 nr. 26)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 14.04 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Verkerk i (ChristenUnie):

Voorzitter. De wet die vandaag voorligt, heeft een beperkte scope. De wet gaat met name over de vraag hoe gegevens elektronisch mogen worden uitgewisseld. Het is ook heel belangrijk dat de wet in zijn tekst de regierol van de minister in de Meerjarenagenda Wegiz bevestigt.

Voorzitter. Het doel van deze wet is om de voorschriften en de randvoorwaarden te formuleren die nodig zijn om gegevens uit te wisselen om het verlenen van goede zorg mogelijk te maken. Als het om goede zorg gaat, moet de privacy gerespecteerd worden. Natuurlijk moet de uitwisseling veilig zijn, maar het gaat om goede zorg. In de sociologie en de filosofie wordt tegenwoordig veel gebruikgemaakt van het begrip "praktijk" of "zorgpraktijk". De reden hiervoor is dat dit begrip ons dwingt om te kijken naar wat er echt gebeurt op de werkvloer, dus naar wat er gebeurt tussen de hulpverlener en de patiënt. Die relatie staat centraal en moet centraal staan. Vanuit die relatie moeten we natuurlijk ook de vraag stellen welke data uitgewisseld moeten worden en hoe dat moet gebeuren. Als je denkt vanuit praktijken dan wordt meteen duidelijk dat het echt gaat om de zorg voor de patiënt. Die staat centraal. Het laat ook zien dat gezondheidsgegevens in de praktijk geproduceerd worden en daarom eigenlijk inherent aan de praktijk toebehoren. Als je praat over privacyoverwegingen, zoals de AVG, laat het ook zien dat die de praktijk moet ondersteunen en de praktijk niet mogen domineren of hinderen.

Voorzitter. De fractie van de ChristenUnie is blij met de inzet van de minister om tot een meerjarenagenda Wegiz te komen, zoals in deze wet verwoord. Maar ik zou me ook willen aansluiten bij het pleidooi van de heer Van der Voort om hier vaart achter te zetten en om te versnellen als het nodig is.

Ook onze fractie is blij dat de minister in de memorie van antwoord expliciet aangeeft dat hij bezig is met het herijken van de grondslagen van de gegevensuitwisseling. Onze fractie wil daar niet op vooruitlopen. Toch dringen enkele vragen zich zo nadrukkelijk op dat ik ze hier toch wil stellen.

Het eerste punt. Uit onderzoek van de Patiëntenfederatie blijkt dat de overgrote meerderheid van de patiënten, pakweg 90%, verwacht dat relevante gegevens gewoon worden uitgewisseld. Mijn eerste indruk is dat deze verwachting ook moreel gerechtvaardigd is. Het is dan de vraag wat dat betekent voor de formulering van de grondslagen. Mevrouw Baay zei het al: ook in het MO hebben wij overleg met u gevoerd over de opt-outregeling. Die werd breed gedragen door deze Kamer. Ik zou u willen vragen om daarop te reflecteren.

Dan het tweede punt. In het dagelijks spraakgebruik zeggen we vaak dat de patiënt de eigenaar is van zijn of haar gegevens. Maar als je erkent dat gezondheidsgegevens in de praktijk geproduceerd worden — dat wil zeggen: ze worden daar gegenereerd, geïnterpreteerd en besproken — wat betekent dat dan voor het eigenaarschap van die gegevens? Zou dat ook niet betekenen dat deelnemen aan een zorgpraktijk automatisch impliceert dat die data gebruikt mogen worden om die zorgpraktijk te verbeteren? Graag een reactie van de minister.

Het derde punt. Ik zei het net ook al: als je erkent dat privacyoverwegingen een zorgpraktijk moeten ondersteunen en niet moeten belemmeren, wat betekent dat dan voor de grondslagen? Graag een reactie van de minister.

In de memorie van antwoord en in de nadere memorie van antwoord geeft de minister veel aandacht aan de regie van de patiënt over zijn eigen zorggegevens. In dat kader pleit de minister er ook voor om extra te investeren in digitale gezondheidsvaardigheden. De fractie van de ChristenUnie onderstreept deze lijn en is blij met de vele activiteiten die de minister onderneemt. Tegelijkertijd stelt onze fractie wel de vraag waar, ook in de praktijk, de grenzen liggen van deze regie. Het bekende WRR-rapport "Weten is nog geen doen" maakt duidelijk dat er grenzen zijn. Op dit moment — we weten de getallen niet precies — verwachten we dat pakweg 2,5 miljoen burgers laaggeletterd of digitaal minder vaardig zijn en dus moeite hebben om dit pad met z'n allen te volgen. Stel je nu voor dat we dat aantal met alle inspanningen van de minister en zijn collega's met 20%, 30% of 40% zouden terugdringen. Dat is al ontzettend veel, maar er blijven dan nog heel veel mensen over, pakweg 1,5 miljoen of meer, die daar moeite mee hebben. De vraag is dan: hoe gaan we daarmee om?

Ik wil niet zeggen dat deze vraag alleen op het bordje van de minister ligt, maar ik zou deze vraag wel ook aan de minister willen stellen. Hoe gaan we om met het feit dat burgers daar moeite mee hebben? Hoe gaan we ermee om als zij gewoon mondeling een vraag willen stellen of hulp willen krijgen bij zaken die toch digitaal geregeld moeten worden? Graag een reactie van de minister. Onze fractie ziet met belangstelling uit naar zijn antwoorden.

Ik dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Verkerk. We gaan nu luisteren naar meneer Van Kesteren. Hij zal het woord voeren namens de fractie van de PVV.