Plenair Van Rooijen bij voortzetting behandeling Wet toekomst pensioenen



Verslag van de vergadering van 23 mei 2023 (2022/2023 nr. 33)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 19.52 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Van Rooijen i (50PLUS):

Voorzitter. Ik dank de minister voor de antwoorden in de eerste termijn. Op het nabestaandenpensioen en wat ik daarover in eerste termijn zei, kom ik mede naar aanleiding van de antwoorden van de minister nog even terug. Het gaat over mensen die voor de pensioendatum overlijden. De Wtp straalt uit dat dit onderwerp totaal was vergeten en dat het er op het laatste moment nog ingefrommeld is. Doe maar even een risicoverzekering, dan is dat gat ook weer gevuld. Dat levert dubbele dekking op, maar dat sluit totaal niet aan bij de bestaande praktijk, waarin veel fondsen een combinatie van opbouw- en risicoverzekering hebben voor het nabestaandenpensioen. Afschaffing van die opgebouwde rechten betekent dat mensen die nog ergens slapende rechten op een nabestaandenuitkering hebben, die ineens zouden verliezen. Dus zegt de minister in de Tweede Kamer toe dat de opgebouwde rechten uit het oude systeem in stand blijven. Maar dan is er ineens dubbele dekking. Bij overlijden voor pensioendatum krijgt de nabestaande een uitkering op basis van de opgebouwde rechten uit het oude systeem en daarbovenop de risicoverzekering van het nieuwe systeem. Als er nog jonge kinderen zijn, kan er nog een Anw-uitkering bovenop komen. Sommige mensen zijn dood meer waard dan levend.

De hoge kosten. De Wtp spiegelt de burger een nabestaandenpensioen van 50% van het inkomen van de overleden partner voor. Dat zou een aanzienlijke verbetering zijn. Maar dat is niet gratis. Een hoger nabestaandenpensioen vereist ook een hogere premie. Bij een nabestaandenpensioen van 50% zou ongeveer 20% van de totale pensioenpremie nodig zijn voor alleen de dekking van het nabestaandenpensioen van de mensen die voor hun 67ste jaar overlijden. De kosten van het nabestaandenpensioen als risicoverzekering zijn zo hoog omdat in het nieuwe wetssysteem het opgebouwde vermogen van het ouderdomspensioen niet beschikbaar is voor het nabestaandenpensioen. Waar het hele pensioensysteem overhoop wordt gehaald om van de doorsneepremie af te komen, wordt voor het nabestaandenpensioen als risicoverzekering weer een doorsneepremie van stal gehaald. Het nabestaandenpensioen verzekert het hele inkomen, en dus moet er ook premie betaald worden over het hele inkomen. Jongeren met een laag inkomen betalen nu weinig pensioenpremie, omdat hun inkomen niet veel boven de franchise uitkomt. Maar ze moeten straks wel over hun hele inkomen de nabestaandenrisicopremie gaan betalen, die vooral ten goede komt aan de 60-plussers, want daar zit nu eenmaal het hoogste sterfterisico. De subsidiestroom van jong en alleenstaand naar oud en gehuwd die bij het doorsneesysteem werd afgewezen, wordt nu ineens goedgepraat als solidariteit.

Een aantal pensioenfondsen heeft al aangegeven dat zij de kosten voor die 50% van het nabestaandenpensioen veel te hoog vinden en dat die ook sociaal niet nodig is, omdat de groep 60-plus met het hoogste overlijdensrisico voorlopig ook nog een uitkering uit de opgebouwde oude rechten krijgt. Voor die fondsen zal het nabestaandenpensioen bij overlijden voor pensioendatum dus eerder in de orde van 20% uitkomen, en niet 50%.

Dan de risicoverzekering. De risicoverzekering voor het nabestaandenpensioen is ook een bijzonder risicovolle verzekering. Als je als deelnemer even niet oplet, kan de nabestaandenpensioendekking ineens verdwenen zijn, ondanks het feit dat je een persoonlijk pensioenvermogen van een paar ton hebt. Wie overstapt naar een werkgever zonder pensioenregeling of zonder nabestaandenpensioenregeling is straks in één keer de nabestaandenpensioenrechten kwijt. Het opgebouwde pensioenvermogen bij het vorige pensioenfonds laten staan helpt dan niet, want vrijwillige voortzetting is alleen mogelijk voor zzp'ers. Vrijwillige voortzetting betekent wel dat een actuariële premie betaald moet worden. Die premie wordt onttrokken aan het pensioenvermogen van de deelnemer. Voor een 60-plusser bedraagt die premie bij een nabestaandenpensioen van 50% ongeveer 10% van het brutosalaris. Voor iemand met een modaal salaris heeft dat tot gevolg dat één jaar voortzetting van de risicodekking ongeveer acht maanden pensioenopbouw kost. Wie wat vaker van baan wisselt, loopt ook nog het risico dat dezelfde nabestaandenpremie bij verschillende pensioenuitvoerders in rekening wordt gebracht. Voor wie is dit een verbetering? Dat is uiteraard de vraag.

De minister herhaalt voortdurend dat de nabestaandenregeling een verbetering is. Dan haalt zij het voorbeeld aan van oudere werknemers zonder pensioenopbouw die met deze regeling ineens een volledig nabestaandenpensioenrecht hebben. Dat klopt: als je op latere leeftijd gaat werken, geen eerdere pensioenopbouw hebt en overlijdt voor je pensioen, is de nabestaande met dit systeem beter af. Alle anderen zijn met dit systeem echter slechter af. Hoe groot is nu de groep die beter af is? Ongeveer 10% van de mensen overlijdt voor de pensioendatum. Van hen zullen de meesten wel een opgebouwd pensioen hebben, zeker als de maatregelen om de witte vlek terug te dringen succes hebben. Om het nabestaandenpensioen dus voor een paar procent van de mensen te verbeteren, wordt het voor meer dan 90% van de mensen verslechterd.

Hoe had het wel gemoeten? Voor fondsen hebben we nu een opbouw nabestaandenpensioen dat wordt aangevuld met een risicoverzekering voor de nog ontbrekende opbouw. Naarmate de deelnemer ouder wordt, is er meer opgebouwd kapitaal, zodat de kosten voor de risicoverzekering dalen, ondanks dat de sterftekans stijgt. Bij ontslag blijft het opgebouwde deel van het nabestaandenpensioen gewoon staan. Dat maakt een aanvullende risicoverzekering voor oudere zzp'ers veel goedkoper. Dit systeem is ook veel eerlijker voor alleenstaande deelnemers. Zij kunnen op de pensioendatum het extra vermogen voor het nabestaandenpensioen gebruiken voor een hoger ouderdomspensioen. Doorgaan met dit systeem betekent ook dat al opgebouwde nabestaandenpensioenrechten in het nieuwe systeem geïntegreerd kunnen worden zonder dat er een dubbele dekking ontstaat.

In het Netspar Design Paper 215 wordt uitgebreid ingegaan op de bezwaren tegen het Wtp-nabestaandenpensioen en worden ook oplossingen aangegeven. Waarom weigert de minister om deze ideeën over te nemen en minstens te overwegen? Daarom de volgende motie.

De voorzitter:

Door het lid Van Rooijen wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het Wtp-nabestaandenpensioen bij vroeg overlijden als risicoverzekering niet aansluit bij de opgebouwde nabestaandenpensioenrechten uit de huidige regelingen;

overwegende dat de minister heeft toegezegd dat de opgebouwde nabestaandenpensioenrechten uit de huidige regelingen behouden zullen blijven;

overwegende dat hierdoor voor de oudere generaties actieven een dubbele nabestaandenpensioendekking ontstaat door de samenloop van het oude en het nieuwe nabestaandenpensioen;

overwegende dat het nabestaandenpensioen bij vroeg overlijden aanzienlijk duurder wordt dan de huidige regelingen, doordat er bij het risico nabestaandenpensioen geen gebruik wordt gemaakt van het opgebouwde vermogen in het ouderdomspensioen;

overwegende dat deze hoge kosten en de dubbele dekking voor de huidige generatie ertoe zullen leiden dat fondsen het nabestaandenpensioen aanzienlijk lager zullen vaststellen dan het fiscaal maximum van 50%;

overwegende dat door de hoge kosten de vrijwillige voortzetting van het nabestaandenpensioen voor oudere zzp'ers onaantrekkelijk wordt;

verzoekt de minister om een novelle in te dienen met als uitgangspunten:

  • het nabestaandenpensioen voor vroeg overlijden in te richten als een combinatie van een opbouwpensioen en een risicoverzekering;
  • de risicoverzekering geeft een dekking voor de nog ontbrekende opbouw,

en gaat over tot de orde van de dag.

Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt letter AC (36067).

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Voorzitter. Dan kom ik op de doorsneepremie. Ik heb daar in eerste termijn al over gesproken. Voor mijn fractie is het er niet duidelijker, laat staan beter op geworden. Ik wil er nog eens op wijzen dat de afschaffing van de doorsneesystematiek ertoe leidt dat oudere werknemers voor de gelijke premie minder pensioen opbouwen. In de wet is voorzien dat oudere werknemers compensatie kunnen krijgen, maar er is geen recht. Compensatie komt uit het pensioenvermogen of uit hogere premie — in de praktijk zal dat uit het vermogen zijn — en zo betalen gepensioneerden de rekening waar zij zoals gezegd geheel buiten staan. Het is nog veel erger: de compensatie krijgt zelfs voorrang op de indexatie, ook van de gepensioneerden. Dat is echt de wereld op zijn kop: je betaalt de compensatie voor oudere werknemers en je krijgt daardoor en daarna pas indexatie, die door die compensatie ook nog veel lager wordt. Gepensioneerden worden hard gepakt.

In het pensioenakkoord is opgenomen dat oudere werknemers in de eerste plaats compensatie krijgen door de zogenaamde dubbele transitie. Dat is uitgevonden bij de SER; ik zal de naam van de uitvinder hier niet noemen. Immers, het nieuwe pensioenstelsel belooft hogere indexatie dan de huidige — dat moet overigens nog maar blijken. Mijn factie kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de afschaffing van de doorsneepremiesystematiek het noodzakelijk maakte om het nieuwe stelsel in te voeren. Ik zal dat hier verder niet aanduiden, maar ik heb dat in het verleden vaak betoogd, ook in de Tweede Kamer.

De kosten van afschaffing van de doorsneepremie belopen inmiddels 100 miljard, en naarmate de rente verder stijgt, worden de kosten nog veel hoger. Het is de grootste herverdeling die we kennen. Pieter Omtzigt heeft daar in de Tweede Kamer ook regelmatig op gewezen. 100 miljard was het toen al bijna — en dat is heel veel — en dat kan nog weleens naar 200 miljard gaan.

Kamer en Tweede Kamer maakten zich er, afgezien van Pieter Omtzigt, niet druk over, niet in 2018 en niet in 2022. Waarom zeg ik ook "2018"? Dat is omdat we de dag na het mislukken van het pensioenakkoord, en nadat Rutte er een tijdje bij was geweest, wat niet hielp, een groot debat in de Tweede Kamer hebben gehad met Rutte en Koolmees. Ik mocht dat debat over dat mislukte pensioenakkoord in de Tweede Kamer voeren en heb toen tegen Rutte en Koolmees gezegd dat als de ouderen de kosten van de afschaffing van de doorsneepremie moeten betalen - we dachten toen in een orde van grootte van 100 miljard — dat de grootste herverdeling was die we ooit in Nederland hebben meegemaakt. Ik heb toen namens mijn fractie termen gebruikt die ik hier niet zal herhalen — dat was alleen maar in de zin van hoe negatief het was en verder niks — maar wij vonden het totaal onrechtvaardig dat er voor de oudere werknemers, die in hun actieve periode keurig van begin tot eind hebben betaald wat er betaald moest worden, door de afschaffing van die premie nu een compensatieprobleem zou ontstaan. Want recht op compensatie is er niet. En ja hoor, wie betaalt de rekening? De oudere, de gepensioneerde, uit de buffer die ook ontstaan is door het niet-indexeren van de pensioenen. Vandaar de volgende motie.

De voorzitter:

Door het lid Van Rooijen wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de afschaffing van de doorsneepremie grote gevolgen heeft voor de opbouw van pensioenen voor oudere werknemers;

overwegende dat de compensatie van de lagere pensioenopbouw in het wetsvoorstel Toekomst pensioenen niet geregeld is omdat er immers geen recht op compensatie is opgenomen in het voorstel;

overwegende dat de compensatie voor de afschaffing van de doorsneepremie uit het vermogen van het pensioenfonds wordt gefinancierd;

verzoekt de voorstellen over de afschaffing van de doorsneepremie uit het wetsvoorstel te schrappen,

en gaat over tot de orde van de dag.

Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt letter AD (36067).

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Voorzitter. Dan de tweede motie over de doorsneepremie, aansluitend op wat ik betoogde.

De voorzitter:

Door het lid Van Rooijen wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de afschaffing van de doorsneepremie tot minder pensioenopbouw leidt voor werknemers tussen 40 en 67 jaar;

overwegende dat compensatie mogelijk is maar geen recht;

overwegende dat de verleende compensatie bijna geheel wordt gefinancierd en met voorrang uit het pensioenvermogen;

overwegende dat hierdoor gepensioneerden het overgrote deel van de rekening van minimaal 100 miljard betalen, hetgeen tot minder indexatie leidt;

verzoekt het kabinet een novelle in te dienen die ertoe strekt de voorrang van compensatie boven indexaties uit het wetsvoorstel te schrappen,

en gaat over tot de orde van de dag.

Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt letter AE (36067).

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Voorzitter. Dan een onderwerp waar we vanmiddag lang over hadden kunnen spreken; een discussie die collega Kox en ik met collega Crone in alle vriendelijkheid hadden en die er zo bij hoort. Mede door het antwoord van de minister in een paar regels, namelijk dat ik het nog steeds bij het verkeerde eind heb in mijn eigen initiatiefwetsvoorstel in de Tweede Kamer, waarin ik voor een lage bescheiden vaste rekenrente pleitte — die discussie zal ik hier niet herhalen — vind ik het wel teleurstellend dat ik nu al zes jaar hoor dat een vaste rekenrente van 2% een enorme herverdeling is van jong naar oud. Die grammofoonplaat hoor ik al zes jaar. Ik ben het daar duidelijk niet mee eens, zoals ik gisteren ook heb aangegeven. Ik kan nu nog maar één ding doen om ervoor te zorgen dat er geen bedrijfsongevallen en loterijproblemen ontstaan in de transitieperiode en dat we in de transitieperiode met een vaste rekenrente van 2% gaan werken. Dat is heel bescheiden, want de werkelijke rekenrente is 2,8%; daar zijn collega Crone en ik het wel over eens. In ieder geval kunnen er dan door het tijdsverschil tussen het besluit van invaren en de uitvoering — daar kan een jaar tussen zitten vanwege De Nederlandsche Bank — geen ongelukken gebeuren. Of je in het eerste jaar van de transitie zit of in het laatste kan enorme gevolgen hebben voor het vermogen dat voor jou wordt uitgerekend.

Vandaar de volgende motie.

De voorzitter:

Door het lid Van Rooijen wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de variabele rekenrente blijft gelden gedurende de transitieperiode en materieel ook nog daarna;

overwegende dat het in de transitieperiode een groot verschil kan maken op welk moment het besluit tot invaren wordt genomen en het moment van uitvoering van dat besluit voor de hoogte van het persoonlijk vermogen en dientengevolge voor de pensioenuitkering;

verzoekt de regering een vaste rekenrente van 2% te hanteren gedurende de transitieperiode en mogelijk ook daarna,

en gaat over tot de orde van de dag.

Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt letter AF (36067).

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Dan, voorzitter, de lifecycle. Ook daarover heb ik uitvoerig gesproken. Ik heb in de antwoorden van de minister niet veel gehoord over waarom dat nou wel rechtvaardig is. Ik heb het gisteren een vorm van leeftijdsafhankelijke indexatie genoemd, een soort pensioenleeftijdsdiscriminatie. Ik heb het uitvoerig toegelicht. Ik zal dat nu niet hier herhalen. De minister vindt het vanzelfsprekend dat dat bestaat. Wij niet. Vandaar de volgende motie.

De voorzitter:

Door het lid Van Rooijen wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de lifecyclebeleggingsmethode onderdeel vormt van het wetsvoorstel;

overwegende dat deze methode tot gevolg heeft dat gepensioneerden minder beleggingsrisico mogen nemen;

overwegende dat minder beleggingsrisico leidt tot minder rendement en derhalve tot minder indexatie;

overwegende dat lifecyclebeleggen een vorm van leeftijdsafhankelijke indexatie is;

verzoekt het kabinet een novelle in te dienen teneinde de lifecyclebeleggingsmethode uit het wetsvoorstel te schrappen,

en gaat over tot de orde van de dag.

Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt letter AG (36067).

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Voorzitter. Dan heel kort iets over de APPA, of eigenlijk niet over de APPA maar meer over de militairen. Ik denk dat we over de APPA later nog wel te spreken komen. Ik vond de antwoorden van de minister ook erg onduidelijk. Ik begreep overigens wel dat er blijkbaar eind vorig jaar over de omzetting van de militaire pensioenen en de politieke pensioenen in het kabinet gesproken is. Wij hebben voor de militairen daarvan via de Voorjaarsnota kennisgenomen. Van de APPA was dat tot dusverre voor niemand bekend. Dat was een van de redenen waarom ik daar zo uitvoerig aandacht aan heb besteed. Je praat bij de APPA dus over "potjes voor politici". Die term moeten we maar even goed onthouden. Die vind ik zelf eigenlijk wel leuk. Ik sluit me aan bij collega Frentrop die zei: moeten we geen advies aan de Raad van State vragen, of minstens voorlichting? Ik sluit me bij zijn verzoek aan.

Voorzitter. Ik wil nog één opmerking maken over de militaire pensioenen. Wat de bedragen ook moge zijn, wij hebben in Nederland ook nog ... Dat is ook door iedereen onderstreept. Pensioen is ook een arbeidsvoorwaarde. Dat betreft de werkgever, in dit geval de overheid, en als andere sociale partner de vakbeweging. Het bedrag voor de omrekening van het invaren van de militaire pensioenen, die nu op de begroting drukken, voor de omzetting van invaren in het nieuwe stelsel, is ook een onderwerp van onderhandeling tussen de sociale partners. Dat bedrag is 8,5 miljard, of 10 miljard, wat het eerder was. Ik hoor uit vakbondskringen dat het best eens veel hoger zou kunnen uitvallen. Dat is overigens ook hier en daar in de media te horen. Daarmee is de klap van 10 miljard, of nog meer miljarden, des te groter.

Voorzitter. Dan kom ik op iets wat ik al had aangekaart naar aanleiding van het door de minister indienen van de ontwerp-AMvB over de parameters. Mijn fractie heeft daarover vragen gesteld. De Tweede Kamer heeft dat niet gedaan. Het was een voorhang-AMvB. Door de vragen die 50PLUS, en ik dacht ook het CDA, heeft gesteld, is de AMvB gestuit. De minister heeft ook naar aanleiding van een vraag van de commissie gezegd: zolang de vragen niet beantwoord zijn, en ik overigens ook nog geen advies van de Raad van State heb, wat nog moet komen, zal ik de AMvB niet in het Staatsblad zetten. Naar aanleiding van de antwoorden van de minister in de eerste termijn, die zeer uitvoerig waren, op de heel veel vragen die wij daarover gesteld hadden, heb ik maar besloten geen derde vragenronde meer te vragen. Het was namelijk ook te kort dag. Dan had de minister met de ambtenaren binnen twee dagen moeten antwoorden. Dat schiet ook niet op.

Voorzitter. Wat moet ik hierover zeggen? In de eerste plaats maakt de ontwerp-AMvB strikt geen onderdeel uit van dit wetsvoorstel, maar is ze onderdeel van wat dan heet het bredere kader hierbij. De ontwerp-AMvB is van essentieel belang voor de effecten van deze wet en met name de koopkracht.

Voorzitter. Ik begin met het begin. De minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen heeft op 2 februari een advies gevraagd aan de Commissie Parameters. De beoogde opleverdatum was 3 juni 2022. De Commissie Parameters kreeg het probleem dat ze advies moest uitbrengen over een wetsvoorstel dat nog in werking moet treden en op sommige punten nog in ontwikkeling is. Ervaringen uit de praktijk zijn niet aanwezig en dat compliceert de advisering. Verder kostte het advies gewoon meer tijd dan door de minister was ingeschat. De Commissie Parameters heeft geconstateerd dat het onderzoek naar de parameters, de UFR-methodiek en de scenario's meer tijd in beslag moest nemen. Het was dus een optimistische tijdlijn van de minister.

Op 16 augustus heeft de minister een wijziging aangebracht op het eerdere besluit en is de benoemingstermijn verlengd tot 30 november vorig jaar. Het advies is uitgebracht op 29 november. De Tweede Kamer heeft het ontvangen, kort voor het laatste pensioendebat. De Tweede Kamer heeft nauwelijks de tijd gehad er goed naar te kijken, laat staan er met de minister uitvoerig over te debatteren. De Kamer heeft kort ervoor met spoed nog een ochtendoverleg gehad met de Commissie Parameters en De Nederlandsche Bank. Pieter Omtzigt had enkele weken de tijd willen hebben en ook gevraagd, gelet op het hele grote belang. Hij noemde het niet voor niks de nieuwe rekenrente. Maar de wet moest in december met stoom en kokend water door de Tweede Kamer, want men wilde geen uitstel van de stemming tot na de kerst, met alle mogelijke risico's van dien voor het kabinet.

In dit licht is het tamelijk bizar dat de Tweede Kamer de voorhang-AMvB gewoon heeft laten passeren. Hebben zij gedacht: de wet is erdoor, wat moeten we nu nog doen; de buit is binnen, althans daar? De minister heeft de concept-AMvB over de parameters met voorhang aangeboden — ik zei het al — aan beide Kamers. In die twee rondes hebben wij veel vragen gesteld. Wat kan van dit proces van de Commissie Parameters worden geleerd, als het gaat over de Wet toekomst pensioenen? Er worden veel te optimistische tijdlijnen gehanteerd. De complexiteit wordt sterk onderschat. De minister wil iets, maar een commissie moet leveren. Die komt er niet op tijd uit en vraagt en krijgt meer tijd. De minister is afhankelijk van de commissieresultaten en geeft die ruimte. De minister legt de verantwoordelijkheid voor de uitvoering op het bordje van de pensioenfondsbesturen. Die kunnen publiekelijk niet kritisch zijn, want dat stoot hun opdrachtgevers, de sociale partners, tegen het hoofd. Wel is duidelijk dat de uitvoering onder grote tijdsdruk komt te staan. De minister geeft geen ruimte, want de verantwoordelijkheid ligt bij de bestuurders. Tussen kunnen, willen en feitelijk uitvoeren ligt een wereld van beloftes en de minister houdt de verantwoordelijkheid voor de uitvoering verre van zich.

Eerste Kamer, zeg ik dan, neem je verantwoordelijkheid. Is de hele tijdsinschatting over de werkzaamheden van de Commissie Parameters niet een illustratie van te veel optimisme van het ministerie? Ik doe dan ook een beroep op het kritische vermogen van mijn collega's in deze Kamer om nog eens kritisch te kijken naar deze wet. De voortekenen zijn beslist niet goed.

Voorzitter. Dan inflatie, lonen en rente in dit kader. Welke nieuwe inzichten heeft de Commissie Parameters ten opzichte van de vorige commissie, vijf jaar geleden? Niet onbelangrijk, vanochtend ook nog genoemd: vijf jaar. De prijsinflatie en de looninflatie — nou komt ie - gaan beide met 0,1% omhoog naar 2% en 2,4%. Voorwaar een revolutie. Dit zijn zeer beperkte aanpassingen in een jaar waarin de inflatie stijgt met 10% en ook de lonen door het dak gaan. De inflatiedoelstelling van de ECB, 2%, wordt volgens de commissie het leidende inflatiecijfer voor de pensioenfondsen. Wordt hier een monetaire doelstelling niet te gemakzuchtig opgelegd aan pensioenfondsen? Olivier Blanchard, een vroegere IMF-directeur, beschrijft het inflatieproces als volgt: "Inflatie is uiteindelijk de uitkomst van een verdelingsconflict tussen ondernemingen, werknemers en belastingbetalers. Inflatie stopt pas als deze spelers worden gedwongen een bepaalde uitkomst te accepteren." De Commissie Parameters ziet de inflatie als een statisch proces, zonder rekening te houden met mondiale en maatschappelijke ontwikkelingen en spanningen. Natuurlijk kan een kortetermijninflatie en -rentebeweging niet leidend zijn voor de uitkomsten op lange termijn — iets waar helaas het ftk wel mee is geconfronteerd. Maar is een zeer beperkte fluctuatie, volatiliteit, van inflatie en rentecijfers verantwoord in een wereld die een energietransitie moet doorvoeren, die omvangrijke maatregelen moet nemen op het gebied van klimaat, die wordt geconfronteerd met geopolitieke spanningen, oorlog binnen Europa en oplopende spanning tussen China en de VS, en waarin handelsstromen gaan veranderen en spanningen op de diverse markten, waaronder de arbeidsmarkt, bestaan?

Op z'n minst had de commissie met deze spanningen rekening kunnen houden door de volatiliteit van de inflatie hoger te stellen dan de voorgestelde 1,8%, bijvoorbeeld op het historische cijfer van 3,8% over de laatste 100 jaar, waardoor je meer fluctuaties ziet in de uitkomsten. Zo is de kans op uitschieters van inflatie boven de 10% in de scenarioset twintig keer lager dan in de afgelopen 100 jaar is voorgekomen. Hogere fluctuaties rond een gemiddelde laten bredere spreiding van uitslagen zien, waardoor de gevolgen van mooi- en slechtweerscenario's scherper in beeld komen. Dat is niet onbelangrijk, want nu projecteert de commissie de betrekkelijk lage lonen en prijzen van de afgelopen 25 jaar op de volgende 100 jaar. Dat geldt ook voor de rente. Zo typeert De Nederlandsche Bank het 95%-rentepercentiel als een extreme situatie. De rente die hierbij hoort, is 4%. Deze rente ligt nog onder het gemiddelde van de rente van de afgelopen 100 jaar. Die is namelijk 4,8%. Is historisch gezien dan sprake van een extreme rentesituatie?

Toch zijn het de inputcijfers waarop de berekeningen van De Nederlandsche Bank van december 2022 zijn gebaseerd. Hoe kun je met dit soort input uit mooiweerscenario's aantonen of een nieuw pensioenstelsel robuust is? Hoe betrouwbaar zijn deze berekeningen? Niet erg. Input bepaalt de output. Garbage in, garbage out.

Het nieuwe pensioenstelsel is met zijn beschermingsrendement erg gevoelig voor nominale renteontwikkelingen. Door uit te gaan van relatief lage rentes, zoals de Commissie Parameters die adviseert, wordt het renterisico in het nieuwe stelsel sterk onderschat. Dat geldt evenzeer voor de zeer lage inflatiespreiding. Kortom, we weten niet wat ons te wachten staat. Maar één ding is duidelijk: de berekeningen die de minister tot nu toe heeft overlegd, overtuigen onze fractie niet en ik hoop ook mijn collega's niet. Op een schriftelijke vraag of de minister aan de hand van de feitelijke rente en inflatiecijfers de berekeningen van december 2022 opnieuw zou willen uitvoeren, werd negatief gereageerd; dat is niet mogelijk.

Voorzitter. Tot slot hierover. Model- en parameteronzekerheden, rentederivaten en alternatieven. De parameteronzekerheid wordt door de commissie gezien als een gegeven. "Het is aan de wetgever om met deze onzekerheden om te gaan in het wettelijk kader." In de praktijk heeft de wetgever de parameters echter zonder discussie overgenomen. Er zijn kritische opmerkingen gemaakt over het advies van de Commissie Parameters, maar de minister negeert die. Elke discussie over de validiteit van de parameters wordt teruggebracht tot de opmerking dat er geen wetenschappelijk alternatief is. Dat is er wel. Zo heeft het Centraal Planbureau in oktober 2021 al gewezen op een publicatie van Cochrane, die ideeën heeft ontwikkeld over het vermogensbeheer voor langetermijnbeleggers.

Maar deze suggestie past niet binnen een lifecyclebenadering van de nieuwe wet en er wordt om die reden niet op ingegaan. Dat is erg vervelend, want het omvangrijke pensioenvermogen wordt nu kwetsbaar gemaakt voor de financiële marktbewegingen. Denk alleen al aan de kosten van de renteafdekking die sinds de invoering van het ftk in 2007 per saldo al meer dan 100 miljard netto heeft gekost. Bij elke punt rentestijging loopt dat verlies nog veel verder op. Het kan zomaar 200 miljard worden. Pensioenfondsen zouden niet moeten worden overgeleverd aan dit soort kortetermijnmarktbewegingen. De Wet toekomst pensioenen maakt het echter alleen maar bonter met z'n nominale beschermingsrendement.

Voorzitter, tot slot. De technische werkgroep, die voorbereidend werk heeft gedaan voor de Commissie Parameters, heeft geadviseerd om de impact van de geadviseerde scenariosets in beeld te brengen. Hiervoor zijn natuurlijk aannames nodig, maar de keuzes van de pensioenfondsbesturen en sociale partners waren ten tijde van het advies van de Commissie Parameters nog niet gemaakt. De Commissie Parameters heeft uiteindelijk de impactanalyses niet gemaakt, omdat, naar de visie van de commissie, dit onbedoeld sturend zou kunnen werken voor de keuzes die sociale partners en uitvoerders van de pensioenregelingen moeten gaan maken. Bovendien zouden deze keuzes van de Commissie Parameters als impliciete standaard kunnen gaan fungeren in de context van de vele herverdelingsvraagstukken, die naar aard politiek zijn. Daardoor heeft de Commissie Parameters alleen plausibiliteitschecks gedaan.

Alhoewel begrip kan worden opgebracht voor de keuze van de Commissie is er tot nu toe geen inzicht gegeven in de herverdelingsaspecten van de Wet toekomst pensioenen, mede omdat de keuzes voor een belangrijk deel bij de sociale partners en bestuurders liggen. Wellicht zitten zij druk te rekenen, maar de wetgever overziet de gevolgen niet. Een positieve keuze voor deze gecompliceerde wet drijft daarom op drijfzand en maakt de Eerste Kamer kwetsbaar, want achteraf weten we pas welke herverdelingseffecten deze wet kan krijgen. Deelnemers moeten maar afwachten en hun pensioenresultaat is afhankelijk van onderhandelingen tussen sociale partners en keuzes van pensioenfondsbestuurders. Veel deelnemers kunnen daardoor weleens onevenwichtig worden getroffen in hun toekomstige pensioenresultaten. Voor de Eerste Kamer: minister en parlement krijgen daardoor geen goed zicht op de gevolgen van deze wet. Zoals eerder is gesteld, geven de berekeningen van De Nederlandsche Bank uit 2022 onvoldoende inzicht. Dat over de Commissie Parameters. Ik hoop dat de minister daar uitvoerig op ingaat. Dat doen we dan op een later moment, omdat daar eerder door de schriftelijke procedure geen tijd voor was.

Voorzitter. Ik zal niet uitvoerig met de minister in debat gaan over het sluiten van pensioenfondsen, en de vraag of het wel of niet mogelijk is, en of het verstandig is, om twee stelsels naast elkaar te hebben. Ik heb gisteren een- en andermaal klip-en-klaar duidelijk gemaakt dat de 50PLUS-fractie — ik sta daarin gelukkig niet alleen in deze Kamer; ik kijk onder anderen naar collega Frentrop — nog steeds voor het sluiten van pensioenfondsen is en voor het behouden van pensioenrechten van gepensioneerden, en ook van de werkenden in het huidige stelsel. Het werd net geloof ik al min of meer zo geformuleerd door collega Frentrop: oud voor oud, nieuw voor nieuw. Wat oud is, blijft in oud en wat nieuw is, komt in nieuw.

Ik heb net al iets gezegd over de teleurstellende discussie die ik al jaren voer over het initiatiefwetsontwerp van 50PLUS, over 2% vast. Als we dat hadden aangenomen, dan was deze hele wet hier deze twee dagen niet aan de orde geweest.

Voorzitter. Ik vind ook dat de minister over de eerste motie, over het eigendomsrecht — ze komt er misschien straks nog op terug — ten principale wel heel kort door de bocht ging door dat bij een interruptie van collega Kox even mee te nemen. Ik heb haar er toen nog wel even op gewezen dat dat voor mij nog niet het volledige antwoord was, maar dat heb ik daarna ook niet gekregen.

Voorzitter. Hiermee wil ik eigenlijk afsluiten. Ik wil de collega's wel aangeven dat ik minder tijd ga gebruiken dan ik eigenlijk had willen doen, omdat ik het gevoel heb dat we vanavond niet te lang door moeten gaan. Aan het einde van dit debat zal ik wel om een derde termijn vragen, dinsdagmorgen om 9.00 uur. Ik hoop dat wij, collega's, onszelf die tijd gunnen, ook voor de minister en de ambtenaren, om tot een goede afronding van de discussie te komen.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Rooijen. Dan is het woord aan de heer Van Ballekom namens de VVD.