Plenair De Blécourt-Wouterse bij behandeling Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs



Verslag van de vergadering van 30 mei 2023 (2022/2023 nr. 34)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 18.21 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw De Blécourt-Wouterse i (VVD):

Voorzitter. Goed onderwijs en de mogelijkheid deel te nemen aan dat onderwijs vormen de ruggengraat van onze samenleving. De VVD-fractie hinkt op twee gedachten en deze gedachten delen wij graag met u. De gedachten achter de invoering van het leenstelsel in 2015 waren liberaal. Sinds de introductie van de basisbeurs midden jaren tachtig was het aantal deelnemers aan het hoger onderwijs in Nederland meer dan verviervoudigd. Tussentijdse versoberingen van de basisbeurs hadden op die stijgende lijn nauwelijks invloed. De basisbeurs was een effectief instrument om het hoger onderwijs toegankelijk te maken voor een brede en diverse studentenpopulatie.

In 2015 vond men de basisbeurs niet meer het optimale middel om de toegankelijkheid van het hoger onderwijs te borgen, nu die doorbraak van toegankelijkheid immers geforceerd was. De groei van de studentenpopulatie hield bovendien geen gelijke tred met het aantal docenten. Nederland besteedde in internationaal perspectief relatief veel geld aan inkomensondersteuning, terwijl in vergelijkbare landen de toegankelijkheid van het onderwijs even goed gewaarborgd was.

Een tweede ontwikkeling die ten grondslag lag aan de invoering van het leenstelsel lag in het veranderende paradigma ten aanzien van studenten en studiefinanciering dat ook in de ons omringende landen op een eenzelfde wijze wijzigde. De zelfstandige student veranderde in de presterende student en in 2015 naar de investerende student. De diverse overheden wijzigden de verdeling van de kosten tussen studenten, hun ouders en de overheid door de eigen bijdrage van studenten te verhogen. De student investeert in zichzelf en die investering loont. Een student investeert in persoonlijke ontwikkeling en algemene vorming, een gunstige positie op de arbeidsmarkt met bijbehorend salaris en een hogere kwaliteit van leven in het algemeen. Gezien die hoge persoonlijke opbrengsten, zo was de gedachte, is het niet meer dan logisch om van studenten ook een hogere eigen bijdrage te vragen voor de kosten die zij maken tijdens hun studie. Met het goede salaris dat zij later verdienen en een draagkrachtregeling voor de studenten die niet over genoeg inkomen beschikken, is terugbetalen van de eventuele lening geen probleem.

De voorzitter:

De heer Koffeman heeft een vraag voor u.

De heer Koffeman i (PvdD):

Ik wil collega De Blécourt-Wouterse graag vragen naar de investerende student. Natuurlijk is het zo dat die studenten in zichzelf geïnvesteerd hebben, maar er zijn ook erg veel studenten die hun rentevrije studielening in aandelen of in bitcoins gestopt hebben. Dat had veel te maken met het feit dat ze niet de reguliere waarschuwing hebben gekregen die financiële instellingen moeten geven op het moment dat ze geld uitlenen. Dus veel studenten hebben op een onverstandige manier geïnvesteerd met dat geld. Bent u met ons van mening dat de overheid echt tekortgeschoten is in het opstellen van een risicoprofiel en het waarschuwen van die studenten dat geld lenen geld kost en dat zelfs als die lening rentevrij is, dit een risico in zich draagt?

Mevrouw De Blécourt-Wouterse (VVD):

Ik ben het ermee eens dat het in de toekomst beter zou zijn dat wel te doen. Sterker nog, sommige ouders hebben het geld gebruikt om in aandelen te investeren. Ik ben het persoonlijk met u eens en ik sta ervoor in dat mijn fractie ook vindt dat een waarschuwing om sowieso kinderen met geld te leren omgaan heel verstandig zou zijn. En dat kunnen ouders natuurlijk ook doen, hè. Dat hoeft niet alleen de overheid te doen.

De heer Koffeman (PvdD):

Dat is absoluut het geval. Ik ben blij dat de VVD-fractie vindt dat het in de toekomst anders moet, maar we hebben het nu over een generatie die niet gewaarschuwd is, die geen prospectus heeft gekregen, waarvan geen risicoprofiel gemaakt is. Vindt u met ons dat de overheid schuldig is aan het feit dat die generatie te makkelijk aan het leenstelsel gezet is?

Mevrouw De Blécourt-Wouterse (VVD):

Dat kan ik niet zo beantwoorden, zo van: ja, dat ben ik helemaal met u eens. Ik weet niet of ze er niet op gewezen zijn. Ik vind dat er daarbij een taak is van de overheid en ook van de kinderen zelf, want die zijn over het algemeen 18 jaar als ze een lening aangaan. Ik denk dat de kinderen heel goed in staat zijn om zelf te bedenken dat het niet een heel verstandige keuze is geweest. Volgens mij bestonden er toen nog geen bitcoins, maar dat weet ik niet zeker. Het zal misschien best wel zo kunnen zijn, maar heel weinig kinderen wisten er volgens mij op dat moment van af. Als je als kind dat doet, moet je ook leren daarmee om te gaan en moet je ook van je fouten kunnen leren. Ik weet niet of je het dan bij de overheid moet neerleggen, in de zin dat de overheid dat dan goed moet maken. Dat is mijn eerste reactie.

De heer Koffeman (PvdD):

Tot slot. Over het algemeen stelt de overheid eisen aan instellingen die geld uitlenen. Eén van die eisen is dat degene die geld leent, gewaarschuwd moet worden. De overheid heeft dat in dit geval niet of onvoldoende gedaan. Dan neem ik toch aan dat u met mij van mening bent dat de overheid daar blaam treft, schuld heeft.

Mevrouw De Blécourt-Wouterse (VVD):

Dat ben ik niet met u eens, want ik denk dat kinderen van 18 jaar die een lening krijgen, heel goed weten dat het niet oké is als ze dat geld aan iets anders dan aan hun studie besteden. Ik vind dan niet dat je de overheid daarvan de schuld kan geven.

De voorzitter:

Nee, meneer Koffeman. U heeft de vraag drie keer gesteld en drie keer is antwoord gegeven. Mevrouw De Blécourt, vervolgt u uw betoog.

Mevrouw De Blécourt-Wouterse (VVD):

Een laatste ontwikkeling die destijds noopte tot invoering van het leenstelsel vormden de grote toestroom van studenten en de toegenomen diversificatie van de studentenpopulatie. Hierdoor kwam de kwaliteit van ons stelsel onder druk te staan. Door de omvorming van de basisbeurs tot een doelmatiger en rechtvaardiger vorm van studiefinanciering kwam er geld vrij voor investeringen in de kwaliteit van hoger onderwijs en het aan onderwijs gerelateerd onderzoek. De VVD-fractie vraagt de minister om een reflectie en een antwoord op de vraag hoe voorgaande argumenten, die in de visie van de VVD-fractie nog altijd gelden, zich verhouden ten opzichte van de thans voorliggende wet.

Voorzitter. De VVD-fractie begrijpt dat de reden om de basisbeurs weer in te voeren, is gelegen in het feit dat studenten veel stress ervaren door die veelal hoge schulden en dat de financiële zelfstandigheid van studenten juist blijkt te zijn afgenomen. Een ander argument om de basisbeurs opnieuw in te voeren, is gelegen in het verkleinen van intergenerationele ongelijkheid. Bovendien zou herinvoering van de basisbeurs meer recht doen aan het profijt dat ook de maatschappij heeft van het studeren.

Voorzitter. De VVD-fractie vraagt de minister om een reflectie, met name op het causale verband tussen de argumenten die zijn aangevoerd en het leenstelsel. Zou de minister ook willen ingaan op het feit dat niet-Nederlandse studenten buiten Nederland gebruik kunnen maken van de basisbeurs? Hoe verhoudt zich dat tot de instroom van studenten? Mijn fractie kijkt uit naar de reactie van de minister op de gestelde vragen.

Voorzitter, tot slot. De VVD-fractie vindt aandacht voor de generatie die tijdens covid studeerde, belangrijk. Zij hebben een minder plezierige en vormende studententijd gehad en zij hebben stress ondervonden. Die stress moet worden geadresseerd en aandacht en erkenning zijn daarbij belangrijke elementen. Dat kan ook anders dan met geld. De VVD-fractie vindt het een leuk voorbeeld dat de Universiteit Leiden afgestudeerden tijdens covid alsnog de mogelijkheid gaf om hun naam in het zogenaamde zweetkamertje op de muur te zetten, net zoals alle andere afgestudeerden in Leiden. Dat gebaar werd enorm gewaardeerd door de studenten. De VVD-fractie vraagt de minister om een reflectie op hoe die aandacht en erkenning er wat hem betreft zouden kunnen uitzien.

Daarmee is mijn betoog tot een einde gekomen, maar pas nadat ik de vraag van de heer Van Apeldoorn heb beantwoord.

De voorzitter:

Nadat ik de heer Van Apeldoorn het woord heb gegeven. Meneer Van Apeldoorn, gaat uw gang.

De heer Van Apeldoorn i (SP):

Toch nog even voor de helderheid van het debat. Mevrouw De Blécourt-Wouterse stelt een aantal vragen aan de minister over de ervaringen met de basisbeurs en de argumenten voor de mogelijke herinvoering ervan. Maar steunt de VVD-fractie in de Eerste Kamer nu die herinvoering? Vindt zij dat een goed idee? Of moet de VVD-fractie nog haar mind opmaken en komt zij alles afwegende later tot een oordeel?

Mevrouw De Blécourt-Wouterse (VVD):

Ik begon mijn betoog met de opmerking dat wij op twee gedachten hinken. Wij wachten de antwoorden af en gaan dan een afweging maken. Daarna zal ik een advies geven aan mijn fractie. Is dat een antwoord op de vraag van meneer Van Apeldoorn?

De heer Van Apeldoorn (SP):

Nou ja, dan ben ik heel benieuwd naar die afweging en naar het finale oordeel. Ik stel alleen vast dat de VVD als enige in het verkiezingsprogramma had staan dat het leenstelsel prima behouden kon blijven. Vorig jaar heeft premier Rutte, ook nog partijleider van de VVD — volgens hem bestaat die functie van partijleider van de VVD niet, maar ik noem hem toch maar even zo — tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen gezegd dat dat leenstelsel wat hem betreft prima en sociaal was en dat het nooit afgeschaft had hoeven te worden. Maar dat was nu eenmaal uit de coalitieonderhandelingen gekomen. Ik vraag me dus af — misschien horen we dat later vanavond — of hier ook aan de kant van de VVD-fractie sprake is van voortschrijdend inzicht en of de VVD-fractie wat dat betreft verder is dan premier Rutte in oktober vorig jaar op dat punt was.

Mevrouw De Blécourt-Wouterse (VVD):

De VVD-fractie van de Eerste Kamer maakt haar eigen afweging. Die zullen wij gaan maken. Daar zullen we meneer Van Apeldoorn helemaal in meenemen nadat wij de minister hebben gehoord.

De voorzitter:

Dan geef ik voorts het woord aan de heer Van der Voort van de fractie van D66.