Verslag van de vergadering van 30 mei 2023 (2022/2023 nr. 34)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 13.38 uur
De heer Nicolaï i (PvdD):
Dank u wel, voorzitter. Mijn bijdrage zal uitsluitend gaan over de problematiek waar we eigenlijk hoofdzakelijk net over gesproken hebben, en dat is de kwestie van artikel 63 van de Grondwet. Ik wil eigenlijk beginnen met de brief van de minister van 22 mei van dit jaar, waarin zij ingaat op die kwestie. Zij spreekt er daarin over dat er sprake zou zijn van een differentiatie die mogelijk is tussen enerzijds de artikelen die betrekking hebben op de geldelijke voorzieningen en anderzijds artikelen die daar niet betrekking op hebben. In artikel 63 staat: Geldelijke voorzieningen ten behoeve van leden en gewezen leden van de Staten-Generaal en van hun nabestaanden worden bij de wet geregeld. Geldelijke voorzieningen. Ik ben het met de minister eens dat als het gaat over de hoogte van de uitkering, het voor iedereen helemaal duidelijk is, ook in het land, dat er sprake van is dat als daar niets in verandert, er iets verandert in de geldelijke voorziening. Maar geldt dat dan ook niet voor de duur? Ik wil daar toch een uitdrukkelijk antwoord op.
Dan kom ik op mijn tweede vraag aan de minister. Als het gaat om artikel XII, zie je onder b dat verwezen wordt naar artikel 13, vijfde lid van de Wet APPA. In artikel 13, vijfde lid staat: Het pensioen gaat niet later in dan het tijdstip waarop de betrokkene de leeftijd heeft bereikt, bedoeld in artikel 18a, vierde lid, van de Wet op de loonbelasting. Dus dat heeft te maken met de duur. In dat artikel 18a, vierde lid, wordt tevens verwezen naar de Algemene Ouderdomswet. Als je dan kijkt naar artikel 7a van de Algemene Ouderdomswet, zie je de pensioengerechtigde leeftijden. Is de minister het met mij eens dat als over twee jaar in artikel 7a de pensioengerechtigde leeftijd veranderd wordt, dit dan onder andere doorwerkt wat betreft deze minister, als we artikel XII niet zouden aannemen? Daar heb ik ook graag een antwoord op, want als dat wel doorwerkt, hebben we het over een inhoudelijke wijziging.
Dan kom ik aan de andere vragen. De minister zegt in haar brief: de wijziging inzake artikel XII is ook beoordeeld door de Afdeling advisering van de Raad van State. De Afdeling advisering heeft in het advies op dit punt geen opmerkingen gemaakt. Daaruit kunt u afleiden dat zij genoemde redenering in de memorie van toelichting volgde. Mag ik daaruit afleiden dat, als de afdeling had gezegd "nee, artikel XII valt onder artikel 63 Grondwet" —- en dan zou een gekwalificeerde meerderheid nodig zijn — de minister had gezegd: dan is het wijs om artikel XII eruit te halen en de wetgeving gescheiden te behandelen?
Daarop komt mijn derde vraag, namelijk of de minister niet bereid zou zijn om in dit stadium toch nog over dat punt aan de Raad van State een advies te vragen. Ik wil daar ook een motie over indienen.
De voorzitter:
Door de leden Nicolaï, Frentrop en Van Rooijen wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat door deskundigen is aangeven dat over aanvaarding van artikel XII van de Wtp niet met een gewone meerderheid kan worden besloten door de Kamer;
overwegende dat de Raad van State op dit punt in zijn advies niet is ingegaan;
verzoekt de minister om voordat de Eerste Kamer omtrent aanvaarding beslist, aan de Raad van State advies te vragen omtrent de vraag of over de aanvaarding van artikel XII Wtp met een tweederdemeerderheid dient te worden besloten,
en gaat over tot de orde van de dag.
Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt letter AT (36067).
De heer Nicolaï (PvdD):
Voorzitter. Dan kom ik op de laatste vraag aan de minister. In artikel 120 van de Grondwet wordt het de Nederlandse rechter in feite verboden om wetten aan de Grondwet te toetsen. Dat is duidelijk. Maar we hebben natuurlijk ook artikel 1 van het Eerste Protocol van het EVRM. Daarin komt op een gegeven moment het Europees Hof aan bod. Is de minister het met mij eens dat het Europees Hof niet gebonden is aan artikel 120 van de Grondwet? Als dat zo is, dan denk ik dat de heer Van Rooijen gelijk heeft met zijn opmerking: stel dat er wel een tweederdemeerderheid nodig zou zijn geweest, en dat dit niet het geval is, dat komen we op dat punt in gevaarlijk vaarwater terecht.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Nicolaï. Dan is het woord aan de heer Schalk namens de SGP.